Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD3587

Datum uitspraak2001-08-31
Datum gepubliceerd2001-09-19
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers00/60
Statusgepubliceerd


Indicatie

Belanghebbende bestrijdt met diverse argumenten de heffing van havengeld ter zake van een zgn. bijboot bij een woonboot. Gelijkheidsbeginsel. Bekendmaking verordening. Gaan de baten van de rechten uit boven de geraamde lasten ter zake? Eisen aan de aanslag te stellen. Bevoegdheid van de beslisser op het bezwaarschrift.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vierde Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van de inspecteur van de gemeentelijke belastingen van de gemeente Amersfoort, verweerder. 1. Loop van het geding Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 7 januari 2000. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 30 november 1999, betreffende de aan belanghebbende opgelegde nota havengeld over de periode 1 ja-nuari 1997 tot en met 31 december 1997 (factuurnummer 1998100138) ter zake van de bijboot A. Na bezwaar tegen de nota is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en tot vernietiging van de nota. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak. Belanghebbende heeft nadere stukken bij het Hof ingediend die op 26 februari 2001 ter griffie zijn binnengekomen. Een kopie van deze stukken heeft belanghebbende ook aan verweerder doen toekomen. De zaak is behandeld ter zitting van 9 maart 2001. Aldaar zijn verschenen de in het proces-verbaal van de zitting -waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht- ver-schenen personen. Ter zitting zijn gelijktijdig behandeld de zes in het proces-verbaal genoemde zaken van belanghebbende, alle betrekking hebbend op door verweerder opgelegde nota's havengeld, waarvan de onderhavige zaak er één is. Alle stukken die in de in het proces-verbaal vermelde zaken zijn overgelegd gelden als stukken van het onderhavige geding. De stukken die blijkens het proces-verbaal ter zitting door partijen zijn overgelegd worden als gedingstukken aangemerkt. 2. De verordening 2.1. In zijn openbare vergadering van 17 december 1996 heeft de raad van de ge-meente Amersfoort vastgesteld de Verordening op de heffing en invordering van ha-ven- en kadegelden 1997 (hierna: de Verordening). Deze Verordening luidt, voor zover hier van belang, als volgt: "ARTIKEL 1 Aard van de heffing 1. Onder de naam havengeld wordt een recht geheven voor het met vaartuigen ligplaats ne-men of voor anker gaan in een voor de openbare dienst bestemde haven. 2. Onder de naam kadegeld wordt een recht geheven voor het tijdelijk gebruik maken van een voor de openbare dienst bestemde kade of wal van de haven om met materieel zaken in vaartuigen te laden of te lossen. ARTIKEL 2 Begripsomschrijving Voor de toepassing van de bepalingen van deze verordening wordt verstaan onder: a. Vaartuig: een drijvend lichaam dat wegens zijn drijfvermogen wordt gebezigd dan wel bestemd of geschikt is voor het vervoer te water van personen of goederen of voor het dragen of vervoeren van al dan niet met het drijvende lichaam één geheel uitmakende voorwerpen; b. Meetbrief: het document als bedoeld in artikel 782, vierde lid, van het Wetboek van Koophandel juncto het Besluit van 24 oktober 1983 (Stb 584, Besluit binnensche-pendocumenten); c. Vrachtschip: een schip, dat hoofdzakelijk gebruikt wordt voor het vervoeren van goederen; d. Passagiersschip: een binnenschip, dat middel van openbaar vervoer is, of hoofdza-kelijk wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig vervoer van personen; e. Sleepboot: een binnenschip, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt voor het slepen of duwen van andere vaartuigen; f. Pleziervaartuig: een vaartuig, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt voor de recreatie, niet zijnde een passagiersschip; g. woonschip: een vaartuig uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot bewoning bestemd; h. laadvermogen: het in tonnen uitgedrukte verschil tussen de