Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD3787

Datum uitspraak2001-08-28
Datum gepubliceerd2001-09-24
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/2430 WW44
Statusgepubliceerd


Indicatie

Toepassing art. 19.4 WRO (nieuw). Bouwvergunning en vrijstelling (19 WRO nieuw) voor woning. Gelet op art. 19.4 WRO is in dit geval de gelding van een voorbereidingsbesluit voorwaarde voor verlening van vrijstelling. In de wet is niet voorgeschreven dat het voorbereidingsbesluit waarop een (project)vrijstelling wordt gebaseerd, moet zijn geslagen (mede) ten behoeve van het werk of bouwwerk waarop de vrijstelling betrekking heeft. Van belang is dat, zoals in dit geval, het bouwplan niet in strijd is met hetgeen met het voorbereidingsbesluit wordt beoogd. Het bouwplan is echter niet voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Een ruimtelijke visie op het onderhavige gebied ontbreekt. Voorts blijkt niet dat een afweging is gemaakt met betrekking tot de vraag of het bouwplan past in het toekomstig ruimtelijk beleid voor de omgeving. Voorts ontbeert het bestreden besluit een deugdelijke motivering van het aan de bouwvergunning ten grondslag liggend welstandsoordeel. Tijdelijke schorsing bestreden besluit. Burgemeester en wethouders van Rijnsburg, verweerder. mr. C.C. Dedel-van Walbeek (president)


