
Jurisprudentie
AD3476
Datum uitspraak2001-06-22
Datum gepubliceerd2001-09-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers00/1209 WSFBSF K1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-09-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers00/1209 WSFBSF K1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Tweejaars-restrictie zoals door verweerster (IBG) in het kader van herziening wordt gehanteerd overschrijdt de grenzen van een redelijke beleidsbepaling.
In verband met niet terugzenden van een formulier Uitwonende Controle is eiser aangemerkt als thuiswonende en wordt van eiser de teveel ontvangen toelage teruggevorderd. Eiser heeft hiertegen geen rechtsmiddel aangewend. Eiser heeft eerst met het invullen van het formulier "Bezwaarschrift naar aanleiding van uitwonendencontrole" op 24 april 2000 bezwaar aangetekend tegen voornoemd besluit van 28 februari 1998. Verweerder heeft eiser echter medegedeeld dat geen herziening zal plaatsvinden, nu eiseres verzoek niet binnen een redelijke termijn (nl. 2 jaar) is gedaan.
Uit de besluitvorming ten aanzien van eiser, maakt de rechtbank op dat verweerster niet is overgegaan tot onderzoek naar de vraag of er sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, omdat het verzoek niet binnen twee jaar na 28 februari 1998 is gedaan.
Voor behandeling van een verzoek om herziening van een rechtens onaantastbaar geworden besluit ziet de rechtbank echter geen grond een zodanig verzoek te beoordelen volgens andere normen en criteria dan die welke de CRvB - vanaf 1 januari 2001 ook hoger beroepsinstantie voor procedures inzake studiefinanciering - heeft ontwikkeld voor sociale zekerheidszaken. Daarbij past dan niet om aan een verzoek om herziening in beginsel de eis te verbinden dat dit moet worden gedaan binnen de termijn van twee jaar nadat het besluit waarvan herziening is gevraagd is genomen, en in feite pas over te gaan tot de beoordeling van de vraag of er sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als aan die eis is voldaan.
De tweejaars-restrictie zoals die in de onderhavige besluitvorming is geformuleerd overschrijdt daarom de grenzen van een redelijke beleidsbepaling en het daarop gebaseerde besluit om het schrijven van eiser van 24 april 2000, eenmaal geaccepteerd als een verzoek om herziening, reeds op die grond af te wijzen kan dan ook de rechterlijke toets niet doorstaan.
In zoverre is volgens de rechtbank het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd.
Aangezien van de zijde van eiser geen enkel gegeven naar voren gebracht is dat zou moeten leiden tot een onderzoek naar de vraag of het rechtens onaantastbaar besluit van 28 februari 1998 zou moeten worden herzien, ziet de rechtbank grond de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
De Hoofddirectie Informatie Beheer Groep, verweerster.
mrs. P.J. Voncken, J.J.A. Kooijman, W.M. Callemeijn
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROERMOND
meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Procedurenr. : 00/1209 WSFBSF K1
Inzake : A, wonende te B, eiser,
tegen : de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, verweerster.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 8 augustus 2000,
kenmerk: 64500097.00/KS/TEAM7 1838-76232-1-11.
Datum van behandeling ter zitting: 19 april 2001.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij besluit van 8 augustus 2000 heeft verweerster een bezwaarschrift van eiser van 23 juni 2000 inzake de toepassing van de Wet op de studiefinanciering (WSF) ongegrond verklaard.Tegen dit -in de aanhef van deze uitspraak genoemde- besluit heeft eiser beroep ingesteld bij het College van beroep studiefinanciering. De door verweerster ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden.
Na de opheffing van genoemd College van beroep heeft de arrondissementsrechtbank te Roermond de behandeling van het beroep overgenomen en het beroep behandeld ter openbare terechtzitting op 19 april 2001, waar eiser niet is verschenen, en waar verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M.P.J. Papilaja.