zoetwaterverplaatsing van een schip bij de grootst toegelaten diepgang en die van het ledige schip; i. ton: een massa van 1000 kilogram j. De haven: het gedeelte van de rivier de Eem, met inbegrip van de insteekhaven, gelegen tussen de Koppelpoort en de gemeentegrens van Amersfoort. k. dag: een etmaal of gedeelte daarvan; l. week: een kalenderweek; m. maand: een kalendermaand; n. jaar: een kalenderjaar. ARTIKEL 3 Belastingplicht 1. Belastingplichtig voor het havengeld is de kapitein, de gezagvoerder, de schipper, de re-der, de eigenaar, de gebruiker, of de bevrachter van het vaartuig, dat ligplaats neemt of voor anker gaat in de haven. 2. (…) ARTIKEL 4 Maatstaf van de heffing 1. Maatstaf voor de berekening van het havengeld is: a. het laadvermogen van het vaartuig, of b. de oppervlakte van het vaartuig, of c. de lengte van het vaartuig. 2. (…) 3. (…) ARTIKEL 5 Tarieven De rechten worden geheven naar de tarieven, die opgenomen zijn in de bij deze verordening behorende tarieventabel, met inachtneming van de daarin gegeven aanwijzingen en bijzondere bepalingen in deze verordening. ARTIKEL 6 Tijdvak 1. Indien de rechten worden geheven naar jaartarieven is het belastingtijdvak gelijk aan het kalenderjaar; 2. Indien de rechten worden geheven per naar maand-, week-, of dagtarieven, is het belas-tingtijdvak gelijk aan respectievelijk de maand, week, of dag. ARTIKEL 7 Tariefberekening en -toepassing Voor de toepassing van de tarieven en bij de berekening van het verschuldigde bedrag: a. wordt een gedeelte van een eenheid van laadvermogen, van oppervlakte, van lengte, kubieke meter of ton voor een volle eenheid gerekend; b. geldt als laadvermogen in tonnen van een schip het aantal tonnen zoals dat blijkt uit de bij het schip behorende meetbrief; c. wordt de oppervlakte van een schip gesteld op het product van de lengte over alles en de grootste breedte, zoals deze blijken uit de bij het schip behorende meetbrief; d. wordt de lengte van het schip gesteld op de lengte over alles, zoals die blijkt uit de bij het schip behorende meetbrief; e. worden het laadvermogen, de oppervlakte, de lengte, het aantal kubieke meters, ambtshalve bepaald als geen meetbrief of connossement wordt overgelegd of deze geen volledige gegevens vermelden; f. (Hof: ontbreekt) g. wordt uitgegaan van de voor de belastingplichtige meest gunstige wijze van bereke-ning van het havengeld, indien in de tarieventabel meerdere belastingtijdvakken zijn aangegeven; h. wordt het te betalen bedrag naar beneden afgerond op een veelvoud van ƒ 0,05. (…) ARTIKEL 9 Wijze van heffing 1. De in artikel 5 bedoelde rechten worden geheven bij wege van gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede begrepen een bon, nota, of andere schriftuur. 2. Ter zake van het recht als bedoeld in artikel 1, lid 4 van de tarieventabel kan aan de be-lastingplichtige een of meerdere voorlopige schriftelijke kennisgevingen worden opge-legd tot ten hoogste het bedrag waarop de aanslag over dat jaar vermoedelijk wordt vast-gesteld. (…) ARTIKEL 16 Inwerkingtreding en citeertitel 1. (…) 2. (…) 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 1997. 4. (…) (…)". 2.2. De bij de Verordening behorende Tarieventabel 1997 luidt, voor zover hier van belang, als volgt: "Artikel 1 Het havengeld bedraagt voor: 1. vrachtschip, voor een onafgebroken verblijf in de haven van ten hoogste één week, per ton laadvermogen ƒ 0,19 2. passagiersboten, sleepboten en overige vaartuigen, bestemd voor en in gebruik als be-roepsvaartuig, voor zover niet anders in dit artikel vermeld, bij een onafgebroken verblijf van één week, per m² ƒ 0,29 3. jachten, pleziervaartuigen, roeiboten en overige vaartuigen, met uitzondering van woon-schepen en anders dan die bedoeld onder 2: 3.1 voor vaartuigen met een lengte van ten hoogste 10 meter bij een onafgebroken verblijf in de haven van ten hoogste: 3.1.1 een dag ƒ 5,83 3.1.2 een week ƒ 41,12 3.1.3 een maand ƒ 180,72 3.2 voor vaartuigen met een lengte van meer dan tien meter wordt het onder 3.1 ge-noemde bedrag verhoogd met ƒ 0,53 per dag, 3,68 per week, dan wel 16,28 per maand voor iedere meter boven de in 3.1 bedoelde 10 meter 4. woonschepen, per strekkende meter, gemeten langs de kade: per jaar ƒ 200,00 (…)". 3. Tussen partijen vaststaande feiten 3.1. Belanghebbende is eigenaar van het woonschip met de naam B (hierna: het woonschip), welk schip hij ook bewoont. Bij het woonschip hoort een zogenaamde bijboot, de A (hierna: de bijboot). Het woonschip heeft een lengte van 22 meter, de bijboot een lengte van 14 meter. 3.2. Aan belanghebbende is met dagtekening 9 maart 1998 een nota havengeld op-gelegd voor de periode 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997 ter zake van de bijboot. In de genoemde periode lag belanghebbende met woonschip en bijboot in het gebied dat in de Verordening is aangeduid als de haven. De nota, waarop als type stond vermeld: "woonboot", werd berekend naar het voor woonschepen geldende tarief en bedroeg derhalve 14 maal ƒ 200, ofwel ƒ 2800. 3.3. Belanghebbende heeft tegen de nota een bezwaarschrift ingediend. De bezwaren van belanghebbende werden bij de bestreden uitspraak afgewezen en de nota werd gehandhaafd. In de uitspraak heeft verweerder nog opgemerkt dat voor de bijboot ten onrechte het tarief voor woonschepen was berekend, dat toepassing van het juiste tarief tot een hogere nota zou hebben geleid ("overig vaartuig": 12 maal (ƒ 180,72 plus 4 maal ƒ 16,28) = ƒ 2.950) en dat hij ervan afzag het verschil alsnog bij te hef-fen. 4. Geschil Tussen partijen is, op grond van verschillende door belanghebbende ingenomen en hierna onder 6. achtereenvolgens te vermelden en te behandelen stellingen, in geschil of de onderwerpelijke nota terecht aan belanghebbende is opgelegd en de bestreden uitspraak rechtsgeldig is. 5. Standpunten van partijen Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding. Voor hetgeen ter zitting daaraan door partijen is toegevoegd wordt verwezen naar het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting. 6. Beoordeling van het geschil 6.1. Aan het slot van de bestreden uitspraak is het volgende opgenomen: "Hoogach-tend, de inspecteur van de gemeentelijke belastingen, namens deze (w.g.) mr.drs. C". Belanghebbende betwijfelt de bevoegdheid van mr.drs. C tot het beslissen op het door hem ingediende bezwaarschrift en het ondertekenen van de bestreden uitspraak. Hij voert daartoe onder meer aan dat het besluit waarbij de heffingsambtenaar, in casu de inspecteur van de gemeentelijke belastingen, medewerkers van het bureau Heffingen van de Afdeling Fiscale en Juridische Zaken heeft gemandateerd, niet in het register belastingverordeningen was opgenomen, waardoor het niet in werking is kunnen treden. Met betrekking tot deze grief overweegt het Hof dat, zo er al sprake van zou zijn dat de betrokken ambtenaar niet of onvoldoende was gemandateerd, honorering van deze grief er slechts toe zou leiden dat op het bezwaarschrift van belanghebbende opnieuw uitspraak zou moeten worden gedaan. Die uitspraak zou, zo is ter zitting ook verze-kerd door de ter zitting aanwezige inspecteur van de gemeentelijke belastingen, zon-der twijfel gelijkluidend zijn aan de voorliggende uitspraak op het bezwaar. In ver-band met de, ook door belanghebbende ter zitting desgevraagd erkende, gerechtvaar-digde belangen van proceseconomie en het bepaalde in artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht verwerpt het Hof de grief van belanghebbende. 6.2. De kritiek die belanghebbende heeft op de wijze waarop door verweerder in de bezwaarfase, naar het oordeel van belanghebbende: procedureel onjuist, is gehandeld kan niet leiden tot vernietiging van de uitspraak en/of de nota. Voor zover in de be-zwaarfase formele onjuistheden zijn begaan, kunnen die in de beroepsfase worden hersteld, aangezien de zaak in het geding voor het Hof in volle omvang wordt behan-deld en de belastingplichtige zijn bezwaren tegen de belastingheffing opnieuw en in volle omvang aan de orde kan stellen. 6.3. De omstandigheid dat in casu sprake is van een bijboot van een woonschip, houdt niet in dat de bijboot in de zin van de bepalingen van de Verordening niet zelf voorwerp van heffing van havengeld zou kunnen zijn. Van een incorrecte toepassing van de heffingsmaatstaf, zoals belanghebbende stelt, is dus geen sprake. 6.4. Belanghebbende stelt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het gelijk-heidsbeginsel, aangezien hem uit navraag bij andere bewoners van woonschepen is gebleken dat deze niet worden betrokken in het havengeld ter zake van hun bijboten of bijbootjes. Dit laatste heeft verweerder weersproken. Hij heeft betoogd dat een bijboot als ieder ander "overig vaartuig" in de heffing van havengeld wordt betrok-ken en dat voor roeibootjes niet wordt geheven. Tegenover deze betwisting door de verweerder heeft belanghebbende bij zijn niet nader gedocumenteerde stelling onvol-doende concrete gegevens aangevoerd om het beroep op het gelijkheidsbeginsel te honoreren. 6.5. Belastingheffing ter zake van de bijboot is naar de mening van belanghebbende niet gerechtvaardigd, aangezien de bijboot langszij het woonschip ligt gemeerd, waardoor door de combinatie van woonschip en bijboot niet meer kadelengte in be-slag wordt genomen dan door enkel een woonschip. Deze stelling gaat evenwel niet op, aangezien in de Verordening is bepaald dat het havengeld wordt geheven ter zake van het ligplaats nemen of voor anker gaan. De omstandigheid dat in de Tarieventa-bel het tarief voor woonschepen is uitgedrukt in een bedrag "per strekkende meter, gemeten langs de kade", houdt niet in dat voor de onderhavige boot slechts haven-geld kan worden geheven indien de boot onmiddellijk aan de kade lag afgemeerd. 6.6. Belanghebbende stelt dat over het vastgesteld zijn en het ter inzage liggen van de Verordening niet, zoals gebruikelijk is, mededeling is gedaan in de bijlage "Stadsbe-richten" van het huis-aan-huisblad "De Stad Amersfoort", zodat de Verordening niet op de door artikel 139 van de Gemeentewet voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Verweerder heeft gesteld dat de Verordening op 20 december 1996 voor eenieder kenbaar is geworden door opneming in het openbare en vrij toegankelijke Register Belastingverordeningen van de gemeente en dat hiervan aankondiging is gedaan in het dagblad De Amersfoortse Courant van 23 december 1996. Een fotokopie van deze publicatie behoort als onderdeel van bijlage 5 van de door belanghebbende op 26 februari 2001 bij het Hof ingediende nadere stukken. De tegenwerping van be-langhebbende dat hem bij het vragen van inzage in het Register Belastingverordenin-gen in september 2000 bleek dat dit register niet op orde was en niet compleet voor-handen was, is onvoldoende om te oordelen dat de onderhavige Verordening niet tijdig en op de juiste wijze is bekendgemaakt. Het is mogelijk dat door een weinig ordelijke wijze van opbergen de Verordening niet onmiddellijk kon worden aange-reikt, maar aannemelijk is dat de Verordening in het Register was opgenomen en kon worden ingezien. 6.7.1. Belanghebbende is van mening dat de Verordening sterk afwijkt van de voor-heen geldende verordening inzake de heffing van havengeld en verbindt daaraan de gevolgtrekking dat het doel van de wijziging van de regelgeving niet in verhouding staat tot de nadelige gevolgen voor de belanghebbenden en dat de afweging van de belangen niet zorgvuldig is geweest. Het bezwaar van belanghebbende is met name gericht op de tariefstelling. Hij voert in dat verband aan dat in de in het eerste halfjaar van 1996 uitgegeven begroting van de gemeente Amersfoort voor het jaar 1997 was vermeld: "De havengelden zijn kostendekkend. In 1997 kan volstaan worden met een trendmatige verhoging van de tarieven met 1%.", en dat in de toelichting bij de be-lastingvoorstellen voor het jaar 1997 werd opgemerkt: "Het voorstel is dat op basis van 100% kostendekking de tarieven in algemene zin 3% verhoogd worden.". Be-langhebbende wijst vervolgens op verschillen tussen de tarieven van 1996 en 1997, met name voor vracht- en woonschepen. 