Uitspraak

President van de Arrondissementsrechtbank's-Gravenhage sector bestuursrecht Reg. nr. AWB 01/2430 WW44 UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening van A & B c.s., allen gevestigd dan wel wonende te C, verzoekers, ten aanzien van het besluit van 31 mei 2001, kenmerk BWT01034/BV, bekend gemaakt bij schrijven van 7 juni 2001, van het college van burgemeester en wethouders van Rijnsburg, verweerder, waarbij aan D te C vrijstelling is verleend van de bepalingen van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Centrum II" en bouwvergunning is verleend voor het oprichten van een woning op het perceel, kadastraal bekend gemeente C, sectie […...], nr. [...…], plaatselijk bekend [ ...]weg tussen […...]-[...…]. Verzoekers hebben tegen dit besluit bij brief van 5 juli 2001 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft op 25 juli 2001 de gedingstukken overgelegd. Op 13 en 15 augustus 2001 hebben verzoekers respectievelijk verweerder nog een aantal stukken in geding gebracht. Zitting Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 16 augustus 2001. Namens verzoekers is verschenen mr. J.A. Huijgen, advocaat te Den Haag. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. P.J. Koomen en mevrouw R.A. Hogeterp, ambtenaren van de gemeente Rijnsburg. Tevens is verschenen D, vergunninghouder, in het bijzijn van zijn echtgenote. Gedeputeerde staten van Zuid-Holland hebben voorafgaand aan de zitting doen weten zich niet te laten vertegenwoordigen. Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de president daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure. Het onderhavige bouwplan voorziet in het oprichten van een woning met een breedte van 26.87m, een diepte van 15.36m, een goothoogte van 2.95m en een nokhoogte van 9m aan de oostzijde van de [...…]weg. De bouwaanvraag is op 23 maart 2001 ingediend. Het onderhavige bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan "Centrum II". Aan de gronden waarop het bouwplan betrekking heeft, is in het bestemmingsplan de bestemming "Woningen Klasse A (WOA)" (artikel 5) gegeven. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart al zodanig aangewezen gronden bestemd voor woningen met de daarbij behorende andere bouwwerken, met dien verstande, dat: (..) b. de goothoogte van iedere woning niet meer en niet minder bedraagt dan de maat zoals aangegeven op de goothoogtekaart; c. in afwijking van het bepaalde onder b, voor zover geen goothoogte op de goothoogtenkaart is aangegeven, de goothoogte ten minste 3 m zal en ten hoogste 5,50 m mag bedragen; (..) (..) f. de breedte van iedere woning ten minste 5 m zal en ten hoogste 7 m mag bedragen; (..) Vast staat de het bouwplan niet voldoet aan de in artikel 5, eerste lid, onder f, voorgeschreven breedtemaat voor een woning (minimaal 5 m, maximaal 7 m) en dat de goothoogte lager is dan in artikel 5, eerste lid, onder c, is bepaald. Het gebouw is voorts, gemeten vanaf de […]weg, geprojecteerd achter de bouwstrook die op de plankaart is aangegeven en dichter bij de grens met het perceel […] 206 en het daarlangs gelegen […]pad. Om de strijdigheid met het bestemmingsplan op te heffen heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 19, eerste en vierde lid, WRO. Artikel 19, eerste lid, WRO luidt als volgt: "De gemeenteraad kan, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders." Gebleken is dat de raad der gemeente Rijnsburg de bevoegdheid tot het toepassen van artikel 19, eerste lid, WRO bij besluit van 27 mei 2000 aan verweerder heeft gedelegeerd. Ingevolge artikel 19, vierde lid, WRO, wordt vrijstelling krachtens het eerste lid niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor a. het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, is herzien of b. geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd. Het geldende bestemmingsplan is door de raad der gemeente Rijnsburg vastgesteld op 30 augustus 1979 en goedgekeurd door GS op 14 oktober 1980, zodat gelet op artikel 19, vierde lid, WRO de gelding van een voorbereidingsbesluit een voorwaarde is voor de verlening van vrijstelling. De gemeenteraad heeft op 16 november 2000 een voorbereidingsbesluit genomen, dat blijkens de bijbehorende kaart mede betrekking heeft op het in geding zijnde gebied. Het besluit is op 23 november 2000 in werking getreden. Verzoekers hebben betoogd dat dit voorbereidingsbesluit niet aan de verlening van vrijstelling ten grondslag kan worden gelegd omdat het niet met het oog op dit bouwplan is genomen. Dit betoog kan niet worden gevolgd. In de wet is niet voorgeschreven dat het voorbereidingsbesluit waarop een (project)vrijstelling wordt gebaseerd, moet zijn geslagen (mede) ten behoeve van het werk of bouwwerk waarop de vrijstelling betrekking heeft. Van belang is dat het bouwplan niet in strijd is met hetgeen met het voorbereidingsbesluit wordt beoogd. Van een dergelijke strijdigheid is in dit geval, anders dan in het geval waarop de door verzoekers aangehaalde uitspraak van 14 juni 1988 (AB 1989, nr. 202) betrekking had, niet gebleken. De ingevolge artikel 19, eerste lid, WRO benodigde verklaring van geen bezwaar is op 29 mei 2001 door gedeputeerde staten verleend. Anders dan verzoekers stellen kon met deze verklaring worden volstaan. Niet het vijfde maar het vierde lid van artikel 50 van de Woningwet is in dit geval van toepassing. Nu niet in geschil is dat ook de in artikel 6a WRO bedoelde inspraakprocedure heeft plaatsgevonden, kan naar voorlopig oordeel worden vastgesteld dat aan de procedurele vereisten voor toepassing van artikel 19 is voldaan. Verzoekers hebben aangevoerd dat het besluit niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing als bedoeld in artikel 19, eerste lid, WRO en dat het bouwplan niet aan voldoet aan redelijke eisen van welstand, zoals blijkt uit het -tot tweemaal toe- negatieve advies van de welstandscommissie, dat door verweerder niet, althans onvoldoende is weerlegd. Deze bezwaren treffen doel. Aan het vrijstellingsbesluit ligt geen structuurplan ten grondslag. Het voorbereidingbesluit is een zogenoemd "kaal" besluit en bevat geen ruimtelijke visie op het onderhavige gebied. Een dergelijke visie is ook niet in een ander bestuurlijk document vastgelegd. Het stedebouwkundig bureau BRO heeft in opdracht van de gemeente Rijnsburg een studie gemaakt van de bebouwingsmogelijkheden op de onderhavige locatie en een aantal aanbevelingen gedaan. Besluitvorming over de studie heeft echter, naar ter zitting namens verweerder is verklaard, niet plaatsgevonden. In de "Stedenbouwkundige onderbouwing voor de bouw van een woning [...…]weg [...…-..….]", die de ruimtelijke onderbouwing van het project vormt, is afstand genomen van de aanbevelingen van de studie. De keuze voor de bouw van een villa ter plaatse is echter niet of nauwelijks met planologische argumenten gestaafd. Volstaan wordt met de constatering dat het oprichten van een vrijstaande woning zich goed voegt in de bestaande bebouwingsstructuur.Voorzover is ingegaan op de relatie tot het geldende bestemmingsplan valt op dat de planvergelijking, wat de maatvoering betreft, feitelijk niet juist, althans niet nauwkeurig is. Voorts is niet toegelicht waarom het naar het oordeel van verweerder stedebouwkundig bezien een verbetering is dat de woning verder van de [...…]weg komt te liggen (en dus dichter bij de omringende glastuinbouwbedrijven). Dat een afweging is gemaakt met betrekking tot de vraag of het bouwplan past in het toekomstig ruimtelijk beleid voor de omgeving, kan uit het document niet worden opgemaakt. Van een goede ruimtelijke onderbouwing van het vrijstellingsbesluit is derhalve naar voorlopig oordeel geen sprake. De president merkt daarbij nog op, dat verweerders gemachtigde ten aanzien van de 'bestuurlijke status'van de ruimtelijke onderbouwing ter zitting heeft vermeld dat deze door besluitvorming van het college is bekrachtigd en is toegezonden aan GS bij de aanvraag om verklaring van geen bezwaar. Op grond van de tot nu toe overlegde stukken kan dit niet worden geverifiëerd. De president gaat ervan uit dat verweerder bij de heroverweging van het besluit van 31 mei 2001 de status van het document verduidelijkt. De welstandscommissie heeft geoordeeld dat de woning de uitstraling heeft van een landhuis en niet past in het centrum van Rijnsburg tussen forse klassieke panden met een hogere goothoogte. Zowel de voorgestelde hoofdvorm als het materiaalgebruik op het dak vormen naar de mening van de commissie een uitgesproken dissonant in de omgeving. In het bestreden besluit van 31 mei 2001 ontbreekt een motivering voor de beslissing af te wijken van het negatieve welstandsadvies. Het besluit ontbeert daarmee een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 3:46 van de Awb. Verweerders standpunt met betrekking tot het advies is verwoord in de genoemde stedenbouwkundige onderbouwing. Het komt er op neer dat de woning niet in het centrum komt te liggen, dat de, voor het merendeel eveneens vrijstaande woningen ten noorden van het bouwperceel uiteenlopende goothoogten hebben en dat de geringe goothoogte het zicht op de achtergelegen bollenschuur openlaat. Wat het materiaalgebruik betreft is, zo kan het standpunt van verweerder worden begrepen, van verschil met de omringende bebouwing geen sprake. Vooropgesteld moet worden dat verweerder bevoegd is van het advies van de welstandscommissie af te wijken. De president acht de gegeven motivering voor de afwijking echter niet zondermeer overtuigend. Veeleer had het in de rede gelegen de inventarisatie van de omgeving, waarop het oordeel van verweerder kennelijk is gebaseerd, nog eens aan de welstandscommissie voor te leggen om aan de hand daarvan een herbeoordeling te verkrijgen. Nu het bestreden besluit reeds wegens het ontbreken van een goede ruimtelijke onderbouwing van de vrijstelling en een deugdelijke motivering van het aan de bouwvergunning ten grondslag liggend welstandsoordeel voor schorsing in aanmerking komt, behoeven de aangevoerde bezwaren geen verdere bespreking. Met toepassing van artikel 8:84, vierde lid, juncto artikel 8:75 van de Awb zal verweerder worden veroordeeld in de door verzoekers gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f. 1420,--, waarbij 1 punt is toegekend voor het indienen van een verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, en het gewicht is bepaald op gemiddeld. Beslist wordt derhalve als volgt: Beslissing De president van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: Wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in dier voege dat het bestreden besluit van verweerder d.d. 31 mei 2001, kenmerk BWT01034/BV, wordt geschorst tot zes weken na datum verzending van de beslissing op het bezwaarschrift; Gelast dat de gemeente Rijnsburg als rechtspersoon aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht ad f. 450,--, vergoedt; Veroordeelt verweerder in de kosten ad f. 1420,--, onder aanwijzing van de gemeente Rijnsburg als rechtspersoon die deze kosten aan verzoekers dient te vergoeden. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Aldus gegeven door mr. C.C. Dedel- van Walbeek, als fungerend president, en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2001, in tegenwoordigheid van A. Jansen als griffier. Voor eensluidend afschrift, de griffier van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage, Verzonden op: