Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB4485

Datum uitspraak2001-07-10
Datum gepubliceerd2001-08-16
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 99/30102
Statusgepubliceerd


Uitspraak

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Tweede meervoudige belastingkamer PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK 10 juli 2001 nummer : BK 99/30102 belanghebbende : X : Y tegen : Belastingdienst/ParticulierenZ (: de inspecteur) aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen jaar : 1996 mondelinge behandeling : op 26 juni 2001 te Leeuwarden door Mrs. Pruiksma, vice-president als voorzitter, Huiskes en Fransen, raadsheren, in tegenwoordigheid van mevr. mr. De Jong-Braaksma als griffier verschenen : de gemachtigde van de belanghebbende, H, alsmede de inspecteur geschilpunt : giftenaftrek Beslissing: Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond. 1. Feiten: 1.1 De belanghebbende, geboren op 19 februari 1940 en ongehuwd, was in het onderhavige jaar werkzaam bij de KL. Naast zijn bruto loon van ƒ 97.927,-- genoot de belanghebbende een uitkering van de USZO van (bruto) ƒ 94.374,--. 1.2 In 1996 heeft de belanghebbende ten behoeve van het OOO Ziekenhuis (: OOO) werkzaamheden verricht. Tussen de belanghebbende en het OOO zijn geen contracten opgesteld of anderszins (mondelinge) afspraken gemaakt. In zijn brief van 17 december 1996 aan de directeur van het OOO heeft de belanghebbende de gewerkte uren (125 uren à ƒ 200,--) gedeclareerd bij het OOO. In diezelfde brief geeft de belanghebbende aan af te zien van uitbetaling van de gedeclareerde kosten. 1.3 In zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft de belanghebbende de door hem berekende beloning ad ƒ 25.000,-- ter zake van de door hem verrichte werkzaamheden bij het OOO aangemerkt als giften. Volgens de aangifte maakt de beloning geen deel uit van het onzuivere inkomen. Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur geen giftenaftrek verleend. In afwijking van de aangifte heeft de inspecteur een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 119.208,--. 2. Geschil: 2.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de door de belanghebbende berekende beloning ter zake van de door hem verrichte werkzaamheden bij het OOO aftrekbaar is als gift in de zin van artikel 47 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (: de Wet). 2.2 De belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend. Hij stelt dat er sprake was van een uit arbeid verkregen recht op een beloning, welk recht een bestanddeel vormde van zijn vermogen. De inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend en stelt zich op het standpunt dat er geen recht op een beloning bestond. Indien er wel sprake van een recht zou zijn, behoort de beloning zijns inziens als inkomsten uit arbeid tot het belastbare inkomen. 3. Rechtsoverwegingen: 3.1 Naar luid van artikel 47, vierde lid, van de Wet worden als giften aangemerkt bevoordelingen uit vrijgevigheid en al dan niet verplichte bijdragen, voor zover daardoor geen op geld waardeerbare aanspraken ontstaan. 3.2 Naar het oordeel van het gerechtshof heeft de belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat er te dezen sprake was van over en weer aangegane verplichtingen. Tussen de belanghebbende en het OOO zijn immers – naar vaststaat - geen contracten opgesteld of anderszins (mondelinge) afspraken gemaakt. Hierbij merkt het gerechtshof op dat de van de directeur van het OOO afkomstige brief van 11 juni 1996 niet kwalificeert als een overeenkomst. Voorts is niet duidelijk geworden of de berekende beloning daadwerkelijk in rechte vorderbaar en inbaar was. Ook overigens zijn er geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen waaruit blijkt dat de belanghebbende een (voorwaardelijk) recht op een beloning had ter zake van de door hem voor het OOO verrichte werkzaamheden. 3.3 Nu er tot het vermogen van de belanghebbende geen recht op een beloning behoorde, kan niet worden gezegd dat er sprake was van vermogensverschuiving uit het vermogen van de belanghebbende naar dat van het OOO. De door de belanghebbende berekende beloning is derhalve niet aftrekbaar als gift in de zin van artikel 47 van de Wet. 3.4 Naar het gerechtshof hem begrijpt doet de belanghebbende een beroep op het gelijkheidsbeginsel, zijnde het in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur dat de administratie gelijke gevallen gelijk behandelt, welk beginsel ook is neergelegd in artikel 1 van de Grondwet. Naar het oordeel van het gerechtshof is de inspecteur te dezen niet gebonden aan een gedragslijn – wat daar ook van zij – van een inspecteur in een ander ambtsgebied. Gesteld noch aannemelijk is geworden dat de inspecteur in andere soortgelijke gevallen de onderhavige aftrek wel toestaat of dat er landelijk beleid is dat deze aftrek voorschrijft. Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt derhalve. 3.5 Gelet op het voorgaande is het gelijk aan de zijde van de inspecteur. 4. Proceskosten: Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Aldus vastgesteld en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2001 te Leeuwarden. Waarvan dit proces-verbaal. De griffier Lid van deze kamer mevr. mr. K. de Jong-Braaksma mr. J. Huiskes