
Jurisprudentie
AD3789
Datum uitspraak2001-09-20
Datum gepubliceerd2001-09-24
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers46884 kg za 271 van 2001
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-09-24
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers46884 kg za 271 van 2001
Statusgepubliceerd
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ALMELO
Kort Geding
zaaknummer: 46884 kg za 271 van 2001
datum uitspraak vonnis: 20 september 2001 (drs)
[Eiser 1] voor zich en voor zijn minderjarige zoon [Zoon - Eiser 1],
[Eiser 2] voor zich en voor zijn minderjarige dochters [Dochter - Eiser 2] en [Dochter 2 - Eiser 2],
[Eiser 3], voor zich en voor zijn minderjarige dochter [Dochter - Eiser 3],
allen wonende te Enschede,
eisers,
hierna gezamenlijk te noemen eisers, of wel afzonderlijk [Eiser 1], [Eiser 2], [Eiser 3], [Zoon - Eiser 1], [Dochter - Eiser 2], [Dochter - Eiser 3],
procureur: mr. Ph.C. Kleyn van Willigen,
tegen
[Gedaagde],
Verblijvend in het Huis van Bewaring te Arnhem,
gedaagde,
hierna te noemen [Gedaagde],
procureur: mr. A.J.C. van Gurp.
De president van de arrondissementsrechtbank te Almelo, rechtdoende in kort geding;
Gehoord partijen en gezien de stukken;
Overweegt over:
het verloop van de procedure:
eisers hebben gesteld en gevorderd als staat vermeld in de dagvaarding.
Ter zitting heeft mw. mr. Van Bon-Moors, advocaat te Nijmegen verklaard dat [Dochter 2 - Eiser 2] niet meer als eisende partij dient te worden beschouwd. Zij heeft de standpunten van eisers nader toegelicht.
Voor [Gedaagde] heeft mr. Van Gurp verweer gevoerd.
Tenslotte hebben partijen vonnis verzocht.
Het geschil van partijen:
Algemeen
1. In een strafzaak die begin van dit jaar voor de rechtbank Almelo gediend heeft, heeft de officier van Justitie aan [Gedaagde], zijn zuster en haar man grof seksueel misbruik van zes kinderen tenlastegelegd. De telastelegging noemt [Zoon - Eiser 1], [Dochter - Eiser 3] en [Dochter - Eiser 2] en drie andere kinderen als de slachtoffers. Toen het misbruik begon, waren de kinderen tussen de 7 en 11 jaar oud. [Gedaagde], zijn zuster en zwager worden van zedendelicten met meer kinderen verdacht, maar die feiten zijn hen niet tenlastegelegd.
Ook [Gedaagde]’s zuster en zwager hebben terechtgestaan. Zij zijn voor seksuele misdrijven met kinderen veroordeeld tot langdurige gevangenisstraffen. Zij ontkennen de feiten.
In de strafzaak tegen [Gedaagde] heeft de rechtbank alleen het jegens [Zoon - Eiser 1] tenlastegelegde feit bewezen geacht. Zij heeft [Gedaagde] voor medeplegen van verkrachting veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf met aftrek van het voorarrest.
[Gedaagde] ontkent de tenlastegelegde misdrijven en is van zijn veroordeling in hoger beroep gegaan bij het hof Arnhem. Ook de officier van justitie heeft appel aangetekend. [Gedaagde]’s zuster en zwager hebben eveneens hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep zal naar verwachting in oktober en november 2001 dienen.
Eisers verwachten dat [Gedaagde] 21 september 2001 vrij komt omdat hij dan de door de rechtbank opgelegde straf heeft uitgezeten. De president zal van die stelling uitgaan.
