Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD2035

Datum uitspraak2001-04-06
Datum gepubliceerd2001-08-29
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers199903389/1.
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State 199903389/1. Datum uitspraak: 6 april 2001 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: 1. de maatschap "Maatschap Westelijke Accountantskantoren NoordHolland", waarvan de maten zijn [maat 1] Accountancy B.V., gevestigd te [vestigingsplaats 1], [maat 2] Belastingadvies B.V., gevestigd te [vestigingsplaats 2], [maat 3] Accountancy B.V., gevestigd te [vestigingsplaats 3] , [maat 4] Accountants B.V., gevestigd te [vestigingsplaats 4], [maat 5] Adviesburo B.V., gevestigd te [vestigingsplaats 5], [maat 6] , wonend te [woonplaats], Prokie B.V., gevestigd te Hoogwoud, [maat 7. en . maat 8] Advies B.V., gevestigd te [vestigingsplaats 7], Administratiekantoor [maat 9] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats 9], [maat 10] , wonend te [plaats 10], [maat 11] , wonend te [plaats 11], [maat 12] , wonend te [plaats 12], [maat 13] , wonend te [plaats 13], en [maat 14], wonend te [plaats 14], 2. de stichting "Stichting Wijkcomité Spoorbuurt" en [appellant B], gevestigd respectievelijk wonend te Alkmaar, appellanten, tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 2 september 1999 in het geding tussen: appellanten en burgemeester en wethouders van Alkmaar. 1. Procesverloop Bij besluit van 30 maart 1999 hebben burgemeester en wethouders van Alkmaar (hierna: burgemeester en wethouders) met gebruikmaking van de op 3 maart 1999 door gedeputeerde staten van Noord Holland (hierna: gedeputeerde staten) verleende verklaring van geen bezwaar, aan de gemeente Alkmaar vrijstelling krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals dat luidde voor 3 april 2000, en bouwvergunning verleend voor het veranderen van de voormalige Kredietbank aan de Helderseweg 8 te Alkmaar (hierna: het pand) tot consultatiebureau en ambulante hulpverlenings- en methadonpost. Bij besluiten van 3 augustus 1999 hebben burgemeester en wethouders de daartegen door appellanten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Deze besluiten zijn aangehecht. Bij uitspraak van 2 september 1999, verzonden op 19 oktober 1999, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar (hierna: de president) de daartegen door appellanten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellante sub 1 bij brief van 23 november 1999, bij de Raad van State ingekomen op 24 november 1999, en appellanten sub 2 bij brief van 25 november 1999, bij de Raad van State ingekomen op 26 november 1999, hoger beroep ingesteld. Appellante sub 1 heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 15 december 1999. Deze brieven zijn aangehecht. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 maart 2001, waar appellante sub 1, vertegenwoordigd door mr. J. Slager, advocaat te Rotterdam, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door J.A. Rosien, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Appellanten sub 2 zijn met bericht niet verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het bouwplan voorziet in de verbouwing van een deel van een bestaand kantoorgebouw ten behoeve van de verplaatsing van een ten tijde van het bestreden besluit elders in Alkmaar gevestigd en door de Brijder Stichting geëxploiteerd consultatiebureau en ambulante hulpverlenings- en methadonpost. Het inmiddels gerealiseerde consultatiebureau is gedurende kantooruren geopend, de methadonpost is - zo is in hoger beroep vast komen te staan - sedert 1 januari 2001 drie dagen per week gedurende meerdere uren per dag geopend. 2.2. Appellanten sub 1 en 2 betogen dat de president ten onrechte heeft geoordeeld dat geen reden bestaat te oordelen dat burgemeester en wethouders na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning hebben kunnen besluiten. 2.3. Ingevolge het geldende bestemmingsplan "Spoorbuurt" rust op het betrokken perceel de bestemming "kantoren". Vaststaat dat het bouwplan daarmee in strijd is. Teneinde niettemin realisering van het bouwplan mogelijk te maken, hebben burgemeester en wethouders met toepassing van de zogeheten anticipatieprocedure bouwvergunning verleend. Aangezien gedeputeerde staten van Noord-Holland bij besluit van 3 maart 1999 ten behoeve van het bouwplan een verklaring van geen bezwaar hebben afgegeven en zowel ten tijde van het primaire besluit als ten tijde van de thans bestreden beslissing op bezwaar een voorbereidingsbesluit gold voor het perceel, was aan de formele vereisten om toepassing te geven aan deze procedure voldaan. 2.4. De beslissing om al dan niet te anticiperen dient te berusten op een afweging van het belang van onmiddellijke uitvoering van het bouwplan tegen het belang dat eerst de uitkomst van de bestemmingsplanprocedure wordt afgewacht. Daarbij is de te verlangen mate van spoedeisendheid afhankelijk van de omvang van de inbreuk op het geldende planologische regime alsmede van de uitstraling die het project op de omgeving heeft. Indien de inbreuk op de bestaande planologische situatie gering is, behoeven minder zware eisen te worden gesteld aan de mate van spoedeisendheid van het bouwplan en aan het planologische kader op basis waarvan medewerking aan de voorgenomen bouw wordt gevraagd. 2.4.1. In dit geval is de urgentie van het bouwplan gelegen in de wens om tot een betere huisvesting van het consultatiebureau te komen. De bestaande huisvesting voldeed niet meer aan de daaraan te stellen eisen. Ook de Inspectie voor de Volksgezondheid heeft daarop gewezen. De nieuwe huisvesting is gelegen in een gebied met een overwegende kantoorfunctie en was laatstelijk in gebruik bij de dienst welzijn van de gemeente Alkmaar. De planologische uitstraling van het bouwplan, inhoudende het verbouwen van een deel van het bestaande kantoorgebouw tot kantoorruimte, spreekkamers en wachtruimten ten behoeve van een consultatiebureau met een methadonpost, verschilt niet in aanzienlijke mate van hetgeen op grond van het geldende bestemmingsplan mag worden gerealiseerd. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat het bouwplan voorziet in een eigen ingang voor het consultatiebureau en de methadonpost. Deze ingang bevindt zich aan de andere zijde van het gebouw dan de hoofdingang, waarvan de cliënten van appellante sub 1 gebruik maken. Geoordeeld wordt dat in dit geval slechts sprake is van een relatief beperkte inbreuk op het bestaande planologische regime. 2.4.2. Anders dan appellanten sub 2 betogen, zijn voldoende dringende redenen aanwezig om verantwoord toepassing te kunnen geven aan de anticipatieprocedure. De, omstandigheid dat andere locaties mogelijk ook geschikt zijn voor de vestiging van het consultatiebureau doet daar niet aan af. Gezien de geringe planologische inbreuk, kan evenmin worden staande gehouden dat de mate van urgentie van het bouwplan niet voldoet aan de eisen die daaraan in dit geval dienen te worden gesteld. 2.4.3. Het planologische kader waaraan burgemeester en wethouders het bouwplan hebben getoetst, wordt gevormd door ten behoeve van het bouwplan genomen voorbereidingsbesluiten, de "Structuurvisie Centrumgebied Alkmaar" en de "Nota van Uitgangspunten Helderse Poort". Het bouwplan past in de Structuurvisie, die onder meer dient als kader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen. Voorts is het bouwplan niet strijdig met de uitgangspunten van genoemde nota. Niet kan worden geoordeeld dat het planologische kader op basis waarvan medewerking aan het bouwplan is verleend, niet voldoet aan de eisen die daaraan in dit geval dienen te worden gesteld. 2.5. Burgemeester en wethouders hebben bij het nemen van het bestreden besluit de door de raad van de gemeente Alkmaar opgestelde "Locatie criteria" gehanteerd. Deze criteria houden - kort weergegeven - in dat opvangvoorzieningen in of nabij het centrum, niet in een woonomgeving, moeten zijn gesitueerd; in een brede, drukke straat; zo mogelijk op een hoek en in de nabijheid van andere publiekstrekkende gebouwen; er dienen geen gebruiksplaatsen in de directe omgeving aanwezig te zijn en het gebouw moet bij voorkeur beschikken over twee gescheiden ingangen: één voor problematische gebruikers en één voor overige cliënten. Het pand Helderseweg 8 is niet gelegen in een woonwijk en wordt door een drukke weg gescheiden van de Spoorbuurt. In de directe omgeving bevinden zich meerdere andere kantoorgebouwen. Anders dan appellanten sub 1 en sub 2 betogen, heeft de president op goede gronden geoordeeld dat burgemeester en wethouders terecht hebben geconcludeerd dat de vestiging van het consultatiebureau in het desbetreffende pand voldoet aan de locatiecriteria. 