Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB3323

Datum uitspraak2001-10-16
Datum gepubliceerd2001-10-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers00340/00 E
Statusgepubliceerd


Conclusie anoniem

Mr. Fokkens Nr. 340/00/E Zitting 5 juni 2001 Conclusie inzake: [Verdachte] Edelhoogachtbaar College, 1. Verdachte is op 13 oktober 1999 door het Gerechtshof te Amsterdam wegens - kort gezegd - het voorhanden hebben van runderen waaraan broombuterol was toegediend, veroordeeld tot negenmaal een geldboete van telkens vijftienhonderd gulden elk te vervangen door dertig dagen hechtenis. 2. Namens verdachte heeft mr. P.J. Hoogendam, advocaat te 's-Gravenhage, een middel van cassatie voorgesteld. 3. Het middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte het beroep op onrechtmatig verkregen bewijs heeft verworpen. 4. Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsman aangevoerd dat de wijze waarop ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst de runderen van verdachte hebben bemonsterd, in strijd was met het Nationaal Plan Hormooncontrole. Dit zou betekenen dat het hieruit voortgekomen bewijs, onrechtmatig is verkregen. 5. Het hof heeft dit verweer verworpen. Het gevoerde verweer en de verwerping daarvan zijn als volgt weergegeven in het arrest: De raadsman heeft () aangevoerd dat de monsterneming niet is geschied overeenkomstig het in dat verband bepaalde in het Nationaal Plan Hormooncontrole, van 28 augustus 1991. Bovengenoemd Nationaal Plan is, aldus de raadsman opgesteld naar aanleiding van de Europese richtlijn (86/469/EEG, PB EG 1 275) inzake het onderzoek van dieren en vers vlees op de aanwezigheid van residuen. De monsterneming is in casu geschied volgens de regels van het Uitvoeringsbesluit Verordening stoffen met sympathico mimetische werking P.V.V. 1991 (monsterneming). Op verschillende punten is dit Uitvoeringsbesluit strijdig met bovengenoemd Nationaal Plan. Nu de monsterneming is geschied volgens dit Uitvoeringsbesluit en niet volgens voornoemd Nationaal Plan dient het bewijsmateriaal dat door middel van de monsterneming is verkregen als onwettig verkregen te worden beschouwd, aldus de raadsman. Het hof verwerpt dit verweer reeds omdat het Nationaal Plan Hormooncontrole dient te worden opgevat als een beleidsplan dat derhalve geen algemeen burgers bindende bepalingen bevat en niet kan worden aangemerkt als recht in de zin van artikel 99 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie waaraan het - in 1994 vastgestelde - uitvoeringsbesluit moet worden getoetst. 6. Bij de stukken bevindt zich een exemplaar van Hormoononderzoek bij landbouwhuisdieren gedateerd 28 augustus 1991 (Nationaal Plan Hormooncontrole). Het vermeldt als bron: Directie RVV, afdeling Roodvlees. Gelet op de datum moet dit het stuk zijn waarop de raadsman zijn ter terechtzitting gevoerde verweer baseerde. 7. Dit zich bij de stukken bevindende Nationaal Plan Hormooncontrole dient ter uitvoering van het op EU-niveau voorgeschreven onderzoek van dieren en vers vlees op de aanwezigheid van residuen. De betreffende richtlijn (86/469/EEG van de Raad van 16 september 1986) is weliswaar inmiddels vervangen door richtlijn 96/23/EG, maar beide richtlijnen schrijven voor dat de lidstaten steekproefsgewijs monsters nemen bij dieren om te controleren of er geen ongewenste stoffen aan die dieren zijn toegediend (Nota van toelichting bij het Besluit verboden stoffen Diergeneesmiddelenwet, Stb. 1997, 302, blz. 10). 8. Het doel van de Europese richtlijn is dat er een uniforme regeling tot stand komt van de controles op de aanwezigheid van bepaalde stoffen, de frequentie waarmee die controles worden uitgevoerd, de wijze waarop het verzamelde materiaal vervolgens in (erkende) laboratoria moet worden onderzocht en de maximaal toelaatbare gehalten aan residuen en stoffen. Dit alles met het oog op het intracommunautaire handelsverkeer en de onderlinge concurrentie, aldus de intitulé van de richtlijn: Overwegende dat de gedetailleerde voorschriften betreffende de regeling voor controle van dieren en vers vlees op residuen, voor de frequentie van het nemen van monsters van dieren of vlees, voor het onderzoek op residuen en voor de vaststelling van de maximaal toelaatbare gehalten aan residuen van stoffen met een farmacologische werking en van de omzettingsprodukten daarvan alsmede van andere stoffen die terecht kunnen komen in vlees en gevaar kunnen opleveren voor de menselijke gezondheid op verschillende wijzen zijn geregeld in de Lid-Staten dat de gevolgen van dergelijke residuen voor de menselijke gezondheid in deze regelingen op verschillende manier zijn ingeschat dat deze verschillen leiden tot grote belemmeringen in het intracommunautaire handelsverkeer en tot vervalsing van de concurrentievoorwaarden tussen produkten die onder de gemeenschappelijke marktordeningen vallen. () Overwegende dat de Lid-Staten een plan dienen uit te werken, rekening houdende met hun situatie dat deze plannen dienen te worden goedgekeurd en, indien nodig, gewijzigd of aangevuld volgens een communautaire procedure. Overwegende dat dient te worden bepaald dat monsterneming officieel in de Lid-Staten plaatsvindt in overeenstemming met gemeenschappelijke normen voor de verschillende betrokken groepen van stoffen dat de monsters in officieel erkende laboratoria dienen te worden onderzocht. () Overwegende dat, wanneer uit een onderzoek de aanwezigheid van residuen blijkt, gemeenschappelijke controlemaatregelen moeten worden genomen om de oorzaak van het residu te bepalen en weg te nemen, waardoor wordt gewaarborgd dat het vlees waarin residuen worden gevonden die het maximaal toelaatbaar gehalte overschrijden, van consumptie worden uitgesloten. 9. Wat de voorgeschreven controles betreft worden in de richtlijn vervolgens voorschriften gegeven aangaande het niveau en de minimale frequentie van controles (bijlage II). 10. Dit is uitgewerkt in het Nationaal Plan Hormooncontrole, dat wordt uitgevoerd door ambtenaren van de RVV. Het gaat bij die controle om een aselecte steekproef, waarbij het aantal te bemonsteren dieren afhankelijk is van de uitkomsten van de controles in het afgelopen jaar. Was meer dan 1 promille positief, dan dient het aantal controles te worden opgevoerd tot 0,25 %. Is er vervolgens een jaar waarbij er geen enkele uitslag positief is, dan kan men terugvallen naar het routine-niveau van 300 te bemonsteren dieren per jaar. De bemonstering op boerderijen vindt plaats op een aantal boerderijen die voorkomen op een door de RVV aangelegde lijst van boerenbedrijven. Deze lijst is geheim. Verder worden in het Plan ook voorschriften gegeven over de uitvoering van de controles, waaronder voorschriften die betrekking hebben op de wijze waarop de monsterneming dient te geschieden. 11. Naast deze algemene steekproefsgewijze controle door de RVV zijn er de gerichte controles door de AID, welke berusten op de door het Produktschap voor Vee en Vlees op 9 januari 1991 vastgesteld de Verordening stoffen met sympathicomimetische werking (P.V.V.) 1991. Art. 5 van deze Verordening bepaalt dat de voorzitter regelen kan stellen met betrekking tot de monsterneming. Die regelen zijn te vinden in het op 25 februari 1994 vastgestelde Uitvoeringsbesluit verordening stoffen met sympathico mimetische werking P.V.V. 1991 (monsterneming). 12. Uit het voorafgaande blijkt dat het hof terecht heeft geoordeeld dat het Nationaal Plan Hormooncontrole geen recht in de zin van art. 99 RO bevat. Vgl. HR 3 maart 1998, NJ 1998, 513 rov. 7.4.2.; HR 6 januari 1998, DD 98.132 rov. 7.2.; HR 11 februari 1997, DD 97.154). Het Plan heeft bovendien betrekking op andere controles dan de door de AID in deze zaak gedane onderzoekingen en monsternemingen. Het middel komt dan ook tevergeefs op tegen de verwerping van het verweer. 13. Ambtshalve is er geen reden voor vernietiging, zodat ik concludeer dat het beroep wordt verworpen. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,


