Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD3351

Datum uitspraak2001-08-24
Datum gepubliceerd2001-09-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAwb 01/1374 en Awb 01/1375
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aspen Valley en Jules Megazone mogen extra tafels op de Korenmarkt plaatsen

De op de Korenmarkt te Arnhem gevestigde horeca-inrichtingen Aspen Valley en Jules Megazone hebben de president verzocht een voorlopige voorziening te treffen aangaande de door de burgemeester aan hen voor de periode 1 juli 2001 tot 1 november 2001 verleende terrasvergunningen. Om de reden dat de burgemeester de bestreden besluiten niet deugdelijk heeft gemotiveerd, komt de president tot een toewijzing van de verzoeken.



Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te Arnhem Sector Bestuursrecht Reg.nrs.: Awb 01/1374 en Awb 01/1375 UITSPRAAK van de president ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: 1. Skihut Arnhem B.V., h.o.d.n. Aspen Valley, gevestigd aan de Korenmarkt 25 te Arnhem, en 2. Ol 4 Fun B.V., h.o.d.n. Jules Megazone, gevestigd aan de Korenmarkt 25a te Arnhem, verzoeksters en de burgemeester van de gemeente Arnhem, verweerder. 1. Procesverloop Verzoeksters hebben bij verweerder aanvragen ingediend om dezelfde terrasvergunningen voor de panden Korenmarkt 25 en 25a als welke tot en met 30 juni 2001 geldig waren. Bij besluiten van 26 juni 2001 heeft verweerder aan verzoeksters terrasvergunningen verleend voor de periode 1 juli 2001 tot en met 1 november 2001 en daaraan onder meer de volgende voorwaarden verbonden: · het terras voor het pand Korenmarkt 25 mag maximaal 51 vierkante meter omvatten en het terras voor het pand Korenmarkt 25a mag maximaal 20 vierkante meter omvatten; · de terrassen mogen uitsluitend voor en direct aansluitend op voornoemde panden worden geplaatst. Tevens heeft verweerder geweigerd terzake aan verzoeksters nadeelcompensatie te verlenen. Tegen deze besluiten (verder: bestreden besluiten) heeft mr. D.H. Nas, advocaat te Nijmegen, namens verzoeksters bij brieven van 26 juli 2001 bezwaar gemaakt bij verweerder. Bij brieven van gelijke datum is de president verzocht voorlopige voorzieningen te treffen, waarbij de bestreden besluiten worden geschorst en waarbij wordt bepaald dat verzoeksters moeten worden behandeld als waren zij in het bezit van een terrasvergunning zoals zij die dit jaar tot en met 30 juni 2001 en de voorgaande jaren hebben gehad, aangepast aan de huidige omstandigheden overeenkomstig de bijgevoegde tekeningen. Het verzoekschrift van verzoekster sub 1 is geregistreerd onder nummer Awb 01/1374 en dat van verzoekster sub 2 onder nummer Awb 01/1375. Verweerder heeft op 17 augustus 2001 in beide zaken een verweerschrift ingediend. De verzoeken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 23 augustus 2001. Verzoekster sub 1 (verder te noemen: Aspen Valley) heeft zich aldaar laten vertegenwoordigen door de heren K. Oubaha en O.U. Kouwenberg en verzoekster sub 2 (verder te noemen: Jules Megazone) door de heren R. Wester en B.W. van Oldenborgh, allen bijgestaan door mr. Nas voornoemd. Namens verweerder is verschenen mr. J.C.L. Beks, ambtenaar van de gemeente. 2. Overwegingen Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de procedure ex artikel 8:81, eerste lid, van de Awb met zich brengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de president daaromtrent een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in die procedure. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken als volgt. Jules Megazone beschikte vanaf 1997 over 53 vierkante meter terrasruimte op de Korenmarkt. In de oude situatie konden één tafel voor de eigen zaak en 12 tafels op het middenplein worden geplaatst. Aspen Valley, welke horeca-inrichting door de exploitanten daarvan in november 2000 is overgenomen van de exploitant van de tot die tijd op de Korenmarkt 25 gevestigde horeca-inrichting “ De Vergane Glorie”, beschikte eveneens over 53 vierkante meter terrasruimte, waarbij 6 tafels voor de eigen zaak en 8 tafels op het middenplein konden worden geplaatst. In 1996 heeft de Belangenvereniging Korenmarkt en omgeving (verder: de belangenvereniging), waarbij zowel de exploitant van De Vergane Glorie als de exploitanten van Jules Megazone waren aangesloten, de eerste aanzet gegeven om te komen tot een herinrichting van