Jurisprudentie
AB6569
Datum uitspraak2001-08-16
Datum gepubliceerd2001-08-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09-754145-00
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-08-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09-754145-00
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verdachte heeft aldoende de gemeenschap gedurende lange tijd voor aanzienlijke bedragen benadeeld. Door het (deels) zwart betalen van personeel heeft hij bovendien meegeholpen aan het creëren van een zwart circuit. Voorts heeft verdachte door zijn activiteiten bijgedragen aan het scheppen van een klimaat binnen de glazenwassers- en horecabranche, waarin het plegen van fiscale delicten als vanzelfsprekend wordt beschouwd.
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummers 09-754145-00; 09-017020-01
rolnummers 0005; 0006
's-Gravenhage, 16 augustus 2001
De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte 1],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Huis van Bewaring Zoetermeer te Zoetermeer.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 2 augustus 2001.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr A.L.C.M. Oomen, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Botman heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding met parketnummer 09-754145-00 onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 primair, 8 primair, 9 en 10 en de dagvaarding met parketnummer 09-017020-01 onder 1 en 2 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding met parketnummer 09-754145-00, gemerkt A, van de vordering wijziging telastlegging van voornoemde dagvaarding, gemerkt A1 en van de dagvaarding met parketnummer 09-017020-01, gemerkt A2.
Nietigheid dagvaarding.
De raadsman van verdachte heeft ter zitting gesteld dat de dagvaarding met parketnummer 09-754145-00 voor wat betreft de feiten 1 en 4 nietig is omdat de beschrijving van de telastlegging niet voldoet aan de eisen van artikel 261 lid 1 en 2 van het Wetboek van Strafvordering. Volgens de raadsman blijkt uit de beschrijving niet waarom het opzettelijk doen van onjuiste en/of onvolledige belastingaangiften de deelname aan een criminele organisatie constitueert en er evenmin omstandigheden zijn aangegeven waaronder de deelname aan de organisatie plaatsvond.
Daarnaast heeft de raadsman gesteld dat ten aanzien van feit 4 van de dagvaarding met parketnummer 09-754145-00 de dagvaarding eveneens nietig dient te worden verklaard omdat niet is aangegeven of de oude- dan wel de nieuwe AWR (Algemene wet inzake rijksbelastingen) ten deze dient te gelden.
De rechtbank verwerpt deze verweren omdat zij van oordeel is dat de telastlegging voldoende feitelijk en duidelijk is en dat de telastlegging voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.
Bovendien oordeelt de rechtbank dat ten aanzien van feit 4 voldoende duidelijk is gemaakt dat beide artikelen van de AWR (zowel het oude artikel 68 als het nieuwe artikel 69) van toepassing zijn, gezien de in de telastlegging verwoorde en verschillende wetteksten.
Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie.
De raadsman heeft met betrekking tot de feiten 2, 3, 5, 9 en 10 van de dagvaarding met parketnummer 09-754145-00 en feit 1 van de dagvaarding met parketnummer 09-017020-01 gesteld dat het OM niet ontvankelijk moet worden verklaard nu naar zijn oordeel niet althans niet tijdig is voldaan aan de eis van artikel 80 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen 1959, dat de raadsman aldus interpreteert dat de officier van justitie eerst bevoegd is om tot vervolging over te gaan nadat het bestuur van ’s Rijks belastingen heeft besloten een daartoe strekkend verzoek aan de officier van justitie te doen. Door te dagvaarden vóórdat een dergelijk verzoek door het bestuur van ’s Rijks belastingen was gedaan zou de officier van justitie in strijd met art 80 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen 1959 hebben gehandeld met betrekking tot de onder 2,3,5,9 en10 van de dagvaarding met parketnummer 09-754145-00 en feit 1 van de dagvaarding met parketnummer 09-017020-01 telastgelegde feiten.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende:
Uit herhaalde jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot de interpretatie van artikel 80 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen 1959 blijkt dat de officier van justitie ook zonder prealabele beslissing van het bestuur van ‘s Rijks belastingen nopens de wenselijkheid van een strafvervolging gerechtigd is een gerechtelijk vooronderzoek te vorderen ter zake van bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten waarvan de processen-verbaal bij hem door of namens het bestuur van ’s Rijks belastingdienst zijn ingezonden. Voorts blijkt uit die rechtspraak dat in het geval de FIOD het proces-verbaal rechtstreeks toezendt aan de officier van justitie deze - zonder in strijd met artikel 80 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen 1959 te handelen - daaruit mag verstaan dat dat is gedaan met instemming van het bestuur van ’s Rijks belastingen.
In de zaken tegen [verdachte 2] en [verdachte 1] zijn naar aanleiding van een daartoe aanleiding gevend proces-verbaal van de FIOD, dat rechtstreeks werd ingezonden bij de officier van justitie, gerechtelijke vooronderzoeken geopend. De officier van justitie heeft naar het oordeel van de rechtbank toen en daardoor het recht gekregen om te beslissen over de vervolging van [verdachte 2] en [verdachte 1] en hen daartoe te dagvaarden nog vóórdat het bestuur van ’s Rijks belastingen daarom in zijn brief van 28 juni 2001 expliciet heeft verzocht.
Het in de tweede dagvaarding onder 1 telastgelegde feit vindt zijn basis in een onderzoek en proces-verbaal dat is opgemaakt naar aanleiding van doorzoeking van een woning ([adres] te [woonplaats]) waar tegen de wil van de bewoner werd binnen getreden. Die aanleiding is in artikel 80 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen 1959 expliciet genoemd als een geval waarin het oordeel van het bestuur van ’s Rijks belastingen door de officier van justitie niet behoeft te worden afgewacht.
Aldus verwerpt de rechtbank dit verweer.
Beslag.
De raadsman van verdachte heeft ter zitting namens zijn cliënt onder verwijzing naar artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering medegedeeld dat hij zich beklaagt over de inbeslagneming aangezien hij van mening is dat bij fiscale delicten alleen voorwerpen in beslag kunnen worden genomen die dienen ter waarheidsvinding en niet mogen dienen om het voordeel te ontnemen.
De rechtbank verwijst de raadsman daartoe naar de procedure zoals die in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering is voorgeschreven.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding met parketnummer 09-017020-01 onder 1 en 2 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding met parketnummer 09-754145-00 onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 primair, 8 primair, 9 en 10 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich gedurende de periode van 1 augustus 1999 tot en met 12 februari 2001 toelegde op het plegen van misdrijven met betrekking tot de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Coördinatiewet Sociale Verzekering. Verdachte had een bedrijf binnen de glazenwassersbranche en hij heeft, samen met een ander, meermalen onjuist en onvolledig aangifte gedaan aan de Belastingdienst voor de loonbelasting en de premies volksverzekeringen betreffende werknemers. Verdachte verpachtte in Den Haag straten aan glazenwassers die, indien zij in die straten glazenwasserswerkzaamheden wilden verrichten, hiertoe een aanzienlijk deel van de opbrengst aan verdachte moesten afstaan. Deze opbrengsten zijn evenmin aan de Belastingdienst verantwoord.
Voorts heeft verdachte meerdere malen, samen met een ander, aangiften die verplicht zijn volgens de belastingwet en aangiften voor de loonbelasting en premie volksverzekeringen niet, onjuist en onvolledig gedaan.
Verdachte heeft eveneens deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich gedurende de periode van 1 januari 1996 tot en met 12 februari 2001 toelegde op het plegen van misdrijven met betrekking tot de Algemene wet inzake rijksbelastingen en het plegen van valsheid in geschrifte binnen de horeca. Verdachte had een bedrijf dat (speelautomaten aan) horecagelegenheden verhuurde. De huur- en pachtcontracten van deze gelegenheden en de daarin geplaatste speelautomaten (alsmede de daaraan gerelateerde opbrengstbonnen) werden vervalst. Dusdoende werd aan de belastingdienst minder opbrengst van de speelautomaten opgegeven dan werkelijk werd ontvangen.
Voorts heeft verdachte, samen met anderen, een huurovereenkomst van een appartement in Scheveningen vals opgemaakt.
Daarnaast heeft verdachte, eveneens samen met anderen, een loonstrook valselijk opgemaakt. Met deze loonstrook werd door een kennis van verdachte een hypotheek aangevraagd.
Tevens heeft verdachte geen opgave gedaan aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen en aan Cadans over het door twee van zijn werknemers genoten loon.
Verdachte heeft aldoende de gemeenschap gedurende lange tijd voor aanzienlijke bedragen benadeeld. Door het (deels) zwart betalen van personeel heeft hij bovendien meegeholpen aan het creëren van een zwart circuit. Voorts heeft verdachte door zijn activiteiten bijgedragen aan het scheppen van een klimaat binnen de glazenwassers- en horecabranche, waarin het plegen van fiscale delicten als vanzelfsprekend wordt beschouwd.
In het voordeel van verdachte weegt dat, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister, hij nog niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Beslag.
Met betrekking tot de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen Beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - heeft de officier van justitie ter zitting medegedeeld dat daarop conservatoir derdenbeslag is gelegd door de Belastingdienst en dat daarom door hem geen beslissing over die voorwerpen is gevorderd. De rechtbank zal derhalve het verzoek tot teruggave afwijzen en verwijst de raadsman zoals hierboven gesteld naar de procedure van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
·14a, 14b, 14c, 47, 57, 140 en 225 van het Wetboek van Strafrecht;
·10 en 17 van de Coördinatiewet sociale verzekeringen;
·13 van het Loonadministratiebesluit;
·68 (oud) en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
·41 en 90 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding met parketnummer 09-017020-01 onder 1 en 2 telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding met parketnummer 09-754145-00 onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 primair, 8 primair, 9 en 10 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding 09-754145-00, feit 1 en feit 4:
DEELNEMING AAN EEN ORGANISATIE DIE TOT OOGMERK HEEFT HET PLEGEN VAN MISDRIJVEN, MEERMALEN GEPLEEGD;
ten aanzien van dagvaarding 09-754145-00, feit 2, feit 3,:
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK EEN BIJ DE BELASTINGWET VOORZIENE AANGIFTE NIET DOEN, TERWIJL HET FEIT ERTOE STREKT DAT TE WEINIG BELASTING WORDT GEHEVEN, MEERMALEN GEPLEEGD;
ten aanzien van dagvaarding 09-754145-00, feit 5:
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK EEN BIJ DE BELASTINGWET VOORZIENE AANGIFTE NIET, ONJUIST EN ONVOLLEDIG DOEN, TERWIJL DAARVAN HET GEVOLG ZOU KUNNEN ZIJN DAT TE WEINIG BELASTING ZOU KUNNEN WORDEN GEHEVEN, MEERMALEN GEPLEEGD;
ten aanzien van dagvaarding 09-754145-00, feit 6:
OPZETTELIJK EEN BIJ DE BELASTINGWET VOORZIENE AANGIFTE ONJUIST EN ONVOLLEDIG DOEN, TERWIJL HET FEIT ERTOE STREKT DAT TE WEINIG BELASTING WORDT GEHEVEN;
ten aanzien van dagvaarding 09-754145-00, feit 7 primair en feit 8 primair:
VALSHEID IN GESCHRIFT, MEERMALEN GEPLEEGD;
ten aanzien van dagvaarding 09-754145-00, feit 9:
OPZETTELIJK EEN DER IN ARTIKEL 10 VAN DE COÖRDINATIEWET SOCIALE VERZEKERING BEDOELDE VERPLICHTINGEN NIET NAKOMEN, MEERMALEN GEPLEEGD;
ten aanzien van dagvaarding 09-754145-00, feit 10:
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK EEN BIJ DE BELASTINGWET VOORZIENE AANGIFTE ONJUIST DOEN, TERWIJL HET FEIT ERTOE STREKT DAT TE WEINIG BELASTING WORDT GEHEVEN, MEERMALEN GEPLEEGD;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 9 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op :12 februari 2001,
in voorlopige hechtenis gesteld op :15 februari 2001;
wijst het verzoek tot teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen (blijkens de aan dit proces-verbaal gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen) af;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Van Daal, voorzitter,
Don en Kuijer, rechters,
in tegenwoordigheid van Van Dijk,griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 augustus 2001.