6.7.2. Artikel 229b van de Gemeentewet schrijft voor dat in een Verordening als de onderhavige de tarieven zodanig worden vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. In de begroting van de ge-meente voor het jaar 1997 werden de uitgaven van de post "Havenzaken" (post 221.01) geraamd op ƒ 96.000 en de inkomsten (de havengelden) op eveneens ƒ 96.000, zulks bij een niet verdere verhoging van de tarieven van het havengeld dan met een trendmatige bijstelling van 1%. 6.7.3. Verweerder heeft gesteld dat voor de exploitatie van de haven tevens in aan-merking moet worden genomen de post onder 221.02, "Eem en Eemhaven". Bij deze post werden de uitgaven voor het jaar 1997 geraamd op ƒ 708.000 en de inkomsten op nihil. De achtergrond daarvan is, zo heeft verweerder toegelicht, dat binnen de gemeente twee sectoren met elke een eigen begroting verantwoordelijk zijn voor be-paalde aangelegenheden met betrekking tot de haven. De sector Dienstverlening en Algemene Zaken is verantwoordelijk voor onder andere het toezicht op de haven en het innen van de havengelden en de sector Stedelijke Ontwikkeling en Beheer voor onder andere het beheer en het onderhoud van de Eem en de Eemhaven. De omstan-digheid dat de opbrengst van het havengeld is verantwoord onder de post van eerst-genoemde sector en aldaar wordt gesproken over het kostendekkend zijn, houdt niet in dat het havengeld niet mede betrekking heeft op althans een gedeelte van de post van laatstgenoemde sector, zo stelt verweerder. 6.7.4. Het Hof is van oordeel dat ten minste een deel van de post onder 221.02 mede in de beschouwing moet worden betrokken waar het gaat om de toetsing of de ge-raamde baten van het havengeld niet uitgaan boven de geraamde lasten van de ge-meente die samenhangen met het ligplaats nemen of voor anker gaan in de in de Ver-ordening bedoelde haven. Daaraan zijn immers niet slechts de kosten verbonden van toezicht en de inning van havengelden, maar tevens de kosten van het bevaarbaar houden van het desbetreffende gedeelte van de Eem en het beheer en onderhoud van de kademuren, welke kosten zijn opgenomen in post 221.02. Naar het oordeel van het Hof is het zonder meer aannemelijk dat laatstbedoelde kosten van een zodanige omvang zijn dat de in totaal in aanmerking te nemen kosten hoger zijn dan de met inachtneming van de uiteindelijke tariefsverhoging geraamde opbrengst van de ha-vengelden. Daarbij zij nog opgemerkt dat het gaat om een beoordeling van het geheel van kosten en baten, en dat niet per individueel geval wordt bezien in hoeverre uitga-ven en inkomsten zich verhouden. 6.7.5. Op grond van het vorenstaande moet worden geoordeeld dat de Verordening voldoet aan de eis van artikel 229b van de Gemeentewet. Voorts staat het de ge-meenteraad vrij om met ingang van 1997 een belastingverordening vast te stellen waarin de belastbare feiten op een andere wijze zijn gedefinieerd dan in de vóór 1997 geldende belastingverordening. Voorts is naar het oordeel van het Hof niet sprake van een zodanige tariefstelling in de Tarieventabel 1997 dat gezegd kan worden dat deze leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing. Het Hof wijst er daar-bij op dat, naar verweerder terecht stelt, belanghebbende is onderworpen aan een tarief dat leidt tot een belastingheffing die niet op een wezenlijk ander bedrag uit-komt dan het bedrag dat gebruikers van eenzelfde locatie in de gemeentelijke haven moeten betalen. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat de op het tarief gericht klachten van belanghebbende moeten worden afgewezen. Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd inzake de tariefdifferentiatie doet hieraan niet af. 6.8.1. De aan belanghebbende opgelegde nota vermeldt: naam en adres van belang-hebbende, de aard van de nota ("definitieve nota havengeld"), het heffingstijdvak, de naam van het vaartuig (zij het onder een onjuiste vermelding van het soort vaartuig) en het bedrag van de nota. Daarmee voldoet de nota aan de eisen die aan een geldige belastingaanslag moeten worden gesteld. Met name is niet vereist dat wordt vermeld op grond van welke verordening de nota is opgelegd en welke persoon de nota heeft vastgesteld. De klacht dat de nota niet voldoet aan eisen die uit het oogpunt van dui-delijkheid voor de burger mogen worden gesteld is derhalve niet terecht. 