Jurisprudentie
AC6736
Datum uitspraak2001-07-31
Datum gepubliceerd2001-08-28
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers98/04554
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-08-28
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers98/04554
Statusgepubliceerd
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 98/04554
HET GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, tweede meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Ondernemingen P van de rijksbelastingdienst op haar bezwaarschrift betreffende de haar zonder verhoging opgelegde naheffingsaanslag in de omzet-belasting over het tijdvak 1 april 1997 tot en met 30 juni 1997, aanslagnummer .
De mondelinge behandeling:
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 17 juli 2001 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de A, als gemachtigde van belanghebbende, verbonden aan het kantoor te Q van B, alsmede, namens de Inspecteur, C, tot bijstand vergezeld van D, beiden verbonden aan de vorengenoemde eenheid van de rijksbelasting-dienst.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 31 juli 2001, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing:
Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak alsmede de nahef-
fingsaanslag;
veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van
belanghebbende tot een bedrag van fl. 2.130,= onder
aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de
rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden; en
gelast dat door de Inspecteur aan belanghebbende het
door deze betaalde griffierecht ad fl. 80,= wordt
vergoed.
De gronden:
(1) Belanghebbende heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat zij zich niet langer op het standpunt stelt dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd op de enkele grond dat deze door een onbevoegde inspecteur zou zijn opgelegd.
(2) Vaststaat dat belanghebbende, opgericht op 29 augustus 1996, zich ten doel stelt het organiseren van een publieksavond met E ter verwerving van fondsen ten behoeve van een therapeutisch zwembad voor de Stichting F, gevestigd te R (gemeente S) en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords (artikel 2 van belanghebbendes Statuten).
Eveneens staat vast dat de voorbereidingen voor de publieksavond in juli/augustus 1996 zijn aangevangen, dat deze avond op 27 mei 1997 heeft plaatsgevonden en dat er ruim 900 betalende aanwezigen waren.
Artikel 12, eerste lid, van de Statuten bepaalt dat het bestuur de stichting zal ontbinden zodra het E-project is afgesloten. Krachtens het zesde lid van dit artikel zal een eventueel batig saldo van de ontbonden stichting zoveel mogelijk worden besteed ten behoeve van de Stichting F.
(3) Het Hof stelt voorop dat voor ondernemerschap in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968, zoals deze bepaling in het licht van artikel 4, lid 1 en lid 2, van de Zesde richtlijn moet worden uitgelegd, vereist is dat de betrokkene door zijn werkzaamheden duurzaam, dat wil zeggen geregeld, ernaar streeft door deelneming aan het maatschappelijk verkeer maatschappelijke behoeften te bevredigen.
Nu vaststaat dat belanghebbende zich uitsluitend richtte op de organisatie van een éénmalige publieksavond, is naar het oordeel van het Hof geen sprake van duurzaamheid in bovenbedoelde zin. Daaraan doet niet af dat de voor-bereidingen voor de publieksavond zich over enige maanden hebben uitgestrekt.
Belanghebbende is mitsdien geen ondernemer in de zin van de omzetbelasting, zodat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. De overige grieven van belang-hebbende behoeven dan ook geen behandeling.
(4) In de omstandigheid dat het beroep gegrond is, vindt het Hof, nu bijzondere omstandigheden niet zijn gesteld of gebleken, aanleiding de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proces-kosten. Het Hof stelt deze kosten, met inachtneming van het bepaalde in het Besluit proceskosten fiscale proce-dures, op 2 (punten) x fl. 710,= (waarde per punt) x
1,5 (gewicht van de zaak) is fl. 2.130,=.
(5) Nu het beroep gegrond is, dient de Inspecteur, gelet op het bepaalde in artikel 5, zevende lid, eerste volzin, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, aan belanghebbende het door haar voor deze zaak gestorte griffierecht ad fl. 80,= te vergoeden.
(6) Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als eerder vermeld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 31 juli 2001 door M.E. van Hilten, voor-zitter, P. Fortuin en M.W.C. Feteris, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van D.J. Koopmans, waarnemend-griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 3 augustus 2001
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende fl. 150,=.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak eveneens een griffierecht van fl. 150,= verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schrifte-lijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechts-hof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Neder-landen. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in minde-ring gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.