Vordering van eisers
2. Eisers, vaders van [Zoon - Eiser 1], [Dochter - Eiser 2] en [Dochter - Eiser 3], vorderen zakelijk weergegeven voor zich en namens hun kinderen om aan [Gedaagde] te verbieden, kort gezegd,
· contact te zoeken met hun kinderen en hun familie,
· zich in de stad Enschede te bevinden en dat op straffe van dwangsom en gijzeling
· en voorts om aan ieder in dit geding vertegenwoordigd kind f 15.000,- schadevergoeding te betalen,
· alles met veroordeling van [Gedaagde] in de gedingkosten.
Verweer van gedaagde
3. [Gedaagde] voert kort gezegd aan dat er geen rechtsgronden bestaan die tot toewijzing van de vorderingen kunnen leiden. De hem verweten feiten ontkent hij, het vonnis van de rechtbank heeft geen kracht van gewijsde, de feiten staan dus niet vast. Hij is voornemens om zich nadat het hof Arnhem in zijn zaak uitspraak heeft gedaan in Enschede te vestigen. Daar wonen zijn kinderen, zijn familie en vrienden. Een verbod zich in Enschede te vestigen gaat te ver.
Over het strafbare feit
4. Op zich zelf is juist de stelling van [Gedaagde] dat niet in rechte vast staat dat hij de hem verweten misdrijven heeft gepleegd. [Gedaagde] ontkent de feiten. Het hof zal nog moeten beslissen of er voldoende bewijs is voor zijn strafrechtelijke veroordeling. Daarna staat eventueel nog de gang naar de Hoge Raad open. Er is derhalve nog geen strafvonnis dat dwingend bewijs van gepleegde zedendelicten oplevert.
In de kort geding procedure gaat het echter om het treffen van voorlopige voorzieningen en niet om het precies vaststellen van rechten en verplichtingen. In dit geding is de rechter niet gebonden aan de wettelijke bewijsregels. In het kort geding gaat het er om of gestelde feiten wel of niet aannemelijk zijn geworden.
5. Eisers stellen dat [Gedaagde] zich aan een of meer seksuele misdrijven jegens hun kinderen heeft schuldig gemaakt.
Dat verwijt is aannemelijk geworden waar het [Zoon - Eiser 1] betreft. De rechtbank heeft [Gedaagde] voor een seksueel misdrijf jegens [Zoon - Eiser 1] veroordeeld. In haar strafvonnis heeft zij gemotiveerd welke feiten en omstandigheden en welke getuigenverklaringen haar tot die conclusie hebben gebracht.
Naar het voorlopig oordeel van de president kunnen de bewijsmiddelen de veroordeling van de rechtbank dragen. Naar eveneens voorlopig oordeel van de president is voorts niet uitgesloten dat het hof eveneens tot bewezenverklaring van het jegens [Zoon - Eiser 1] gepleegde misdrijf zal komen. In dit kort geding is daarom voorshands voldoende aannemelijk dat [Gedaagde] zich jegens [Zoon - Eiser 1] heeft schuldig gemaakt aan het misdrijf medeplegen van verkrachting.
6. Het verwijt dat [Gedaagde] zich jegens [Dochter - Eiser 3] en [Dochter - Eiser 2] ernstig seksueel heeft misdragen is in dit kort geding echter niet aannemelijk geworden.
Op zich zelf is geloofwaardig dat [Dochter - Eiser 3] en [Dochter - Eiser 2] seksueel zijn misbruikt. In dit kort geding is echter niet duidelijk geworden wat de rol van [Gedaagde] daarin geweest zou zijn. [Gedaagde]’s beweerdelijk aandeel in de verweten misdrijven jegens deze kinderen is uitgebreid onderzocht in een dagen durend strafproces. Daarbij is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat op basis van het aanwezige bewijsmateriaal niet is komen vast te staan dat [Gedaagde] deze misdrijven heeft gepleegd 1). In dit kort geding is minder bewijsmateriaal voorhanden dan in het strafproces. Veel van wat namens eisers wordt aangevoerd zijn geen min of meer harde feiten, maar conclusies waarom aannemelijk is dat feiten zich hebben voorgedaan. In de kort geding procedure kunnen feiten en omstandigheden anders dan in de civiele bodemprocedure en het strafproces slechts beperkt worden onderzocht. Het gaat in dit geding dan ook te ver om op basis van de beperkte gegevens aannemelijk te achten dat [Gedaagde] de delicten jegens [Dochter - Eiser 3] en [Dochter - Eiser 2] heeft gepleegd.
