Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD3517

Datum uitspraak2001-09-13
Datum gepubliceerd2001-09-14
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers134363/JE RK 01-845
Statusgepubliceerd


Uitspraak

rekestnr. 134363 / JE RK 01-845 GK 13 september 2001 verlenging machtiging uithuisplaatsing Arrondissementsrechtbank Utrecht BESCHIKKING van de kinderrechter op het verzoek van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht, afdeling Jeugdbescherming, met betrekking tot de minderjarige: [het kind], geboren te [geboorteplaats], op 7 mei 1985, kind van [de vader] wonende te Utrecht, en [de moeder], wonende te Utrecht; de moeder is alleen belast met het ouderlijk gezag. 1. Verloop van de procedure Voormelde gezinsvoogdij-instelling heeft op 3 augustus 2001 verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een gesloten inrichting te verlenen. Daarbij is overgelegd het hulpverleningsplan en verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling. Tevens is verwezen naar het rechtbankdossier met betrekking tot deze ondertoezichtstelling. Bij beschikking van 10 augustus 2001 van de kinderrechter te Utrecht is de ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarige met ingang van 19 augustus 2001 verlengd voor de duur van een jaar. 2. Beoordeling van het verzochte De gezinsvoogij-instelling heeft verzocht om een machtiging tot gesloten uithuisplaatsing van [het kind], om daarmee onderzoek en behandeling mogelijk te maken. Onderzocht dient te worden of er bij [het kind] sprake is van een psychiatrische stoornis dan wel, van psychische klachten in reactie op haar opvoedingssituatie. Tot op heden heeft onderzoek - door de afwerende houding van moeder en dochter - niet plaats kunnen vinden. De rechtbank is, met de gezinsvoogdij-instelling, van mening dat onderzoek en passende behandeling noodzakelijk is. Door haar is bij beschikking van 22 augustus, zoals vermeld, machtiging verleend tot gesloten uithuisplaatsing van de minderjarige, voor de duur van een maand, in afwachting van het horen van de belanghebbenden. Tot tweemaal toe, beide keren kort voorafgaand aan de zittingen van 30 augustus jongstleden, respectievelijk 6 september jongstleden, was een gesloten plek beschikbaar voor [het kind], doch plaatsing is feitelijk niet mogelijk gebleken omdat [het kind] niet (meer) thuis aangetroffen werd. De wijze waarop evenwel door de sterke arm uitvoering is gegeven aan het verzoek tot begeleiding van het ophalen van de minderjarige thuis, moet als niet passend worden beschouwd, hetgeen begrijpelijkerwijs met zich brengt dat thans noch van moeder, noch van de minderjarige in redelijkheid kan worden gevergd dat zij met vertrouwen en open vizier een plaatsing als beoogd tegemoet kunnen treden. De effectiviteit van de plaatsing staat daarmee bij voorbaat al ter discussie. In dat licht bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat onder deze ongelukkige omstandigheden een plaatsing van de minderjarige in een gesloten inrichting, thans niet in haar belang kan worden geacht. Dit laat onverlet het feit dat onderzoek naar de oorzaken en behandelwijze van het gedrag van de minderjarige noodzakelijk is. Nu uit hetgeen de moeder ter zitting heeft verklaard aangenomen mag worden dat zowel de moeder als de minderjarige bereid zijn alsnog hun volle medewerking te verlenen aan een ambulant psychiatrisch onderzoek, zal de rechtbank de dochter in de gelegenheid stellen zich op korte termijn daadwerkelijk onder behandeling te stellen van een psychiater, waarbij de rechtbank aanneemt dat de gezinsvoogdij-instelling zo nodig zal bemiddelen bij het tot stand komen daarvan. Aangenomen moet worden dat de aanvang van een diepgaand ambulant persoonlijkheidsonderzoek, zoals beoogd door BJZ, enige maanden op zich zal laten wachten. Nu de minderjarige, gezien haar situatie en problematiek, daarmee niet is gediend, stelt de rechtbank zich voor dat thans (eerst) een aanvang wordt genomen met een reguliere psychiatrische behandeling - welke als vanzelf onderzoek met zich meebrengt - teneinde een onwenselijke wachttijd te voorkomen. Mocht na verloop van na te melden termijn door een toedoen of nalaten aan de zijde van moeder of dochter het onderzoek c.q. de behandeling nog immer geen aanvang hebben genomen, dan wel anderszins omstandigheden daartoe nopen, dan ligt het verzoek tot uithuisplaatsing van [het kind] voor toewijzing gereed. Met het oog daarop zal de beslissing voor het overige worden aangehouden. Een en ander leidt tot na te melden beslissing. 3. Beslissing De kinderrechter trekt in de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige, voor zover gegeven bij beschikking van 22 augustus 2001. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad. De beslissing wordt voor het overige aangehouden voor een termijn van drie maanden, tot de terechtzitting van 6 december 2001. Deze beschikking is gegeven op 13 september 2001 door mr. I.P.H.M. Severeijns, kinderrechter, in bijzijn van G. With als griffier.