Jurisprudentie
AB9222
Datum uitspraak2001-08-22
Datum gepubliceerd2001-08-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/112112-01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-08-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/112112-01
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Parketnummer van de berechte zaak: 10/112112-01
Parketnummer van de ter informatie bijgevoegde zaken: 10/112112-01
Datum uitspraak: 22 augustus 2001
Tegenspraak
VONNIS
van de ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[Verdachte]
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op 9 maart 1979,
wonende te [adres],
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting (UAH) gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De IJssel" te Krimpen aan den IJssel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 augustus 2001.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/112112-01. Van deze dagvaarding is een kopie in dit vonnis gevoegd (blad-zijden genummerd 1 A t/m 1 H).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Spoormaker heeft gerekwireerd - zakelijk weergegeven - de bewezenverklaring van het onder 1 t/m 8 ten laste gelegde en de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 10 jaren.
BEWEZEN
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 t/m 8 ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als vermeld in de hierna ingevoegde bijlage (bladzijden genummerd 1I t/m 1O), die van dit vonnis deel uitmaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
BEWIJS
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
feit 1:
de voortgezette handeling van
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 317, eerste en derde lid van het Wetboek van Strafrecht, in verbinding met artikel 312, tweede lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd,
en
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 312, eerste en tweede lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht, in verbinding met artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd;
feit 2:
de voortgezette handeling van
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 317, eerste en derde lid van het Wetboek van Strafrecht, in verbinding met artikel 312, tweede lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd,
en
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 312, eerste en tweede lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht, in verbinding met artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd;
feit 3:
de voortgezette handeling van
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 317, eerste en derde lid van het Wetboek van Strafrecht, in verbinding met artikel 312, tweede lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht,
en
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 312, eerste en tweede lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht, in verbinding met artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd;
feit 4:
de voortgezette handeling van
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 317, eerste en derde lid van het Wetboek van Strafrecht, in verbinding met artikel 312, tweede lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd,
en
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 312, eerste en tweede lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht, in verbinding met artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd;
feit 5:
de voortgezette handeling van
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 317, eerste en derde lid van het Wetboek van Strafrecht, in verbinding met artikel 312, tweede lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht,
en
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 312, eerste en tweede lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht, in verbinding met artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht;
feit 6:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 317, eerste en derde lid van het Wetboek van Strafrecht, in verbinding met artikel 312, tweede lid, aanhef en onder 2 en onder 4, van het Wetboek van Strafrecht, juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht;
feit 7:
de voortgezette handeling van
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 317, eerste en derde lid van het Wetboek van Strafrecht, in verbinding met artikel 312, tweede lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht,
en
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 312, eerste en tweede lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht, in verbinding met artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht;
feit 8:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 317, eerste en derde lid van het Wetboek van Strafrecht, in verbinding met artikel 312, tweede lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht, juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar.
MOTIVERING VAN DE STRAF
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met een ander of anderen in een periode van nog geen twee maanden vijf zeer brute en gewelddadige overvallen op respectievelijk een supermarkt, een café, een snackbar, een shoarmazaak en wederom een café gepleegd. Bij dat laatste café is een taxichauffeur overvallen en zijn twee mensen beroofd. De beoogde beroving van de eigenaar van het café is niet gelukt.
Voorts heeft verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een -eveneens zeer brute en gewelddadige - poging tot een overval op een bedrijf/bank.
Met bivakmutsen over hun hoofd en gewapend met vuurwapens zijn verdachte en een of meer van zijn mededaders deze gelegenheden binnengegaan. Er is bedreigd met wapens. Een aantal slachtoffers is flink geschopt en geslagen. Bij voornoemde mislukte beroving op het café is zelfs de eigenaar van dat café in de rug geschoten als gevolg waarvan deze man zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.
Bij de overvallen zijn geld en diverse goederen, zoals tassen, portemonnees, sieraden en mobiele telefoons, buitgemaakt.
Behalve aan de acht tenlastegelegde en bewezen feiten heeft de verdachte zich in dezelfde periode schuldig gemaakt aan nog vijf gewelddadige overvallen in winkels annex postagentschappen, café's en een shoarmazaak, waarbij de eigenaren en klanten eveneens onder bedreiging van vuurwapens werden gedwongen geld en/of goederen af te geven of werd hun geld en/of goederen door verdachte en zijn mededaders afgepakt.
Deze strafbare feiten zijn door de verdachte op de terechtzitting erkend en door een korte vermelding op de dagvaarding ter kennis gebracht van de verdachte met de mededeling dat deze feiten onder de aandacht van de rechter zullen worden gebracht en worden bevestigd door de inhoud van de proces-verbaal in het dossier met bovenvermeld parketnummer.
De officier van justitie heeft deze processen-verbaal ter behandeling bij deze zaak gevoegd en daarmee te kennen gegeven dat de daarin vermelde feiten niet afzonderlijk (verder) zullen worden vervolgd. Met de vermelde strafbare feiten wordt rekening gehouden.
Overvallen van dit kaliber zijn uiterst bedreigend voor de slachtoffers en de ervaring leert dat slachtoffers van zulke misdrijven - en hun naasten - in het algemeen een langdurige en ernstige psychische nasleep daarvan onder-vinden. Ook in de samenleving brengen dergelijke feiten gevoelens van grote onrust en onveiligheid teweeg. Immers, men kan zich door delicten als de onderhavige in winkels en horecagelegenheden niet meer veilig weten.
Verdachte heeft zoals hij zelf zegt het plegen van overvallen tot zijn bron van inkomsten gemaakt. Hij heeft bij al deze overvallen enkel gedacht aan eigen gewin en is volkomen voorbij gegaan aan voormelde psychische (en lichamelijke-) gevolgen voor de slachtoffers.
De ernst van voormelde feiten rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank een zeer zware vrijheidsstraf, temeer daar verdachte - zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard - al eerder in Curaçao is veroordeeld tot een maand gevangenisstraf voor een geweldsdelict.
Bij het bepalen van de duur van deze vrijheidsstraf moet evenwel rekening gehouden worden met het navolgende.
Blijkens een verdachte betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van 22 juni 2001 is verdachte op 12 december 2000 door de rechtbank te Zutphen onder meer terzake van medeplegen van moord veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 16 jaren. Dit vonnis is blijkens voornoemd uittreksel inmiddels onherroepelijk.
Nu de thans bewezen verklaarde feiten zijn begaan vóór voormelde veroordeling van de rechtbank Zutphen, dient de rechtbank op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht de door de rechtbank Zutphen opgelegde gevangenisstraf van 16 jaren gevangenisstraf in rekening te brengen, met toepassing van het bepaalde in artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht.
De tekst en jurisprudentie bij deze artikelen laten naar het oordeel van de rechtbank in casu ruimte voor het opleggen van een levenslange gevangenisstraf zijnde de maximum straf die had kunnen worden opgelegd in het geval dat de onderhavige feiten tezamen met voornoemde moord waren berecht. Indien een tijdelijke gevangenisstraf wordt overwogen moet rekening worden gehouden met het bepaalde in artikel 10, derde en vierde lid van het Wetboek van Strafrecht, waarin staat dat een tijdelijke gevangenisstraf voor ten hoogste 20 achtereenvolgende jaren kan worden opgelegd en dat zij in geen geval de tijd van 20 jaren te boven kan gaan. Anders dan de officier van justitie meent geldt dit naar het oordeel van de rechtbank ook bij ongelijktijdige berechting.
Bij de strafoplegging voor deze ernstige feiten staat de rechtbank derhalve voor de volgende keuze. Òf het opleggen van een tijdelijke gevangenisstraf opleggen waarbij rekening moet worden gehouden met de reeds opgelegde straf van 16 jaren door de rechtbank Zutphen, waardoor in casu nog slechts plaats is voor het opleggen van een gevangenisstraf van 4 jaren, òf het opleggen van een levenslange gevangenisstraf.
Deze laatste straf acht de rechtbank niet passend en geboden, zulks gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte, de omstandigheid dat verdachte blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van 22 juni 2001 vóór de veroordeling door de rechtbank Zutphen op 12 december 2000 in Nederland nog niet eerder is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten, alsmede gelet op het feit dat verdachte (uiteindelijk) - in ieder geval voor wat betreft zijn aandeel in de overvallen - opening van zaken heeft gegeven en zijn verantwoordelijkheid niet uit de weg gaat.
Een en ander leidt tot de slotsom dat in deze zaak slechts een gevangenisstraf voor de tijd van 4 jaren kan worden opgelegd, hetgeen de rechtbank dan ook geboden acht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gegrond op de reeds genoemde artikelen.
DE VORDERINGEN BENADEELDE PARTIJEN
Op de wijze voorzien in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering hebben zich voor de aanvang van de terechtzitting gevoegd als benadeelde partijen:
- [Benadeelde partij 1], wonende te [adres], terzake van feit 5 (zaak 20). De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van ¦. 50,-- (weggenomen geld);
- [Benadeelde partij 2], wonende te [adres], terzake van feit 7 (zaak 20). De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van ¦. 12.775,-- (weggenomen geld f. 600,--, horloge f. 175,--, gederfde inkomsten f. 12.000,--).
Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid en de door de benadeelde partijen gestelde hoogte van de schade betwist.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van [benadeelde partij 1] en tot niet-ontvankelijkverklaring van [benadeelde partij 2] in de vordering en heeft voorts met betrekking tot de vordering van [benadeelde partij 1] gevorderd aan de verdachte de maatregel van schadevergoeding op te leggen.
Nu is komen vast te staan dat [benadeelde partij 1] als gevolg van het onder 5 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden en de verdachte de vordering van [benadeelde partij 1] onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, zal het gevorderde bedrag worden toegewezen.
Nu de vordering van [benadeelde partij 1] wordt toegewezen, moet de verdachte de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, betalen.
Nu is komen vast te staan dat [benadeelde partij 2] als gevolg van het onder 7 bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden en de verdachte deze vordering, voor zover deze betrekking heeft op het weggenomen horloge ad f. 175,--, onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, zal het gevorderde bedrag worden toegewezen tot een bedrag van f. 175,--.
De vordering van [benadeelde partij 2] is voor het overige naar het oordeel van de rechtbank ingewikkeld en ook niet geheel onderbouwd, zodat, mede gelet op de betwisting van de vordering door verdachte, dat deel van de vordering zich niet leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal worden bepaald dat [benadeelde partij 2] daarin niet ontvanke-lijk is en dat dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aange-bracht.
[Benadeelde partij 2] en de verdachte moeten ieder de eigen kosten dragen, aangezien beiden ten dele in het ongelijk zijn gesteld.
De rechtbank acht tevens oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte terzake van bewezen verklaarde feiten tot een gevangenisstraf voor de tijd van vier (4) jaren;
- wijst de vordering van [benadeelde partij 2] voornoemd toe tot een bedrag van f. 175,-- en veroordeelt de verdachte tegen kwij-ting aan [benadeelde partij 2] voornoemd te betalen ¦. 175,-- (zegge honderdenvijfenzeventig gulden);
- verklaart [benadeelde partij 2] voornoemd voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
- wijst de vordering van [benadeelde partij 1] voornoemd toe en veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan [benadeelde partij 1] voornoemd te betalen ¦. 50,-- (zegge vijftig gulden);
- veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door [benadeelde partij 1] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] voornoemd te betalen ¦. 175,-- (zegge honderdenvijfenzeventig gulden) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 (drie) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van ¦. 175,-- ten behoeve van voormeld slachtoffer, daarmee de verplichting van de verdachte om aan [benadeelde partij 2] voornoemd een bedrag van ¦. 175,-- te betalen komt te vervallen, en bepaalt tevens dat indien de verdachte aan [benadeelde partij 2] een bedrag van ¦. 175,-- heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van ¦. 175,-- ten behoeve van voormeld slachtoffer komt te vervallen.
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] voornoemd te betalen ¦. 50,-- (zegge vijftig gulden) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 (één) dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van ¦. 50,-- ten behoeve van voormeld slachtoffer, daarmee de verplichting van de verdachte om aan [benadeelde partij 1] voornoemd een bedrag van ¦. 50,-- te betalen komt te vervallen, en bepaalt tevens dat indien de verdachte aan [benadeelde partij 1] een bedrag van ¦. 50,-- heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van ¦. 50,-- ten behoeve van voormeld slachtoffer komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van Breukelen-van Aarnhem, voorzitter,
en mrs. Van de Kerkhof en Nijssen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Vervoordeldonk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 augustus 2001.