Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD3264

Datum uitspraak2001-08-15
Datum gepubliceerd2001-08-31
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers01/639 GEMWT
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN Sector bestuursrecht Uitspraak ex artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht Reg.nr.: 01/639 GEMWT Inzake het geding tussen [naam verzoekster], wonende te Leeuwarden, verzoekster, gemachtigde: mr. R.C.M. Kamsma, advocate te Leeuwarden, en het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden, verweerder, gemachtigde: P.J. Achterhof, werkzaam voor verweerders gemeente. Procesverloop Bij brief van 2 juli 2001, verzonden op 10 juli 2001, heeft verweerder verzoekster in kennis gesteld van zijn besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 13 juli 2001 een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft verzoekster zich bij brief van 13 juli 2001 tot de president van de rechtbank gewend met het verzoek om ingevolge het bepaalde in art. 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst. Verweerder heeft de op het verzoek betrekking hebbende stukken ingezonden. Het verzoek is ter zitting behandeld op 13 augustus 2001. Verzoekster is in persoon verschenen, vergezeld door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. [naam 3e-blh] (hierna: [belanghebbende]) heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zich op de voet van art. 8:26 Awb als derde-belanghebbende in het geding te voegen. [belanghebbende] is in persoon verschenen. De president heeft de zitting geschorst om in de aanwezigheid van partijen de situatie ter plaatse in ogenschouw te nemen. Een proces-verbaal van het verhandelde tijdens dit onderzoek ter plaatse is aan deze uitspraak gehecht. Aansluitend is het onderzoek ter zitting heropend. Motivering Art. 8:81 Awb bepaalt, dat de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de president dat niet is gebleken van beletselen om verzoekster te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekster een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening heeft. Voorzover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de president daaromtrent een voorlopig karakter. Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de president in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond zal moeten worden verklaard. De president baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden. Verzoekster woont aan de [adres verzoekster] te [woonplaats]. Nadat op 29 mei 2000 door verweerders team bouwtoezicht was geconstateerd dat verzoekster zonder de daarvoor benodigde bouwvergunning was aangevangen met het deels wijzigen van de voorgevel van haar woning en de gevel zelf blauw had geschilderd, heeft verweerder verzoekster bij brief van 31 mei 2000, alvorens tegen deze onrechtmatige handelwijze rechtsmaatregelen te nemen, in de gelegenheid gesteld naar aanleiding van het geconstateerde zienswijzen in te dienen. Daarop heeft verzoekster op 7 juni 2000 voor de werkzaamheden een bouwvergunning aangevraagd. Deze bouwvergunningaanvraag is door verweerder geregistreerd onder nummer B392/00. In reactie op de publicatie van deze bouwvergunningaanvraag hebben vijftien bewoners van de [straatnaam], vertegenwoordigd door [belanghebbende], (hierna: de buurtbewoners) bij brief van 24 juni 2000 aangegeven bedenkingen tegen het bouwplan te hebben. Tevens hebben zij verweerder gevraagd handhavend tegen de reeds aangevangen bouwwerkzaamheden op te treden. Op 6 juli 2000 heeft de commissie voor welstandsadvisering en monumentenzorg "Hûs en Hiem" te Leeuwarden (hierna: "Hûs en Hiem"), een commissie van onafhankelijke welstandsdeskundigen, ten aanzien van het bouwplan een negatief welstandsadvies uitgebracht. De bezwaren van "Hûs en Hiem" betreffen het plan op zichzelf en in verband met de omgeving en zijn gericht op de aanzichten en de kleurstelling. Het blauwe schilderwerk van de voorgevel levert een zeer ernstige verstoring van de eenheid van dit seriematige, in bruine baksteen opgetrokken woningbouwcomplex op. Ook het blauw van de kozijnen en de houtkleur van de ramen en deuren vormen een verstoring van de eenheid. Dit geldt volgens "Hûs en Hiem" eveneens voor het doorzetten van de luifel, die blijkens de foto's bovendien hoger lijkt uit te komen dan de bestaande luifels van de belendingen, en voor het verdwijnen van de kozijnverdeling van de entree. Bij brief van 11 juli 2000, verzonden op 12 juli 2000, heeft verweerder verzoekster in de gelegenheid gesteld om op het welstandsadvies te reageren. Nadat verzoekster van deze