6.8.2. Belanghebbende heeft ter zitting opgemerkt dat nog in geschil is de berekening van omzetbelasting over het havengeld. Blijkens de nota is evenwel geen omzetbe-lasting in rekening gebracht. De klacht van belanghebbende stuit hierop reeds af. 6.9. Het verweer van belanghebbende dat de gemeente Amersfoort niet de eigenaar van de haven is, kan hem niet baten. Het vaartuig van belanghebbende lag in het ge-bied dat in de Verordening is afgebakend als "de haven" en volgens artikel 229 van de Gemeentewet is voor de heffing van rechten voldoende dat het gaat om voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of onderhoud zijn. Dat dit het geval is, is door belanghebbende ter zitting erkend. Niet is vereist dat de gemeente eigenaar van die werken of inrichtingen is. 6.10. De stelling van belanghebbende dat de in artikel 1 van de Verordening bedoel-de "voor de openbare dienst bestemde haven", gelet op de bewoordingen van de Ver-ordening slechts een deel van "de haven" in de zin van artikel 2, onderdeel j, van de Verordening kan omvatten, is niet juist aangezien gesteld noch gebleken is dat het gedeelte van de haven, zoals in de Verordening omschreven, waar belanghebbende ligplaats had aan de openbare dienst was onttrokken. 6.11. Gelet op al het vorenoverwogene is de slotsom dat het gelijk aan verweerder is. 7. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de proceskosten in de zin van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 8. Beslissing Het Hof verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is vastgesteld op 31 augustus 2001 door mrs. Schaap, Van Loon en Kruimel, in tegenwoordigheid van mr. Van der Voort Maarschalk-Vencken als grif-fier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken. De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in gea-nonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassa-tie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten. GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vierde Meervoudige Belastingkamer Proces-verbaal van het verhandelde ter zitting met gesloten deuren, gehouden op 9 maart 2001 inza-ke het beroep van X te Z, belanghebbende, betreffende - de definitieve nota havengeld voor het jaar 1997 ter zake van het vaartuig "A" (kenmerk: 00/60) - de definitieve nota havengeld voor het jaar 1997 ter zake van de woonboot "B" (kenmerk: 00/61) - de voorlopige nota havengeld voor het tijdvak 1-1-1998 t/m 31-3-1998 ter zake van de woonboot "B" (kenmerk: 00/79) - de voorlopige nota havengeld voor het tijdvak 1-4-1998 t/m 30-6-1998 ter zake van de woonboot "B" (kenmerk: 00/80) - de voorlopige nota havengeld voor het tijdvak 1-1-1998 t/m 31-3-1998 ter zake van het vaartuig "A" (kenmerk: 00/81) - de voorlopige nota havengeld voor het tijdvak 1-4-1998 t/m 30-6-1998 ter zake van het vaartuig "A" (kenmerk: 00/82) opgelegd door de inspecteur van de gemeentelijke belastingen van de gemeente Amersfoort, verweerder. Gezeten waren mrs. Schaap, voorzitter, Van Loon en Kruimel, leden, in tegenwoor-digheid van mr. Van der Voort Maarschalk-Vencken als griffier. Ter zitting zijn verschenen: belanghebbende, alsmede (...), verweerder, tot bijstand vergezeld van (...). Ter zitting is overgelegd · door belanghebbende: - een pleitnota, - een per e-mail verzonden brief met bijlage van belanghebbende aan verweerder van 27 februari 2001, - een verslag van de inzage van het openbare register van belastingverordeningen van de gemeente Amersfoort op 28 februari 2001, - een verklaring van mr. Q, notaris te Amersfoort van 5 maart 2001, over het ver-loop van deze inzage, - een uittreksel van het proces-verbaal van het verhandelde in de openbare vergade-ring van Kamer 1 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 augustus 2000; · door verweerder: - een