Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD3821

Datum uitspraak2001-08-17
Datum gepubliceerd2002-01-21
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200103582/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200103582/1 Datum uitspraak: 17 augustus 2001 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: A. appellant, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te ‘s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 12 juli 2001 in het geding tussen: appellant en de Staatssecretaris van Justitie. 1. Procesverloop 8ij besluit van 28 juni 2001 is appellant in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 12 juli 2001, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te ‘s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, het met een kennisgeving vanwege de Staatssecretaris van Justitie daartegen aanhangig gemaakte beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 18 juli 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 25 juli 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie een reactie ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 70, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000). voorzover thans van belang, wordt in afwijking van de artikelen 2:l en 8:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het hoger beroep ingesteld door een advocaat, indien deze verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd. Ingevolge artikel 85, derde lid, van de Vw 2000, voorzover thans van belang, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 8:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het hoger beroep. Artikel 8:6 van de Awb is niet van toepassing. 2.1.1. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling - Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1998-1999, 26 732, nr. 3, p. 68, en de Nota van Wijziging, Kamerstukken II 1998-1999, 26 732, nr. 8 - is met voormeld artikel 70, eerste lid, van de Vw 2000 beoogd aan te sluiten bij artikel 30, tweede lid, en artikel 35, tweede lid, van de Vreemdelingenwet (oud). Op zichzelf is het vereiste dat een advocaat, die in een bepaalde zaak voor een bepaalde cliënt een rechtsmiddel aanwendt tegen een krachtens de Vw 2000 gegeven beschikking, dient te verklaren daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn, dus niet nieuw. Nieuw is wel dat artikel 85, derde lid, van de Vw 2000 voorschrijft dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien aan dat vereiste niet is voldaan en - in overeenstemming daarmee - de toepassing van artikel 6:6 van de Awb uitsluit. 2.1.2. Gebleken is dat sommige advocaten in dit opzicht nog niet of in onvoldoende mate rekening houden met het gewijzigde wettelijke regime. Tot nu toe heeft de Afdeling hieraan niet de door de wet voorgeschreven 200103582Il 3 17 augustus 2001 gevolgen verbonden, mede in aanmerking nemend dat dit vereiste niet is gesteld bij de Awb, maar bij de bijzondere wet. Zij zal deze gedragslijn voortzetten tot 1 november 2001. Hoger beroepen, in te stellen op en na die datum, die niet aan het hier bedoelde vereiste voldoen, zullen niet-ontvankelijk worden verklaard. 2.1.3. In het hoger-beroepschrift ontbreekt de verklaring van de advocaat dat hij tot het instellen van het hoger beroep bepaaldelijk is gevolmachtigd. Daarin staat slechts: “Hierbij laat ik u weten dat ik als advocaat van bovengenoemde eiser, hoger beroep instel tegen de uitspraak (...).” Gelet op het hiervoor onder 2.1.2 overwogene, blijft in dit geval thans niet-ontvankelijkverklaring niettemin achterwege. 2.2. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van die wet, bevat het hoger-beroepschrift de gronden van het hoger beroep. In aanvulling hierop is in artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 bepaald dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank of de president van de rechtbank bevat. Ingevolge het tweede lid omschrijft een grief het onderdeel van de uitspraak, waarmee de indiener zich niet kan verenigen, alsmede de gronden, waarop de indiener zich daarmee niet kan verenigen. Ingevolge het derde lid, voorzover thans van belang, wordt het hoger beroep, indien niet voldaan is aan het eerste of tweede lid, of aan artikel 6:5 van de Awb, niet-ontvankelijk verklaard. Artikel 6:8 van de Awb is niet van toepassing. Ingevolge artikel 91, eerste lid, van de Vw 2000 kan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich bij haar uitspraak beperken tot een beoordeling van de aangevoerde grieven. ingevolge het tweede lid van dit artikel kan zij zich, indien zij oordeelt dat een aangevoerde grief niet tot vernietiging kan leiden, bij de vermelding van de gronden van haar uitspraak beperken tot dit oordeel. 2.2.1. In de geschiedenis van de totstandkoming van de Vw 2000, meer in het bijzonder van haar artikelen 85 en 91 - Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1996-1999, 26 732, nr. 3, p. 9-12 - is te lezen dat is gekozen voor een beperkte vorm van hoger beroep die de Afdeling in staat stelt om grote aantallen zaken, waarin geen vragen spelen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, op snelle en doelmatige wijze af te doen. De gewone behandeling wordt gereserveerd voor zaken waarin dergelijke vragen wel zijn gerezen. 2.2.2. Grief I stelt geen rechtsvragen aan de orde die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven. Hetgeen daarin is aangevoerd kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Met dat oordeel kan, gelet op het bepaalde in artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, worden volstaan. 2.2.3. Hetgeen onder II is aangevoerd bevat uitsluitend een herhaling van in beroep naar voren gebrachte standpunten, waarop de rechtbank heeft beslist. Mitsdien is geen sprake van een grief in de zin van artikel 85, tweede lid, van de Vw 2000. Daarom is niet voldaan aan het bepaalde in het eerste lid van dat artikel. Het aangevoerde kan derhalve niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. 2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van Stete Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. E.A. Alkema,