II. OVERWEGINGEN.
Eiser heeft studiefinanciering ontvangen op grond van de WSF. Bij berichten 1996 no. 4, en 1997 no. 4, van 28 februari 1998, heeft verweerster hem medegedeeld dat eiser een formulier Uitwonende Controle heeft ontvangen maar niet teruggestuurd. Verweerster heeft daar de consequentie aan verbonden dat eiser met ingang van 1 januari 1996 voor de vaststelling van de hoogte van de toelage wordt aangemerkt als thuiswonende en dat teveel ontvangen toelage wordt teruggevorderd. Tegen het besluit van 28 februari 1998 heeft eiser niet binnen de daarvoor genoemde bezwarentermijn van zes weken een rechtsmiddel aangewend. Pas door invulling, aankruising en ondertekening van een door de Informatie Beheer Groep (IBG) vervaardigd en verstrekt formulier "Bezwaarschrift n.a.v. uitwonendencontrole" heeft eiser op 24 april 2000 bezwaar aangetekend tegen het besluit van 28 februari 1998. Verweerster heeft daarop gereageerd door met een besluit van 9 juni 2000 dit bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding, maar tevens door met een besluit van dezelfde datum (door verweerster aangeduid als "primaire beschikking") het verzoek af te wijzen. Voor die afwijzing heeft verweerster overwogen:
"In hetgeen u in uw schrijven van 24 april 2000 naar voren hebt gebracht heb ik aanleiding gezien het tevens aan te merken als een verzoek om terug te komen van een rechtens onaantastbare beslissing.
Bij de beoordeling van het verzoek speelt een aantal factoren een rol, zoals kennelijke fouten bij de bestreden beschikking en nieuwe feiten of omstandigheden die niet eerder bekend waren en/of bekend hadden kunnen zijn. Tevens wordt beoordeeld of het verzoek niet reeds eerder gedaan had kunnen worden. De reden waarom (eventueel) geen bezwaar is gemaakt, wordt in de beoordeling betrokken.
Het voorgaande houdt in dat een verzoek om terug te komen van een rechtens onaantastbare beslissing in beginsel slechts kan worden gehonoreerd indien sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die, waren zij op het moment van het nemen van beslissing bekend geweest, zouden hebben geleid tot toekenning van (hogere) studiefinanciering dan wel het niet intrekken van studiefinanciering.
Bovendien dient het verzoek binnen een redelijke termijn te worden gedaan. Binnen een redelijke termijn wil zeggen binnen 2 jaar nadat het bestreden besluit is bekendgemaakt of u anderszins bekend was of had kunnen zijn.
De beslissingen van 28 februari zijn rechtens onaantastbaar geworden. Uw verzoek is niet binnen 2 jaar na deze datum ingediend.
Gelet op het voorgaande, zie ik geen aanleiding om aan uw verzoek tegemoet te komen."
Eiser heeft gebruik gemaakt van de bij dat laatste besluit geboden bezwaarmogelijkheid door op 23 juni 2000 een bezwaarschrift in te dienen, waarin hij toelicht dat hij de mogelijkheid van bezwaar tegen het besluit van 28 februari 1998 over het hoofd heeft gezien.
In het nu bestreden besluit van 8 augustus 2000 heeft verweerster het bezwaarschrift ongegrond verklaard met een motivering die overeenkomt met het hierboven geciteerde besluit van 9 juni 2000, en waarbij gewezen wordt op het vereiste van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en de termijn van twee jaar na bekendmaking of bekend raken van het besluit.
In beroep richt eiser zich slechts op het gegeven dat hij nu wel de bewijsstukken voor de uitwonendencontrole heeft ingestuurd.
De rechtbank heeft te beoordelen of het bestreden besluit en het daarmee gehandhaafde besluit van 9 juni 2000 in overeenstemming zijn met geschreven en ongeschreven rechtsregels en algemene rechtsbeginselen.
Het in de hierboven geciteerde beslissing neergelegde beleid ten aanzien van de behandeling van verzoeken om herziening van rechtens onaantastbare beslissingen - met de daarin opgenomen termijn van twee jaren- wordt door de IBG gehanteerd onder invloed van rechtspraak van het voormalige College van beroep studiefinanciering.