2.6. Het consultatiebureau en de methadonpost hebben een eigen ingang in het gebouw. De van de vestiging door appellante sub 1 gestelde overlast, doet zich, zo is na de opening gebleken, alleen voor op het parkeerterrein nabij het gebouw en niet in de kantoorruimte zelf. Burgemeester en wethouders zijn, evenals de president, uitgegaan van de destijds voorziene openingstijden van de methadonpost. Zij hebben op grond daarvan terecht geoordeeld dat de vestiging van het consultatiebureau en de methadonpost in het pand niet zou leiden tot een onevenredige aantasting van de belangen van appellante sub 1. Daaraan doet niet af dat een half jaar na de opening in overleg met bewonersorganisaties is besloten tot een ruimere openstelling van de methadonpost. Overigens is de Afdeling van oordeel dat deze ruimere openstelling, ook indien destijds bekend, niet tot een andere uitkomst van de belangenafweging had behoren te leiden. De ligging van het pand buiten het woongebied en de aanwezigheid van een drukke, doorgaande, weg in aanmerking genomen, heeft de president verder op goede gronden geoordeeld dat de vestiging van het consultatiebureau niet zal leiden tot een onevenredige belasting van de Spoorbuurt. 2.7. Appellanten sub 1 en sub 2 betogen dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. In hetgeen zij daaromtrent hebben gesteld en aangevoerd kan evenwel geen aanknopingspunt worden gevonden voor het oordeel dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van het bestreden besluit hebben verzuimd de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen te vergaren. 2.8. Het betoog van appellante sub 1 dat de president heeft miskend dat burgemeester en wethouders met een brief van 2 oktober 1992 het vertrouwen hebben gewekt dat in het pand geen consultatiebureau zal worden gevestigd, treft geen doel. Nog daargelaten het antwoord op de vraag of het oordeel van de president dat dit aspect ziet op de civielrechtelijke betrekking tussen appellante en de gemeente Alkmaar juist is, moet worden vastgesteld dat de brief van 2 oktober 1992 betrekking heeft op een aanloopcentrum en niet op een methadonpost of een consultatiebureau. Gelet hierop, alsmede het tijdsverloop tussen de brief en de bestreden beslissing, kan appellante sub 1 niet met vrucht een beroep doen op deze brief. Verder is niet gebleken dat burgemeester en wethouders appellante sub 1 niet op de wettelijke voorgeschreven wijze hebben betrokken in de procedure die heeft geleid tot het bestreden besluit. 2.9. Het betoog van appellante sub 1 dat de president heeft miskend dat burgemeester en wethouders hebben gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 9, tweede lid, van de huurovereenkomst tussen haar en de gemeente Alkmaar, treft geen doel. De president heeft met juistheid geoordeeld dat dit betoog de civielrechtelijke verhouding tussen appellante en de gemeente Alkmaar betreft. 2.10. Gelet op het vorenstaande moet met de president worden geoordeeld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat burgemeester en wethouders bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid hebben kunnen besluiten met toepassing van de anticipatieprocedure 2.11. De hoger beroepen van appellanten sub 1 en sub 2 zijn ongegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. C.A. Terwee-van Hilten en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Langeveld, ambtenaar van Staat. w.g. Van der Meer w.g. Langeveld Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2001 58-251. Verzonden: 6 april 2001 Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,