7. Dat is zeer teleurstellend voor de ouders van [Dochter - Eiser 3] en [Dochter - Eiser 2]. Echter grondslag van het recht is dat schuld bewezen moet worden en dat zonder dat bewijs geen veroordeling mag volgen. Waar dat anders is, heerst -zoals bijna dagelijks is te constateren- willekeur en onrecht.
Over de gevorderde schadevergoeding
8. Dat voorshands onvoldoende aannemelijk geworden is dat [Gedaagde] jegens [Dochter - Eiser 3] en [Dochter - Eiser 2] misdrijven heeft gepleegd, heeft tot gevolg dat een voorschot op de schadevergoeding aan [Eiser 2] en [Eiser 3] niet kan worden toegewezen. In het midden wordt dan nog gelaten of [Eiser 2] van [Gedaagde] nog een voorschot kan eisen omdat hem uit anderen hoofde al een voorschot op de vergoeding van de immateriële schade wegens het seksueel misbruik van zijn kinderen is toegekend.
9. Op zich zou een door de eisers [Eiser 1] gevorderde schadevergoeding kunnen worden toegewezen. Voorshands is immers aannemelijk dat [Gedaagde] zich jegens [Zoon - Eiser 1] ernstig heeft misdragen. Blijft echter dat er een factor onzekerheid blijft bestaan over het al dan niet bewezen zijn van het feit en dus van de aannemelijkheid ervan. Te verwachten is dat er over een maand of drie een uitspraak van het hof zal zijn. Daardoor wordt de spoedeisendheid van een toewijzing op dit ogenblik betrekkelijk. Veroordeelt het hof [Gedaagde] dan staat het feit afgezien van cassatie vast, spreekt het hof vrij, dan zal in een civiele bodemprocedure de onrechtmatige gedraging van [Gedaagde] aangetoond moeten worden.
Over het stadverbod
10. Eisers hebben hun vordering voor een algemeen Enschedees straatverbod uitgebreid in die zin dat het [Gedaagde] verboden wordt zich in de stad Enschede te vertonen. De kinderen wonen, gaan naar school en recreëren op verschillende verpreid liggende plaatsen in die stad.
De president zal die vordering toewijzen.
Voor die beslissing geldt als uitgangspunt dat aannemelijk is dat [Gedaagde] zich jegens [Zoon - Eiser 1] aan misdrijf schuldig heeft gemaakt, dat zijn zwager en zuster jegens andere kinderen seksuele delicten hebben gepleegd en dat geloofwaardig en aannemelijk is dat [Dochter - Eiser 3] en [Dochter - Eiser 2] seksueel zijn misbruikt.
De seksuele misdrijven die aan [Gedaagde], zijn zwager en zuster worden verweten zijn van een aard en ernst die de vraag doen rijzen: hoe kunnen volwassenen kinderen dit aandoen.
Het is bewijstechnisch moeilijk om vast te stellen wat het aandeel van de drie verdachten is geweest in de seksuele mishandeling van de kinderen. Uitgangspunt mag echter zijn dat de misdrijven hebben plaats gehad. Verder staat vast dat veel van het -regelmatige- misbruik heeft plaats gehad in het huis van [Gedaagde]. Zijn zwager en zuster woonden bij hem in.