procesmachtiging, - een pleitnota met bijlagen, - een luchtfoto van het gedeelte van de ...weg te Amersfoort waar de woonboot van belanghebbende ligt. De pleitnota's zijn voorgedragen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de door de wederpartij overgelegde bijlagen/stukken en zich daarover uit te laten. Vervolgens hebben partijen - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard. Belanghebbende: - (op de vraag van het Hof of, indien de gemeente Amersfoort de mandaatregeling niet juist heeft uitgevoerd, het zijn bedoeling is dat de uitspraken worden vernie-tigd en nieuwe uitspraken worden gedaan) Dat is niet mijn bedoeling; ik ben ontevreden over de handelwijze van de ge-meente; die is in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (AWB). - Met mijn stelling dat andere bijboten niet in de heffing worden betrokken bedoel ik dat onder andere roeiboten met een lengte van 3 tot 13 m. niet in de heffing worden betrokken, bijvoorbeeld: de heer R heeft naast zijn boot ook een boot van 13 m. liggen. - Mijn boten liggen binnen de gemeentegrens. - De Eem, voor zover die in Amersfoort stroomt, is havengebied. - Het stuk van de haven waar ik lig is in beheer en onderhoud bij de gemeente Amersfoort. - Ik heb nooit een privaatrechtelijke huurovereenkomst met de gemeente gehad. - Over 1994 was er een overschot op de post "Havenzaken" (221.01) van ƒ 21.000 (lasten: ƒ 80.000, baten ƒ 101.000). - Mijn woonboot is niet aangesloten op het riool, het electriciteitsnet en de water-leiding. Ik tap water bij de buren. - De BTW over het havengeld is nog in geschil. Verweerder: - De stukken van belanghebbende van 23 februari 2001 zijn te laat ingediend. - "Ondertekeningsmandaat" wil zeggen dat mevrouw S bevoegd is de uitspraak te ondertekenen. Als weer uitspraak zou moeten worden gedaan, zou die in dezelfde zin luiden. - Artikel 3:1 AWB bepaalt dat de afdelingen 3.6 en 3.7 AWB niet van toepassing zijn op besluiten die algemeen verbindende voorschriften inhouden. De gemeen-teraad is bevoegd de Verordening havengeld vast te stellen. - Of een ligplaats legaal of illegaal is, is niet relevant voor het vaststellen en heffen van het havengeld. - Met betrekking tot de schending van de algemene beginselen van behoorlijk be-stuur: het Hof kan tarieven slechts marginaal toetsen. - Er zijn spanningen tussen belanghebbende en de gemeente over de ligplaats die belanghebbende, eerst tijdelijk en nu definitief, heeft ingenomen. - De roeiboot van belanghebbende wordt niet belast. - De Eem, voor zover die in Amersfoort stroomt, is havengebied. - Het stuk van de haven waar belanghebbende ligt is in beheer en onderhoud bij de gemeente Amersfoort. - Voor de "B" geldt artikel 31 van de Wet op de woonwagens en woonschepen. Binnen de gemeente liggen kost (lig)geld. - De rekening van de begrotingspost 221 bevat ook de nog te ontvangen inkom-sten; de rekening wordt gemaakt op basis van verstuurde facturen. - De Verordening is in de Amersfoortse Courant gepubliceerd en niet in de "Stads-berichten" omdat de deadline voor plaatsing in de "Stadsberichten" verlopen was. Belanghebbende en verweerder hebben gebruik gemaakt van de gelegenheid voor het laatst het woord te voeren. Alsnog heeft belanghebbende verklaard dat het hem ver-baast dat de heffing van liggeld is gebaseerd op artikel 31 van de Wet op woonwa-gens en woonschepen en dat het in het kader van dat artikel vreemd is dat het liggeld zo hoog is. Verweerder heeft verklaard dat het liggen van woonschepen is afgeleid van artikel 31 van de Wet op woonwagens en woonschepen. Voorts heeft hij verklaard dat mensen met een huurovereenkomst niet het recht hebben deze afzonderlijk over te dragen. Alleen overdracht van een boot mét huurovereenkomst voor de ligplaats is mogelijk. Hierop heeft de voorzitter het onderzoek gesloten en medegedeeld dat schriftelijk uitspraak wordt gedaan. De griffier heeft dit proces-verbaal opgemaakt. Het is door de voorzitter ondertekend. De griffier is verhinderd het proces-verbaal mede te ondertekenen. (voorzitter)