Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD3831

Datum uitspraak2001-03-13
Datum gepubliceerd2001-09-25
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers2001/237 + 238WRO19V1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROERMOND kamer voor bestuursrechtelijke zaken Uitspraak van de president van de rechtbank inzake toepassing van artikel 8:81 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht. Procedurenr. : 2001/237 + 238WRO19V1 Inzake : Gemeentebestuur Maasmechelen, verzoekster, tegen : het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roermond, te Roermond, verweerder. Datum en aanduiding van het bestreden besluit ter zake waarvan een voorlopige voorziening wordt gevraagd: De brief d.d. 30 januari 2001, kenmerk: 2000/14975. Datum van behandeling ter zitting: 9 maart 2001 I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN. Bij besluit van 30 januari 2001 heeft verweerder beslist op -onder meer- de bezwaren van verzoekster, gericht tegen eerdere besluiten van 29 augustus 2000 tot verlening van een bouwvergunning onder vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) aan BAA McArthurGlen UK Limited te Londen. Tegen het besluit van 30 januari 2001 is namens verzoekster beroep ingesteld. Tevens is aan de president van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Met overeenkomstige toepassing van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn BAA McArthurGlen UK Limited (vergunninghoudster) en het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg (GS) in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden op de zaak betrekking hebbende stukken zijn in afschrift aan de overige partijen gezonden. Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 9 maart 2001. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.J. Schueler, advocaat te Den Haag, bijgestaan door dhr. Gijsen van verzoeksters gemeente. Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door mw. mr. A.R. Klijn, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mw. mr. drs. M.G.G. van Nisselroij, advocaat te Venlo, bijgestaan door dhrn. F. Schreurs, J. Broods en J. Engels. GS hebben zich laten vertegenwoordigen door mw. drs. C.J.H. Maes. II. OVERWEGINGEN. Bij besluiten van 29 augustus 2000 is aan vergunninghoudster onder vrijstelling van het vigerende bestemmingsplan bouwvergunning verleend voor het oprichten van een zogeheten Designer Outlet Centre (DOC). Tegen die besluiten is namens verzoekster bezwaar gemaakt bij inleidend bezwaarschrift (niet in dossier) van 7 oktober 2000, aangevuld bij schrijven van 3 november 2000. De bezwaren van verzoekster zijn behandeld op de hoorzitting van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 21 november 2000. Deze commissie heeft op 5 januari 2001 haar advies uitgebracht. Bij besluit op bezwaar heeft verweerder verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaren wegens het ontbreken van een rechtstreeks belang bij de primaire besluiten. Tegen dat besluit is beroep ingesteld bij beroepschrift van 7 februari 2001. Tevens is bij verzoekschrift van gelijke datum verzocht om een voorlopige voorziening. Het verzoek als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb is gedaan terwijl beroep is ingesteld bij de rechtbank. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de president alsdan onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak indien hij na de behandeling van het verzoek ter zitting van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Op deze bevoegdheid van de president is partijen gewezen in de kennisgeving van behandeling ter zitting. Na de kennisneming van de stukken en na de behandeling van het verzoek ter zitting is de president van oordeel dat nader onderzoek aan de behandeling van de zaak niet kan bijdragen. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die zich tegen de toepassing van het bepaalde in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb verzetten. De president doet dan ook onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak. In dat geding is de vraag aan de orde of verweerder bij het besluit van 30 januari 2001 verzoekster terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in de bezwaren tegen de besluiten van 29 augustus 2000 wegens het niet zijn van belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb. De president beantwoordt deze vraag bevestigend. Verzoeksters visie komt erop neer, dat de organen van verzoeksters gemeente door vestiging van het DOC in Roermond in de hun toevertrouwde belangen worden geraakt, zodat zij ingevolge artikel 1:2, tweede lid, van de Awb beschouwd dienen te worden als belanghebbende. Die toevertrouwde belangen zouden bestaan in aspecten van ruimtelijke ordening, bereikbaarheid, werkgelegenheid en de weerslag op de voorzieningenstructuur. Gesteld dat de Nederlandse wetgever met het onderhavige artikellid ook gedoeld zou hebben op belangen van buitenlandse bestuursorganen, dan nog moet worden geoordeeld dat verzoekster niet is te zien als rechtstreeks belanghebbende bij de vergunning van het DOC in Roermond. Het moge zo zijn, dat het in Maasmechelen geplande zogeheten Factory Outlet Centre (FOC) -wellicht- concurrentie-gevolgen zal ondervinden van het DOC in Roermond, zodat het FOC wellicht te zien zou zijn als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Dit houdt echter niet in, dat ook bedoelde organen als zodanig te beschouwen zijn. Zo de vestiging van het DOC en de daarvan -wellicht- door het FOC ondervonden concurrentie al gevolgen zou hebben voor de aan die organen toevertrouwde, hiervoor genoemde, belangen, dan moet worden gezegd dat die gevolgen zich slechts zullen manifesteren via de omweg van het FOC zelf. Aldus is hoogstens sprake van een van de belangen van het FOC afgeleid, oftewel indirect belang, en derhalve in ieder geval niet van een rechtstreeks belang als vereist in artikel 1:2 van de Awb. Dat verzoeksters gemeente als rechtspersoon in zijn belangen geraakt zou worden (als bedoeld in lid 3 van artikel 1:2 van de Awb) is gebleken noch gesteld. Uit het voorgaande volgt dat het beroep van verzoekster voor ongegrondverklaring in aanmerking komt. Gelet op dat oordeel zijn voor het treffen van een voorlopige voorziening geen termen aanwezig. De president acht verder termen aanwezig om verzoekster op grond van het bepaalde in artikel 8:84, vierde lid en artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die vergunninghoudster alsmede verweerder redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met de behandeling van deze procedures, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Beslist is als volgt. III. BESLISSING. De president van de arrondissementsrechtbank te Roermond; gelet op het bepaalde in de artikelen 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht; verklaart het beroep ongegrond; wijst het verzoek om voorlopige voorziening af; veroordeelt verzoekster in de kosten van onderhavige procedures, aan de zijde van vergunninghoudster begroot op f. 710,- en aan de zijde van verweerder eveneens begroot op f. 710,-, in beide gevallen te vergoeden door de gemeente Maasmechelen. Aldus gedaan door mr. P.J. Voncken in tegenwoordigheid van H.J.M. Dahlmans als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2001. Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: verzonden op: 13 maart 2001 RG Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen de uitspraak in de hoofdzaak (procedurenr. AWB 2001/238) het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken. Voor het overige staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.