Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD3566

Datum uitspraak2001-09-18
Datum gepubliceerd2001-09-18
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers84603 / HA ZA 00-997
Statusgepubliceerd


Uitspraak

84603 / HA ZA 00-997 ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE BREDA 18 september 2001 Negende Kamer V O N N I S In de zaak van: [eiser], wonende te Tilburg, e i s e r bij dagvaarding van 3 mei 2000, procureur: mr. N.C.M. Koch, t e g e n : de vennootschap naar Zwitsers recht “ZÜRICH” VERSICHERUNGSGESELLSCHAFT, gevestigd te Zürich (Zwitserland), g e d a a g d e , procureur: mr. M.C. de Regt. 1. Het verdere verloop van de procedure. Dit blijkt uit de navolgende processtukken: het tussenvonnis van 15 augustus 2000 en de daarin genoemde stukken, het proces-verbaal van comparitie van partijen van 16 oktober 2000, de akte van eiser met een productie, de antwoord-akte met drie producties. Kortheidshalve worden partijen aangeduid als [eiser] en Zürich. 2. Het geschil. [eiser] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat de bij hem vastgestelde klachten volledig, althans grotendeels, aan het hem op 8 maart 1997 overkomen ongeval moeten worden toegerekend, zodat de door hem opgevoerde schade hiermee in oorzakelijk verband kan worden gebracht, met veroordeling van Zürich in de kosten van de procedure. Zürich voert verweer tegen de vordering. 3. De beoordeling. 3.1. In deze procedure staan de navolgende feiten vast. [eiser] is op 8 maart 1997 als automobilist een ongeval overkomen in Tilburg. Daarbij was een WAM-verzekerde van Zürich betrokken. Zürich heeft de aansprakelijkheid voor (de gevolgen van) het ongeval erkend. Partijen verschillen van mening over de gevolgen van het ongeval voor de medische toestand van [eiser]. 3.2. De vordering van [eiser] wordt, overeenkomstig hetgeen Zürich daaromtrent heeft aangevoerd, aldus opgevat dat [eiser] een verklaring voor recht wenst dat causaal verband bestaat in de zin van artikel 6:98 BW tussen ongeval en medische klachten. 3.3. Gelet op het verweer van Zürich hiertegen heeft de rechtbank behoefte aan voorlichting door deskundigen. Ter comparitie is reeds gesproken over de benoeming van een neuroloog en een psychiater. Partijen hebben bij akte aangegeven overeenstemming te hebben bereikt over de personen van de te benoemen deskundigen, te weten neuroloog dr. J. Vos en psychiater prof. dr. M. Kuilman, doch niet over de hen voor te leggen vragen. 3.4. De discussie tussen partijen over de inhoud van de aan de deskundigen voor te leggen vragen, acht de rechtbank voldoende verdisconteerd in de in het dictum opgenomen vraagpunten. Beide deskundigen zal worden verzocht, neuroloog Vos als eerste, dezelfde vragen te beantwoorden. Ter toelichting op de vragen wordt het volgende overwogen. Bij de beoordeling van het verband tussen ongeval en klachten is niet doorslaggevend of, en zo ja welke medische diagnose kan worden gesteld. De vraag hiernaar is derhalve niet noodzakelijk, maar zal wel worden gesteld omwille van een eenduidige aanduiding van de klachten. Voorts dient aan het inzicht van de deskundige te worden overgelaten of en in hoeverre deze zich bedient van de NVN-richtlijnen ter zake van het postwhiplash-syndroom bij het beantwoorden van de vragen. Nog daargelaten dat dit richtlijnen betreft en deze derhalve in elk geval - zo al mogelijk - geen formele binding opleveren, ligt niet de vraag voor of in casu sprake is van een post-whiplash-syndroom, maar de (ruimere) vraag in hoeverre de klachten van [eiser] als ongevalsgevolg kunnen worden beschouwd. De vragen 3 en 4 zijn aldus geformuleerd dat daarin de regel tot uitdrukking komt dat indien door een als onrechtmatige daad of wanprestatie aan te merken gedraging een risico ter zake van het ontstaan van schade in het leven is geroepen (vraag 3) en dit risico zich vervolgens verwezenlijkt, daarmee het causaal verband tussen die gedraging en de aldus ontstane schade in beginsel is gegeven. Het is dan aan degene die op grond van die gedraging wordt aangesproken, om te stellen en te bewijzen dat die schade ook zonder die gedraging zou zijn ontstaan (vraag 4). Daarbij verdient overweging dat voor zover er sprake van zou zijn dat het na het ongeval te verwachten herstel als gevolg van de persoonlijkheidsstructuur van het slachtoffer en/of andere persoonlijke omstandigheden is uitgebleven, zulks niet aan toerekening van resterende klachten aan (de veroorzaker van) het ongeval in de weg staat. In dit kader is van belang dat is gesteld noch gebleken dat sprake is geweest van het slachtoffer toe te rekenen nalatigheid in het leveren van een bijdrage aan het genezingsproces. 3.5. Krachtens de hoofdregel van artikel 177 Rv. draagt [eiser] de bewijslast van de door hem gestelde feiten en omstandigheden waarop hij zijn vordering baseert. [eiser] zal om die reden het voorschot voor het deskundigenbericht dienen te voldoen. 3.6. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. 4. De beslissing. De rechtbank: gelast een deskundigenonderzoek omtrent de navolgende vraagpunten: 1. Welke lichamelijke en/of geestelijke klachten heeft eiser? 2. Welke diagnose(s) kunt u stellen? 3. Kan het ongeval de klachten van eiser hebben veroorzaakt? 4. Van welke van de klachten is aannemelijk dat zij niet door het ongeval zijn veroorzaakt? Wilt u hierbij in het bijzonder aandacht besteden aan de navolgende vragen: a. Welke klachten bestonden reeds voor het ongeval? b. Welke klachten zouden ook zijn ontstaan als het ongeval niet had plaatsgevonden? Kunt u een indicatie geven wanneer en in welke omvang? c. Wat zou de oorzaak van die klachten kunnen zijn? 5. Acht u voor wat betreft de ongevalsgevolgen een eindtoestand bereikt? Zo nee, wat is de prognose? Dient betrokkene nog behandeling te ondergaan? Zo ja, welke? Hoe is in dat geval de prognose? 6. Wilt u de mate van functiestoornis als gevolg van het ongeval uitdrukken in een percentage (ongeacht enig beroep)? Verzocht wordt aan geven of u bij deze vaststelling bent uitgegaan van de laatste editie van de richtlijnen van de American Medical Association (AMA), aangevuld met de NVN-richtlijnen. 7. Tot welke (arbeids)beperkingen leiden de als ongevalsgevolg aan te merken klachten? Verzocht wordt de beperkingen uitgebreid te beschrijven en toe te lichten ten behoeve van een eventueel nog in te schakelen arbeidsdeskundige. 8. Tot welke (andere) beperkingen leiden de als ongevalsgevolg aan te merken klachten in het dagelijks leven (dagelijkse levensverrichtingen, huishouden hobby’s, recreatie e.d.)? 9. Acht u het voor een beantwoording van bovenstaande vragen wenselijk dat nader onderzoek wordt ingesteld op een ander dan uw vakgebied? Zo ja, welk vakgebied? 10. Welke opmerkingen zijn naar uw oordeel verder van belang ten behoeve van de door de rechtbank te nemen beslissing?; benoemt tot deskundigen: neuroloog dr. J. Vos (St. Lucas Andreas Ziekenhuis, Jan Tooropstraat 164, 1061 AE, Amsterdam) alsmede, voor een aansluitend onderzoek, psychiater prof. dr. M. Kuilman (Apollolaan 129, 2-hoog, 1077 AR, Amsterdam); bepaalt het voorschot op in totaal f.4.200,= (inclusief BTW) en bepaalt verder dat eiser een aanvullend voorschot dient te betalen indien dat door de deskundige(n) nodig wordt geoordeeld; bepaalt dat eiser het voorschot voor de kosten en het honorarium van de deskundigen binnen vier weken na de uitspraak van dit vonnis dient te voldoen op bankrekening-num-mer 192325779, Rabobank Nederland N.V. ten name van DS 535 Arrondissement Breda onder vermelding van: voorschot des-kundi-genonderzoek in de zaak 84603 / HA ZA 00-997; verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 2 oktober 2001 voor "uitlating storting voorschot” door eiser; bepaalt dat eiser als eerste zal concluderen na de deskundigenberichten; bepaalt voorts: dat de deskundige Vos eerst na ontvangst van het bericht van de betaling -en wel binnen één maand er na- het onder-zoek aanvangt en binnen drie maanden na aanvang daarvan schriftelijk aan de rechtbank rapporteert, onder toezending van een afschrift van het rapport aan de deskundige Kuilman; dat de deskundige Kuilman binnen een maand na ontvangst van het rapport zijn onderzoek aanvangt en binnen drie maanden na aanvang daarvan schriftelijk aan de rechtbank rapporteert; dat een kopie van dit vonnis, van de procesdossiers, alsmede van de door partijen verkregen aanvullende medische informatie, door partijen aan de deskundigen ter beschikking wordt gesteld; dat ieder van de deskundigen partijen, indien zij dat wensen, in de gelegenheid zal stellen zich uit te laten omtrent de vraagpunten, daarover nadere inlichtingen te verschaffen en dat daarvan melding zal worden gemaakt in het rapport; dat ieder van de deskundigen een concept eindrapport aan partijen zal toezenden en de vervolgens eventueel door partijen -binnen 14 dagen na ontvangst van het concept eindrap-port- te maken opmerkingen zal behandelen in het definitieve rapport; houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. Cooijmans en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 18 september 2001.