de Korenmarkt door een (mede) hierop gericht Programma van Eisen aan de gemeente aan te bieden. Uiteindelijk heeft het college van burgemeester en wethouders, na intensief overleg met de belangenvereniging, andere exploitanten en brouwerijen, de beleidsvisie “Kwaliteitsverbetering Korenmarkt en omgeving” opgesteld, waarmee de raad bij besluit van 28 juni 1999 heeft ingestemd. De door de belangenvereniging voorgestelde herinrichting wordt in deze visie gezien als een belangrijk element om daadwerkelijk tot kwaliteitsverbetering te komen. Bij brief van verweerder van 28 februari 2001 alsmede door middel van de “Nieuwsbrief Herinrichting Korenmarkt en omgeving” zijn alle betrokken exploitanten in kennis gesteld van de omstandigheid dat bij de vaststelling van het (per 1 juli 2001 geldende) definitieve plan voor de zomerterrassen de terrasruimte zodanig zal worden verdeeld dat de terrassen aansluiten bij de eigen zaak of er zo dicht mogelijk bij zijn gelegen en dat zal worden gestreefd naar een zo evenwichtig mogelijke verdeling. Blijkens de bestreden besluiten en de daarop in de verweerschriften en ter zitting gegeven toelichting hanteert verweerder naast voormeld uitgangspunt dat terrassen direct voor of zo dicht mogelijk bij de eigen zaak dienen te zijn gesitueerd - en in feite daaruit voortvloeiend - het uitgangspunt dat het “middenplein” niet meer beschikbaar is voor terrassen. Voorts is bij de herverdeling van de terrassen, naast en ter uitwerking van het uitgangspunt van een zo evenwichtig mogelijke verdeling van de beschikbare ruimte, het uitgangspunt gehanteerd dat de toe te bedelen terrassen even groot dienen te zijn als de terrassen waarover de exploitanten tot 1 juli 2001 konden beschikken en dat de wijziging in de uitgifte van zomerterrassen zo min mogelijk schade mag opleveren voor individuele ondernemers. Verweerder stelt zich op het standpunt, kort gezegd, dat de op grond van de bestreden besluiten voor verzoeksters beschikbare terrasruimte de meest maximale ruimte is die kon worden toebedeeld binnen voormelde uitgangspunten. Verzoeksters kunnen zich met dit standpunt niet verenigen. Zij zijn primair van mening dat aan hen terrasvergunningen hadden moeten worden verleend die handhaving van de tot 1 juli 2001 bestaande opstelling van tafels en stoelen mogelijk maken. Wat betreft het uitgangspunt dat het middenplein niet meer beschikbaar is voor terrassen constateren verzoeksters dat sprake is van een beleidswijziging, aangezien het door verweerder gehanteerde terrassenbeleid, zoals door het college van burgemeester en wethouders geaccordeerd op 9 en 23 februari 1999 en zoals neergelegd in de “Notitie Terrassenbeleid Binnenstad 1999”, er nog melding van maakt dat op de Korenmarkt “het in principe ook mogelijk (is) om een terras op het middengedeelte in te nemen”. In de ogen van verzoeksters is strikte toepassing van genoemde beleidswijziging, zo deze al een geldige grondslag heeft, hetgeen, nu hiervan uit geen enkel ambtelijk stuk blijkt, niet het geval is, in hun situatie onredelijk. Dit om de reden, kort gezegd, dat zij er geen rekening mee hebben hoeven houden dat de herverdeling van de terrasruimte voor hen zo negatief zou uitpakken, terwijl voorts, als gekeken wordt naar de (locatie van de) terrasruimte die aan andere exploitanten is toebedeeld, geconcludeerd moet worden dat praktisch gezien door verweerder meer wordt afgeweken van de vastgestelde uitgangspunten dan dat dienovereenkomstig wordt gehandeld. De president overweegt als volgt. Ingevolge artikel 2.3.1.7, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor Arnhem (verder: de APV) beslist in afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.5.1 de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die betrekking heeft op een of meer bij de horeca-inrichtingen behorende terrassen voor zover deze zich op de weg bevinden over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras. In het tweede lid van genoemd artikel is bepaald dat de burgemeester de in het eerste lid bedoelde ingebruikneming van die weg ten behoeve van een of meer bij een horeca-inrichting horende terrassen kan weigeren: a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan; b. indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg. Uit de in het tweede lid genoemde weigeringsgronden, bezien in relatie tot Paragraaf 5 van Afdeling 1 van