Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD3793

Datum uitspraak2001-09-12
Datum gepubliceerd2001-09-26
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers46035
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN Uitspraak 12 september 2001 Rekestnummer 712/01 Zaaknummer 46035 APPEL BEWINDVOERING BESCHIKKING van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden, meervoudige fami-lieka-mer, in de zaak van: [appellant I] en [appellant II], wonende te [woonplaats], appellanten, hierna ook te noemen [appellanten c.s.]. procureur mr. A.A.M. Jongbloed, tegen [bewindvoerder I] [bewindvoerder II]] wonende te [woonplaats], respectievelijk te [woonplaats], geïntimeerden, hierna ook te noemen de bewindvoerders, procureur mr. B. Delhaye. PROCESGANG [appellanten c.s.]. hebben op de in het verzoekschrift van 8 juni 2000 aan de kanton-rechter te Leeuwarden geformuleerde gronden verzocht -zakelijk weergegeven- de bewindvoerders op te roepen voor een verhoor en hen daarbij te verplichten inlichtingen over geleende geldbedragen te verstrekken. Voorts hebben zij ter gelegenheid van de behandeling ten overstaan van de kantonrechter op 15 januari 2001 verzocht de bewindvoerders wegens gewichtige redenen, bestaande uit misbruik van bevoegdheid en verwaarlozing van verplichtingen, ambtshalve te ontslaan. De bewindvoerders hebben een verweerschrift ingediend. Partijen hebben vervolgens schriftelijk hun standpunt nader toegelicht. Bij beschikking van 15 februari 2001 heeft de kantonrechter het verzoek afgewezen. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 13 april 2001, hebben [appellanten c.s.]. tegen genoemde beschikking hoger beroep ingesteld. Daarbij hebben zij drie grieven ontwikkeld en geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking van de kantonrechter en de rechtbank verzocht, opnieuw rechtdoende, de bewindvoerders op te roepen voor verhoor en hen te verplichten de gewenste inlichtingen te verschaffen en zonodig de bewindvoerders ambtshalve wegens gewichtige redenen te ontslaan, met veroordeling van de bewindvoerders in de kosten van het geding. De zaak is behandeld ter terechtzitting van 5 juni 2001 van deze meervoudige kamer. Bij de stukken bevinden zich onder meer een brief van 28 mei 2001, van mr. B. Delhaye, alsmede de pleitaantekeningen aan de hand waarvan de raadslieden van partijen ter zitting mede het woord hebben gevoerd. RECHTSOVERWEGINGEN 1. [appellanten c.s.]. zijn tijdig in appel gekomen. 2. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet, althans onvol-doende weersproken, en deels blijkend uit de in zoverre niet betwiste inhoud van de overgelegde producties, staat tussen partijen het volgende vast: 2.1 Bij testament d.d. 24 januari 1969 van [betrokkene A] -overleden op 26 april 1978- zijn [bewindvoerder I] en [bewindvoerder III] aangewezen als testamentair bewindvoerders over het erfdeel van [belanghebbende B ] uit de nalatenschap van (diens vader) [betrokkene A]. Na het overlijden van [bewindvoerder III] -in 1988- werd de bewindvoering door [bewindvoerder II] voortgezet. 2.2 Bij beschikking van de kantonrechter te Leeuwarden van 21 september 1999 is een bewind ingesteld over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende [belanghebbende B ]. Daarbij zijn geïntimeerden benoemd tot bewindvoerders. 2.3 In hoger beroep, ingesteld door [appellanten c.s.]., is onder meer, voor zover ten deze van belang, als grief aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte geïntimeerden tot bewind-voerders heeft benoemd over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan rechthebbende [belanghebbende B ]. Ter toelichting op deze grief is daarbij aangevoerd -zakelijk weergege-ven- dat geïntimeerden in hoedanigheid van testamentair bewindvoerders hun bevoegdheden hebben overschreden, met name door het zelf lenen en uitlenen aan derden van geldbedragen toebehorende aan [belanghebbende B ]. 2.4 Bij beschikking van deze rechtbank van 10 mei 2000 in hoger beroep is [appellant II] niet-ontvankelijk verklaard en is voorts genoemde beschikking is van 21 september 1999 bevestigd. 3. Gelet op artikel 1:448 lid 2 BW kan een bewindvoerder door de kantonrechter ontslag worden verleend, uitsluitend op verzoek van een medebewindvoerder of de rechthebbende, op vordering van het openbaar ministerie of ambtshalve. Dit laat onverlet de mogelijkheid voor anderen om zich te wenden tot de kantonrechter met een verzoek zich te buigen over de vraag of hij aanleiding ziet ambtshalve ontslag te verlenen, zoals ook in deze zaak feitelijk is geschied. De op een zodanig verzoek gegeven beschikking moet evenwel worden opgevat als een ambtshalve beslissing van de kantonrechter (om al dan niet over te gaan tot ontslag). Naar het oordeel van de rechtbank brengt de strekking van voormeld artikellid en de toelichting daarop in de memorie van antwoord, met zich mee dat anderen als bovenbedoeld, hoewel op hun verzoek een beschik-king is gevolgd, niet kunnen worden aangemerkt als belanghebben-den c.q. als procespartijen, die door in die hoedanigheid in hoger beroep te gaan van die beschikking de beslis-sing omtrent het ontslag zouden kunnen aanvechten. 3.1 Gelet op artikel 1:445 BW behoren [appellanten c.s.]. niet tot degenen aan wie de bewindvoerders rekening en verantwoording dienen af te leggen. Ook hier is de rechtbank dan ook van oordeel dat zij niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden c.q. procespartijen die in appel een beslissing van de kantonrechter betreffende het afleggen van rekening en verantwoording kunnen aanvechten. Dat de kantonrechter het verzoek van [appellanten c.s.]. om de bewindvoerders op te roepen voor verhoor en hen daarbij te verplichten inlichtingen te verstrekken, heeft laten volgen door een behandeling ter zitting en een beschikking -waarin hij overigens volstaat met de constatering dat op bedoeld verzoek niet verder behoeft te worden beslist- doet daaraan niet af. 3.2 Op grond van het bovenstaande kunnen [appellanten c.s.]. in hun in appel gedane verzoeken niet worden ontvangen. 4. Gezien het voorgaande zal de rechtbank de aangevoerde grieven niet bespreken. 5. [appellanten c.s.]. zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. BESLISSING De rechtbank: verklaart [appellanten c.s.]. niet-ontvankelijk in hun verzoeken; veroordeelt [appellanten c.s.]. in de proceskosten aan de zijde van de bewindvoerders tot heden begroot op een bedrag van in totaal ƒ 1.605,-- (eenduizend zeshonderdvijf gulden) ofwel ƒ 315,-- aan griffierecht en ƒ 1.290,-- aan salaris procureur. Deze beschikking is gegeven door mr J.D.S.L. Bosch, voorzitter, en mrs A. Nijland en R.Tj. Terpstra, rechters, en uitgespro-ken ter openbare terechtzitting van 12 september 2001 in tegenwoordigheid van de grif-fier. (cc: 18)