Als als uitgangspunt genomen wordt dat hij zelf zich jegens [Zoon - Eiser 1] ernstig heeft misdragen en dat zijn zwager en zuster dat tegenover andere kinderen hebben gedaan, is aannemelijk dat [Gedaagde] heeft geweten wat zich in zijn huis gedurende langere tijd afspeelde. De kinderen kennen hem ook. Zij noemen “oom Johnny” regelmatig in verband met seksuele handelingen. Strafrechtelijk moge het aandeel van [Gedaagde] (nog) niet vast staan. Wel is aannemelijk geworden en kan hem verweten worden dat hij zich ten opzichte van de kinderen heeft gedragen in strijd met elementaire maatschappelijke normen.
Aangenomen mag worden dat in de beleving van de bij het seksuele misbruik betrokken kinderen van eisers [Gedaagde] beschouwd wordt als “dader”. De kinderen zullen hem met die misdrijven associëren.
11. De kinderen zullen het gebeurde moeten verwerken. Zij hebben er groot belang bij –te verdedigen is: in zekere zin levensbelang- om in rust te kunnen herstellen van de ernstige inbreuken op hun lichamelijke en geestelijke integriteit. Zij hebben er voor het hervinden van hun evenwicht baat bij dat zij [Gedaagde] ook na ommekomst van zijn detentie gedurende langere tijd niet ontmoeten en dat ook toevallige confrontaties worden vermeden.
Het recht van [Gedaagde] om zich vrijelijk te mogen bewegen is een belangrijk recht, het is een grondrecht. Het is echter in de beschreven omstandigheden van minder groot belang dan de belangen -levensbelangen- van de kinderen van eisers en [Gedaagde]’s belang moet daarvoor wijken.
12. Wel zal het stadverbod in tijd beperkt worden. Levenslange verbanning wordt in het Nederlands recht niet aanvaard. [Gedaagde] heeft ongeveer twee jaar in voorlopige hechtenis doorgebracht en is in die tijd niet in Enschede geweest. De president is van oordeel dat aan die afwezigheid nog twee jaar moeten worden toegevoegd om de kinderen van eiseres en hun ouders gelegenheid te geven tot vergeten.
13. Als de voor het merendeel in het ongelijk gestelde partij dient [Gedaagde] de gedingkosten te betalen.
RECHTDOENDE IN KORT GEDING:
Verbiedt [Gedaagde] na betekening van dit vonnis
1. direct of indirect via brieven, telefoon, derden of anderszins contact te zoeken met de kinderen van eisers en hun familie;
2. zich gedurende een periode van twee jaren te bevinden in de stad Enschede, een en ander binnen het stadsgebied als aangegeven op de aan dit vonnis gehechte kaart;
Veroordeelt [Gedaagde] tot betaling aan eisers van een dwangsom van f 500,- per dag voor iedere overtreding van de onder 1 en 2 gegeven verboden, zulks tot een maximum van f 200.000,- en tot gijzeling voor de duur van vijf dagen voor iedere keer dat hij het onder 2 gegeven verbod overtreedt, zulks tot een maximum van 300 dagen;
Machtigt eisers om de overtreding van het onder 2 gegeven verbod te doen beëindigen met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
Veroordeelt [Gedaagde] in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eisers begroot op f 642,23 aan verschotten en f 1.800,- wegens het salaris van de procureur, waarvan op de voet van artikel 57b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te betalen aan de griffier van dit gerecht:
f 167,23 wegens exploitkosten
f 185,- wegens in debet gesteld griffierecht
f 1.800,- wegens het salaris van de procureur
aan de procureur van eisers
f 290,- wegens niet in debet gesteld griffierecht.
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen te Almelo door mr. Drewes, president en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 september 2001, in tegenwoordigheid van Leferink, griffier.
1) Het vrijsprekend vonnis van de rechtbank houdt niet in dat [Gedaagde] de feiten “dus niet” heeft gepleegd. De strafrechter heeft alleen vastgesteld dat niet is aangetoond dat verdachte heeft gedaan wat hem verweten wordt