Hoofdstuk 2 van de APV met als kopje “Bruikbaarheid van de weg”, kan worden opgemaakt ter bescherming van welke belangen het vergunningvereiste strekt. Indien deze belangen zich tegen het inrichten van een terras - met een bepaalde omvang en op een bepaalde plaats - verzetten, is daarmee een goede rechtsgrond aanwezig om een met het oog daarop gevraagde terrasvergunning te weigeren dan wel, in geval van verlening, daaraan bepaalde voorschriften te verbinden. Uit de bestreden besluiten, de overige gedingstukken en het verhandelde ter zitting is echter geenszins gebleken dat verweerder de aanvragen van verzoeksters, als vereist, heeft beoordeeld aan de hand van de vraag of de belangen als bedoeld in artikel 2.3.1.7, tweede lid, van de APV zich tegen verlening van de door verzoeksters gevraagde terrasvergunningen verzetten. Voorts is onvoldoende inzichtelijk gemaakt of en in hoeverre de door verweerder gekozen uitgangspunten te herleiden zijn tot genoemde belangen - en mitsdien aan de bestreden besluiten ten grondslag kunnen worden gelegd -. Bovendien geldt dat, voor zover de keuze voor (enkele van) die uitgangspunten alsnog zou worden gemotiveerd met een verwijzing naar een of meerdere van de voormelde belangen, welke mogelijkheid dezerzijds in het geheel niet wordt uitgesloten, ook dan nog van de zijde van verweerder niet overtuigend is aangetoond dat aan alle uitgangspunten bij de herverdeling van de beschikbare terrasruimte daadwerkelijk en consequent de hand is gehouden. Zo is niet duidelijk waarom verweerder, waar hij dit wél voor sommige andere exploitanten heeft gedaan, voor verzoeksters geen uitzondering heeft gemaakt op het uitgangspunt dat terrassen enkel voor de eigen zaak mogen worden gesitueerd, zulks teneinde - meer dan thans het geval is - recht te doen aan het uitgangspunt van een zo evenwichtig mogelijke verdeling en een zo mogelijk minimale schade voor individuele ondernemers. Het voorgaande leidt de president tot de slotsom dat de bestreden besluiten een deugdelijke motivering ontberen. Nu de verzoeken om voorlopige voorziening reeds om deze reden voor toewijzing in aanmerking komen, kan het tussen partijen bestaande geschil aangaande nadeelcompensatie onbesproken blijven. Ter toelichting op de hiernavermelde voorlopige voorzieningen merkt de president nog op dat bij de formulering daarvan acht is geslagen op het aantal tafels waarover verzoeksters tot 30 juni 2001 konden beschikken, het (beperkt) aantal tafels dat onder de gegeven feitelijke omstandigheden thans voor de eigen zaak kan worden geplaatst en de terrasruimte die aan andere exploitanten ter beschikking staat. De president acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:84, vierde lid, jo. artikel 8:75, eerste lid, van de Awb en verweerder te veroordelen in de door verzoeksters gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Stb. 1993, 763) voor zowel Aspen Valley als Jules Megazone begroot op fl. 1.420,= aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken. Tevens dient toepassing te worden gegeven aan artikel 8:82, vierde lid, van de Awb. Beslist wordt als volgt. 3. Beslissing De president, - wijst de verzoeken om voorlopige voorziening toe; - schorst de bestreden besluiten; - bepaalt dat verzoeksters uiterlijk vanaf 29 augustus 2001 moeten worden behandeld als waren zij in het bezit van een terrasvergunning die, wat betreft Aspen Valley, de mogelijkheid biedt om in aanvulling op de direct bij de horeca-inrichting te plaatsen tafels, elders op de Korenmarkt 5 tafels te plaatsen, en die, wat betreft Jules Megazone, de mogelijkheid biedt om in aanvulling op de direct bij de horeca-inrichting te plaatsen tafels, elders op de Korenmarkt 7 tafels te plaatsen, zulks totdat het besluit op bezwaar aan verzoeksters is bekendgemaakt; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeksters ten bedrage van in totaal fl. 2.840,= en wijst de gemeente Arnhem aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden; - bepaalt dat de gemeente Arnhem het door verzoeksters betaalde griffierecht ad in totaal fl. 900,= aan hen dient te vergoeden. Aldus gegeven door mr. H.A.W. Snijders, fungerend president, en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2001 in tegenwoordigheid van mr. K.A.M. van Hoof als griffier. De griffier, De president, Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Verzonden op: