Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD3488

Datum uitspraak2001-08-27
Datum gepubliceerd2001-09-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers2001/716 WOB & 2001/717 WOB
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN Sector bestuursrecht Uitspraak ex artikel 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht Reg.nr.: 2001/716 WOB & 2001/717 WOB Inzake [verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekster, gemachtigde: mr. R.C.M. Kamsma, advocaat te Leeuwarden, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, verweerder, gemachtigde: mr. P.J. Achterhof, werkzaam bij de afdeling algemene zaken van de gemeente Leeuwarden. Procesverloop Bij brief van 10 juli 2001 (verzonden op 24 juli 2001) heeft verweerder verzoekster in kennis gesteld van een besluit met betrekking tot de toepassing van de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB). Verzoekster heeft tegen dit besluit op 16 augustus 2001 beroep ingesteld bij de rechtbank. Tevens heeft verzoekster zich bij brief van 16 augustus 2001 tot de president van de rechtbank gewend met het verzoek om ingevolge het bepaalde in art. 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat verweerder afschriften van de raadkamerverslagen - behorende bij de bezwaarschriften met de nummers c/s/99/Wvg/297, 348, 351 en c/s/99/Abw/300 en 374 - aan verzoekster zal doen toekomen, zulks uiterlijk binnen 24 uur nadat deze uitspraak is gewezen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 1.000,- voor elke dag dat verweerder hieraan niet voldoet. Verweerder heeft de op het verzoek betrekking hebbende stukken ingezonden. Het verzoek is ter zitting behandeld op 24 augustus 2001. Verzoekster heeft zich door haar gemachtigde laten vertegenwoordigen. Voor verzoekster is tevens verschenen haar zoon [naam zoon]. Namens verweerder is verschenen de voornoemde gemachtigde. Motivering Art. 8:81 Awb bepaalt, dat de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de president dat niet is gebleken van beletselen om verzoekster te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Indien, zoals in het onderhavige geval, het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de president op grond van art. 8:86 Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Naar het oordeel van de president is dit het geval. De president zal daarom onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. De president baseert zich bij de beoordeling van deze zaak op de volgende feiten en omstandigheden. Verzoekster en verweerder zijn verwikkeld in een aantal bezwaar- c.q. beroepsprocedures, waarin met name de medische toestand van verzoekster een belangrijke rol speelt. In het kader van deze procedures heeft de Sociale Zekerheidskamer van de commissie voor advies voor de bezwaar- en beroepschriften (hierna verder te noemen: de commissie) diverse adviezen opgemaakt. In één van de bovengenoemde zaken heeft verzoekster hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep ingesteld. Op 11 september 2001 zal de mondelinge behandeling van dit hoger beroep plaatsvinden. Bij brief van 1 oktober 2000 en bij brief van 18 oktober 2000 heeft verzoekster aan de voorzitter en de leden van de commissie verzocht om haar de raadkamerverslagen met betrekking tot een aantal door haar ingediende en door de commissie behandelde bezwaarschriften toe te zenden. Bij brief van 31 oktober 2000 heeft de voorzitter van de commissie verzoekster (onder meer) het navolgende gemeld: " ... De dossiers van de bezwaarschriften waaruit u informatie vraagt, berusten bij burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden. ... Derhalve heb ik uw verzoek doorgezonden naar het college van burgemeester en wethouders, met het verzoek uw faxen in behandeling te nemen. ...". Verweerder heeft vervolgens het verzoek bij besluit van 15 november 2000 afgewezen. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 27 december 2000 bezwaar aangetekend. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder (onder verwijzing naar onder meer een advies van de commissie) het bezwaar gegrond verklaard. Verweerder heeft tevens het besluit van 15 november 2000 ingetrokken en alsnog medegedeeld dat verzoeksters aanvraag wordt afgewezen omdat de door haar verlangde stukken niet bij verweerder berusten, maar bij de commissie. Verzoekster stelt dat alle thans opgevraagde raadkamerverslagen van belang zijn voor de zitting van de Centrale Raad van Beroep op 11 september 2001, aangezien tijdens deze zitting met name de medische gesteldheid van verzoekster centraal zal staan. Aan de hand van de raadkamerverslagen kan worden aangetoond dat het advies van de commissie onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat daarmee tevens aan de totstandkoming van het besluit van 17 maart 2000 van verweerder een gebrek kleeft. Voorts is verzoekster van mening dat het thans bestreden besluit op onjuiste gronden tot stand is gekomen. Voor het kunnen kwalificeren van een stuk als document in de zin van de WOB is niet noodzakelijk dat het desbetreffende document vervaardigd is door het aangeschreven bestuursorgaan. Onder dit begrip vallen ook 'van buiten komende documenten' en voldoende is daarom dat het document (mede) berust bij het bestuursorgaan. In het onderhavige geval staat het volgens verzoekster vast dat de raadkamerverslagen, althans afschriften hiervan, door de commissie aan verweerder zijn gezonden. Verweerder geeft ook toe dat de dossiers zich bij hem bevinden en dat de commissie voor haar secretariële ondersteuning gebruikmaakt van ambtenaren die in dienst zijn bij de gemeente Leeuwarden. Samenvattend kan volgens verzoekster gesteld worden dat de raadkamerverslagen documenten in de zin van de WOB zijn en bij een bestuursorgaan - te weten verweerder - berusten. Dat de documenten (al dan niet) officieel bij de commissie berusten doet hieraan niet af. Overigens heeft zij reeds eenmaal eerder een raadkamerverslag van verweerder ontvangen, zodat de huidige weigering in strijd is met eerder gewekt vertrouwen, aldus verzoekster. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de commissie als een onafhankelijke niet-ambtelijke adviescommissie gezien moet worden en bovendien geen bestuursorgaan in de zin van de WOB en de Awb is. De werkzaamheden van de commissie onttrekken zich derhalve aan de bestuurlijke verantwoordelijkheden van verweerder. Voorts berusten de stukken niet onder verweerder, maar worden ze beheerd door de secretaris van de commissie. Daar komt bij dat de commissie achter gesloten deuren beraadslaagt en beslist over het door haar uit te brengen advies. De raadkamerverslagen zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad van de commissie. Bovendien is het eindresultaat van dit interne beraad reeds aan verzoekster bekend gemaakt door middel van toezending van het uitgebrachte advies en het verslag van de hoorzitting. Verzoekster heeft de door haar opgevraagde informatie dus al gekregen, zij het op een andere wijze. De president overweegt als volgt. Uit art. 1 WOB blijkt - onder meer - het navolgende. "In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. document: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat; b. bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan; ... d. niet-ambtelijke adviescommissie: een van overheidswege ingestelde instantie, met als taak het adviseren van één of meer bestuursorganen en waarvan geen ambtenaren lid zijn, die het bestuursorgaan waaronder zij ressorteren adviseren over de onderwerpen die aan de instantie zijn voorgelegd. Ambtenaren, die secretaris of adviserend lid zijn van een adviesinstantie, worden voor de toepassing van deze bepaling niet als leden daarvan beschouwd. ..." Art. 2 WOB bepaalt dat een bestuursorgaan, bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij de wet bepaalde, informatie verstrekt overeenkomstig de WOB. Art. 3 lid 1 WOB bepaalt voorts dat een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid kan richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. De vraag die thans beoordeeld moet worden is of verweerder terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de stukken zich niet onder hem bevinden en dat daarom het verzoek om afgifte van de stukken afgewezen moet worden. Met verweerder is de president in de eerste plaats van oordeel dat de commissie in de zin van de WOB noch in de zin van de Awb als bestuursorgaan aangemerkt kan worden. Gelet op het bepaalde in art. 2 WOB biedt deze wet derhalve geen grondslag om de commissie te verplichten haar raadkamerstukken aan verzoekster te verstrekken, nu een dergelijk verzoek slechts tot bestuursorganen gericht kan worden. Aangezien verweerder in tegenstelling tot de commissie wel een bestuursorgaan is, dient vervolgens bezien te worden of op verweerder een plicht rust om, met inachtneming van hetgeen in de WOB is bepaald, de raadkamerstukken (al dan niet in kopie) aan verzoekster te verschaffen. Blijkens art. 3 lid 1 WOB juncto art. 1 onder a WOB bestaat een dergelijke verplichting slechts in het geval het gaat om stukken die bij het bestuursorgaan berusten (zogenaamde 'documenten'). Vraag is dus of hiervan sprake is. Vaststaat dat de secretaris van de commissie degene is die de stukken betreffende de commissie beheert. In dit geval is deze secretaris een ambtenaar die in dienst is van de gemeente Leeuwarden en wordt hij aan de commissie beschikbaar gesteld door verweerder. Naar het oordeel van de president is ter zitting voldoende duidelijk geworden wat de verantwoordelijkheden van de commissie en haar secretaris zijn. De commissie is onafhankelijk van verweerder en ondanks het feit dat de secretaris een ambtenaar van verweerders gemeente is, handelt hij in zijn functie als secretaris eveneens geheel onafhankelijk van verweerder. Niet gezegd kan worden dat de secretaris in die hoedanigheid onder verantwoordelijkheid van verweerder valt. De (raadkamer)stukken, die de secretaris beheert, vallen derhalve ook niet onder de verantwoordelijkheid van verweerder. De president is derhalve van oordeel dat de raadkamerstukken niet bij verweerder berusten in de zin van de WOB. Gelet op het hierboven overwogene komt de president tot het oordeel dat verweerder terecht en op goede gronden heeft geweigerd de raadkamerstukken af te geven aan verzoekster. Het verzoek om afgifte is eveneens terecht en op goede gronden afgewezen. Dat verweerder reeds eerder een ander raadkamerverslag aan verzoekster zou hebben verstrekt doet aan dit oordeel niet af, nu aannemelijk is dat het in dat geval ging om een (eenmalige) vergissing van verweerder. Dit oordeel brengt mee dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Gelet op de beslissing in de bodemzaak, komt de president tot het oordeel dat ook het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen. De president acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling. Beslissing De president van de rechtbank: - verklaart het beroep in de bodemzaak met registratienummer 2001/717 WOB ongegrond; - wijst het verzoek om een voorlopige voorziening met registratienummer 2001/716 WOB af. Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, fungerend president, en door hem in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2001, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Louwes als griffier. w.g. H.H. Louwes w.g. P.G. Wijtsma Tegen de uitspraak in het verzoek om een voorlopige voorziening met registratienummer 2001/716 WOB kan geen rechtsmiddel worden aangewend. Tegen de uitspraak in de hoofdzaak met registratienummer 2001/717 WOB staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb. Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan: Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Postbus 20019 2500 EA Den Haag In het beroepschrift vermeldt u dan waarom u de uitspraak niet juist vindt. Afschrift verzonden op: 10 september 2001