Met betrekking tot verweersters beslissing om in de onderhavige zaak het bezwaarschrift aan te merken als een zodanig verzoek overweegt de rechtbank dat het naar haar oordeel te ver gaat om ieder na het verstrijken van de bezwarentermijn ingediend bezwaarschrift zonder meer (met andere woorden: standaard) ook te lezen als een verzoek om herziening van een rechtens onaantastbaar geworden besluit. Daartoe zou slechts aanleiding moeten zijn als de inhoud van het bezwaarschrift aanknopingspunt biedt tot die laatste interpretatie. Tot zodanige interpretatie is geen reden als er gebruik gemaakt is van een voorgedrukt model van een bezwaarschrift zonder enige toevoeging waaruit zou zijn op te maken dat gevraagd wordt om herziening van een rechtens onaantastbaar besluit en daarvoor redenen worden aangevoerd.
Daarom is volgens de rechtbank in het onderhavige geval verweerster te ruimhartig geweest in de uitleg van eisers eerste bezwaarschrift van 24 april 2000 en heeft zij dat ten onrechte ook opgevat als een verzoek om herziening. De door verweerster als primaire beschikking betitelde afwijzing van het verzoek om herziening is daarom geen adequate reactie op eisers schrijven van 24 april 2000. De rechtbank wil niet zover gaan daaraan gevolgen te verbinden in de vorm van de vernietiging van het besluit op bezwaar en van de primaire beschikking van 9 juni 2000, omdat dit eiser door het instellen van bezwaar en beroep in een slechtere positie zou brengen, hetgeen niet in overeenstemming is met redactie van en toelichting op artikel 8:69 van de Awb.
Uit de besluitvorming ten aanzien van eiser, zoals die in de stukken (en met name in het besluit op bezwaar) uitdrukkelijk is neergelegd, maakt de rechtbank op dat verweerster niet is overgegaan tot onderzoek naar de vraag of er sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, omdat het verzoek niet binnen twee jaar na 28 februari 1998 is gedaan.
Voor behandeling van een verzoek om herziening van een rechtens onaantastbaar geworden besluit ziet de rechtbank echter geen grond een zodanig verzoek te beoordelen volgens andere normen en criteria dan die welke de Centrale Raad van Beroep -vanaf 1 januari 2001 ook hoger beroepsinstantie voor procedures inzake studiefinanciering- heeft ontwikkeld voor sociale zekerheidszaken. Daarbij past dan niet om aan een verzoek om herziening in beginsel de eis te verbinden dat dit moet worden gedaan binnen de termijn van twee jaar nadat het besluit waarvan herziening is gevraagd is genomen, en in feite pas over te gaan tot de beoordeling van de vraag of er sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als aan die eis is voldaan. De tweejaars-restrictie zoals die in de onderhavige besluitvorming is geformuleerd overschrijdt daarom de grenzen van een redelijke beleidsbepaling en het daarop gebaseerde besluit om het schrijven van eiser van 24 april 2000, eenmaal geaccepteerd als een verzoek om herziening, reeds op die grond af te wijzen kan dan ook de rechterlijke toets niet doorstaan. In zoverre is volgens de rechtbank het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. Aangezien van de zijde van eiser geen enkel gegeven naar voren gebracht is dat zou moeten leiden tot een onderzoek naar de vraag of het rechtens onaantastbaar besluit van 28 februari 1998 zou moeten worden herzien, ziet de rechtbank grond de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Wel zal de rechtbank overgaan tot veroordeling van de Informatie Beheer Groep tot betaling van het griffierecht.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
III. BESLISSING.
De arrondissementsrechtbank te Roermond;
gelet op het bepaalde in 8:70 , 8:72 en 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven;
bepaalt dat de Informatie Beheer Groep aan eiser het door hem betaalde griffierecht geheel vergoedt.
Aldus gedaan door mrs. P.J. Voncken (voorzitter), J.J.A. Kooijman en
W.M. Callemeijn, in tegenwoordigheid van C.M.E. Geraedts als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2001.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 22 juni 2001
AC-H
Voor belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.