mogelijkheid geen gebruik had gemaakt, heeft verweerder haar en de buurtbewoners bij brief van 5 september 2000, verzonden op 6 september 2000, bericht bouwvergunning B392/00 te hebben geweigerd. Op 3 oktober 2000 heeft verzoekster een nieuwe bouwvergunningaanvraag voor het wijzigen van de gevel van haar woning ingediend. Deze vergunningaanvraag is door verweerder geregistreerd onder nummer B612/00. Naar aanleiding van de publicatie van deze bouwvergunningaanvraag hebben de buurtbewoners verweerder bij brief van 17 oktober 2000 bericht ook tegen dit bouwplan bedenkingen te hebben. Op 1 november 2000 heeft "Hûs en Hiem" ten aanzien van het bouwplan een advies uitgebracht. "Hûs en Hiem" is daarin van oordeel dat het bouwplan niet geheel voldoet aan redelijke eisen van welstand. Het voorbehoud betreft het plan in verband met de omgeving en is gericht op de aanzichten en de kleurbepaling. Het voorgevelaanzicht is door de pergola die doorloopt in de luifel te zeer horizontaal gericht, waardoor de woning te nadrukkelijk aanwezig wordt in het omgevingsbeeld. Dit effect wordt versterkt door het verbrede bovenraam. De kleur van de kozijnen -donkergrijs- en de kleur van de ramen -licht-oker- verstoren de eenheid in de gevel en zijn te afwijkend van de omgeving, aldus "Hûs en Hiem". Bij brief van 9 november 2000, verzonden op 14 november 2000, heeft verweerder verzoekster in de gelegenheid gesteld om op het welstandsadvies te reageren. Hierop heeft verzoekster op 23 november 2000 gewijzigde bouwtekeningen ingediend. Op 30 november 2000 heeft "Hûs en Hiem" ten aanzien van het gewijzigde bouwplan een positief welstandsadvies afgegeven. Bij brief van 20 december 2000 heeft verweerder verzoekster en de buurtbewoners op de hoogte gesteld van zijn besluit om bouwvergunning B612/00 te verlenen. Tegen dit besluit tot vergunningverlening hebben de buurtbewoners bij brief van 8 januari 2001, aangevuld bij brief van 31 januari 2001, een bezwaarschrift ingediend. Bij brief van 30 januari 2001 hebben de buurtbewoners verweerder verzocht verzoekster een termijn te stellen waarbinnen zij de gevel moet hebben teruggebracht in de oorspronkelijke, bruine kleur, bij voorkeur door de aangebrachte blauwe verflaag te verwijderen. Bij brief van 14 februari 2001 hebben de buurtbewoners verweerder bericht dat verzoekster de verbouwingswerkzaamheden heeft hervat. Nadat het team bouwtoezicht had geconstateerd dat verzoekster in afwijking van de verleende bouwvergunning B612/00 (en conform de geweigerde bouwvergunning B392/00) bouwde, heeft verweerder verzoekster bij brief van 27 februari 2001, verzonden op 1 maart 2001, alvorens haar formeel en onder oplegging van bestuursdwang aan te schrijven tot ongedaanmaking van de overtreding, in de gelegenheid gesteld om haar zienswijzen naar aanleiding van de gedane constatering in te brengen. Van deze gelegenheid heeft verzoekster bij brief van 15 maart 2001 gebruik gemaakt. Verzoekster heeft hierbij ontkend in strijd met de bouwvergunning te bouwen of te hebben gebouwd. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder verzoekster ex art. 125 Gemeentewet juncto art. 5:32 Awb aangeschreven om vóór 22 augustus 2001 a) de met de wet strijdige situatie te beëindigen door het gebouwde terug in de oorspronkelijke staat danwel in overeenstemming met bouwvergunning B612/00 te brengen; en b) de voorgevel terug te brengen in de oorspronkelijke bruine kleur. Hierbij heeft verweerder een dwangsom opgelegd van ƒ 250,- voor iedere dag waarop niet aan de aanschrijving zal zijn voldaan, dit met een maximum van ƒ 50.000,-. In haar bezwaar- en verzoekschrift heeft verzoekster tegen deze lastgeving onder dwangsom het volgende ingebracht. In de bij de bouwvergunning horende tekeningen is de kozijnverdeling weggelaten, zodat verzoekster op dit punt onbevoegd is aangeschreven. Voorts is in de nieuwe bouwvergunningaanvraag de kleur van de bakstenen gevel opgegeven als 'bestaand'. Op het moment van indiening van de aanvraag was de gevel al blauwgrijs geverfd, hetgeen aan alle betrokken partijen bekend was. Mede voor deze kleurwijziging werd bouwvergunning aangevraagd. Bovendien blijkt uit de jurisprudentie dat indien de kleurstelling van een pand wordt gewijzigd en dit gebeurt in combinatie met bouwvergunningplichtige wijzigingen, de bouwvergunning mede wordt verleend voor de kleurwijziging. Gezien het voorgaande kan het bestreden besluit in heroverweging geen standhouden en bestaat er reden het bestreden besluit te schorsen. Ten tijde van de behandeling van het verzoek ter zitting heeft verweerder nog niet op het door de buurtbewoners tegen de bouwvergunning ingediende bezwaarschrift beslist. Nadat de commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften de betrokkenen bij deze zaak heeft gehoord, heeft zij de advisering aangehouden en gevraagd om een nadere motivering van het positieve welstandsadvies. Deze nadere motivering is door "Hûs en Hiem" op 23 juli 2001 gegeven. "Hûs en Hiem" geeft aan dat in het bouwplan de vorm van de bestaande gevelopening niet meer gewijzigd wordt, terwijl in de aanzichttekening het beeld van een deuropening met twee zijlichten in een enigszins geabstraheerde belijning is te herkennen. Het gelijkblijven van de vorm en afmetingen van de twee andere gevelopeningen biedt naar het oordeel van de commissie voldoende basis voor een aanvaardbare mate van eenheid binnen het huizenblok, temeer daar ook de kleurstelling verwant is met de kleurstelling van de belendende woningen. Daarbij is de vormgeving van de indeling van de twee gevelopeningen op zichzelf evenwichtig en zorgvuldig te noemen, terwijl de vierkante vorm van het raam verwantschap vertoont met de vorm van het voorgevelvlak van de woning. De commissie baseert zich hierbij op de aanzichttekening, die deels afwijkt van de plattegrondtekening. Met betrekking tot de kleurstelling van de gevel betreurt "Hûs en Hiem" het dat de gevel is gesausd, maar het terugbrengen van de gevel in de oorspronkelijke, bruine kleur waarborgt toch een redelijke welstand. In rechte Op grond van art. 125 Gemeentewet juncto 5:21 Awb zijn burgemeester en wethouders bevoegd om met toepassing van bestuursdwang op te treden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. Een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, kan op grond van art. 5:32 lid 1 Awb in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. Een last onder dwangsom strekt ertoe de overtreding ongedaan te maken dan wel herhaling van de overtreding te voorkomen, zodat de feitelijke situatie in overeenstemming wordt gebracht of in overeenstemming blijft met de rechtens behorende situatie. Verweerder heeft verzoekster voor twee onderscheidene overtredingen aangeschreven: het bouwen van de entreepartij in afwijking van de verleende bouwvergunning en het in ernstige strijd met redelijke eisen van welstand blauw verven van de baksteengevel. Ten aanzien van deze onderdelen van het besluit overweegt de president als volgt. De bevoegdheid tot het verlenen van bouwvergunningen en de handhaving van de naleving van de bouwregelgeving zijn bij wet aan burgemeester en wethouders toegekend. Tijdens het onderzoek ter zitting en ter plaatse is zonneklaar gebleken dat verzoekster in ieder geval voor zover het het aanbrengen van de lattenconstructie op de voordeur van haar woning betreft, in strijd met de bouwvergunning heeft gebouwd. Er zijn meer en bredere latten aangebracht dan vergund. De president komt daarom tot het oordeel dat verweerder bevoegd is om verzoekster op dit punt een last onder dwangsom op te leggen. Uit de stukken leidt de president echter af dat de bouwvergunning onvoldoende duidelijk bepaalt hoe de entreepartij moet worden gerealiseerd. De voor- en bovenaanzichten van de entreepartij, zoals aangegeven op de van de bouwvergunning deel uitmakende bouwtekeningen, verschillen van elkaar. Nu verweerder verzoekster op grond van art. 40 Woningwet heeft aangeschreven om het gebouwde in overeenstemming met de bouwvergunning te brengen en het gezien het vorenstaande voor verzoekster onvoldoende duidelijk is in welke toestand zij de entreepartij moet terugbrengen, kan het bestreden besluit naar het oordeel van de president, gelet op de rechtszekerheid en de belangen van verzoekster, voor wat betreft dit onderdeel in heroverweging niet standhouden. Voorts overweegt de president dat naar vaste jurisprudentie het verven van de baksteengevel op zich geen bouwvergunningplichtige activiteit is. Verzoekster heeft echter aangevoerd dat, nu in de bouwvergunningaanvraag is aangegeven dat de kleurstelling van de gevel "als bestaand" zal zijn en niet-bouwvergunningplichtige activiteiten met bouwvergunningplichtige activiteiten worden meevergund, mede bouwvergunning is verleend voor het blauw verven van de gevel. De president kan zich in dit standpunt niet vinden. Weliswaar is in zijn algemeenheid de -niet-vergunningplichtige- kleurstelling van een -bouwvergunningplichtig- bouwwerk onderdeel van de bouwvergunning voor zo een bouwwerk, maar in het onderhavige geval zijn de wijziging van de entree- en ramenpartij en het verven van de baksteengevel los van elkaar staande activiteiten, die geheel afzonderlijk kunnen worden uitgevoerd. Het is daarom terecht dat verweerder in de motivering van zijn besluit voor de onderscheidene overtredingen onderscheidene rechtsgrondslagen heeft aangevoerd. Verweerder heeft verzoekster op grond van art. 19 Woningwet, wegens ernstige strijd met redelijke eisen van welstand, aangeschreven tot het terugbrengen van de gevel in de oorspronkelijke kleur. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op de door "Hûs en Hiem" uitgebrachte welstandsadviezen. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer AbRS 13 mei 1996; BR 1996, 654) moet bij de welstandstoetsing aan het advies van de welstandscommissie als regel groot gewicht worden toegekend. Hoewel verweerder niet aan het advies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor de welstandstoetsing bij hem berust, mag hij aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of derde-belanghebbende een tegenadvies van een andere deskundig te achten persoon of instantie overlegt. Dit is anders indien het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder het niet -of niet zonder meer- aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag had mogen leggen. De president stelt vast dat verzoekster in casu geen tegenadvies heeft overgelegd. De vraag die dan moet worden beantwoord is of de hier uitgebrachte welstandsadviezen naar inhoud en wijze van totstandkoming deugdelijk zijn. De president komt tot het oordeel dat dit het geval is. Hij overweegt daartoe dat verzoekster in dezen niets heeft aangevoerd en dat hem ook overigens uit de gedingstukken en het ter zitting verhandelde niets bekend is geworden wat dit oordeel anders zou moeten maken. Nu uit de overwegingen die in de uitgebrachte welstandsadviezen zijn gewijd aan de blauwe kleurstelling kan worden afgeleid dat "Hûs en Hiem" van mening is dat die kleurstelling in ernstige mate strijdt met redelijke eisen van welstand, komt de president tot het oordeel dat het bestreden besluit voor wat betreft dit onderdeel voldoende is gemotiveerd en in heroverweging zal kunnen standhouden. Gelet op al het vorenoverwogene zal de president het verzoek om een voorlopige voorziening toewijzen en het bestreden besluit schorsen. De president ziet daarbij geen ruimte voor een gedeeltelijke schorsing van het besluit, enkel voor zover daarin wordt aangeschreven tot het in overeenstemming met de bouwvergunning brengen van de entreepartij. Hij overweegt daartoe dat in het besluit voor beide overtredingen één dwangsom is opgelegd. Naar vaste jurisprudentie (onder meer de Voorzitter van de Afdeling Geschillen van Bestuur van de Raad van State in zijn uitspraken van 15 juli 1992; AB 1992, 675 en van 14 september 1992; AB 1992, 676) is het echter niet toegestaan om voor onderscheidene overtredingen één dwangsom op te leggen. Dat wordt geacht te strijden met het bepaalde in art. 5:32 lid 4 Awb, dat de hoogte van de dwangsom in een redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van dwangsomoplegging moet staan. De president ziet aanleiding om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om op grond van art. 8:75 juncto art. 8:84 lid 4 Awb verweerder te veroordelen in de proceskosten die verzoekster heeft moeten maken voor de behandeling van het verzoek. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op ƒ 1.420,- voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (verzoekschrift 1 punt; verschijnen ter zitting 1 punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; vergoeding per punt: ƒ 710,-). De gemeente Leeuwarden zal worden aangewezen als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de president niet gebleken. Tevens dient de gemeente Leeuwarden, gelet op het bepaalde in art. 8:74 lid 1 Awb juncto art. 8:82 lid 4 Awb, het betaalde griffierecht aan verzoekster te vergoeden. Beslist wordt daarom als volgt. Beslissing De president van de rechtbank: - wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot twee weken nadat de beslissing op het bezwaarschrift op de voorgeschreven wijze zal zijn bekendgemaakt; - bepaalt dat de gemeente Leeuwarden het betaalde griffierecht van ƒ 225,- aan verzoekster vergoedt; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van ƒ 1.420,-, aan verzoekster te betalen door de gemeente Leeuwarden. Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, fungerend president, en door hem in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2001, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Bouma als griffier. w.g. G.J. Bouma w.g. P.G. Wijtsma Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend. Schriftelijke uitspraak verzonden op: 29 augustus 2001