Uitspraak

16 oktober 2001 Strafkamer nr. 00340/00 E SM Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, Economische Kamer, van 13 oktober 1999, nummer 23/001743-97, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats]. 1. De bestreden uitspraak Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 3 december 1996 - de verdachte ter zake van "overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 93 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie, negen maal gepleegd" veroordeeld tot negenmaal een geldboete van telkens vijftienhonderd gulden, subsidiair telkens dertig dagen hechtenis met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven. 2. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.J. Hoogendam, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen. 3. Beoordeling van het middel 3.1. Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van een in hoger beroep gevoerd verweer, inhoudende dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs op de grond dat de monsterneming niet is geschied overeenkomstig het bepaalde in het Nationaal Plan Hormooncontrole. 3.2. Het Hof heeft het verweer als volgt samengevat en verworpen: "De raadsman heeft (...) aangevoerd dat de monsterneming niet is geschied overeenkomstig het in dat verband bepaalde in het Nationaal Plan Hormooncontrole, van 28 augustus 1991. Bovengenoemd Nationaal Plan is, aldus de raadsman opgesteld naar aanleiding van de Europese richtlijn (86/469/EEG, PB EG L 275) inzake het onderzoek van dieren en vers vlees op de aanwezigheid van residuen. De monsterneming is in casu geschied volgens de regels van het Uitvoeringsbesluit Verordening stoffen met sympathico mimetische werking P.V.V. 1991 (monsterneming). Op verschillende punten is dit Uitvoeringsbesluit strijdig met bovengenoemd Nationaal Plan. Nu de monsterneming is geschied volgens dit Uitvoeringsbesluit en niet volgens voornoemd Nationaal Plan dient het bewijsmateriaal dat door middel van de monsterneming is verkregen als onwettig verkregen te worden beschouwd, aldus de raadsman. Het hof verwerpt dit verweer reeds omdat het Nationaal Plan Hormooncontrole dient te worden opgevat als een beleidsplan dat derhalve geen algemeen burgers bindende bepalingen bevat en niet kan worden aangemerkt als recht in de zin van artikel 99 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie waaraan het - in 1994 vastgestelde - uitvoeringsbesluit moet worden getoetst". 3.3. Art. 4 van de Richtlijn 86/469/EEG van de Raad van 16 september 1986 inzake onderzoek van dieren en vers vlees op de aanwezigheid van residuen (verder: de Richtlijn) luidt, voorzover hier van belang, als volgt: "1. De Lid-Staten leggen aan de Commissie voor: - (...) een plan waarin de te treffen nationale maatregelen worden aangegeven om de doelstelling van deze richtlijn met betrekking tot de in bijlage I, groep A I en A II vermelde stoffen te verwezenlijken, - (...) een plan waarin de maatregelen worden aangegeven voor de opsporing van residuen van stoffen uit de andere groepen. In elk dezer plannen moet rekening worden gehouden met de bijzondere situatie in elke Lid-Staat en met name nadere informatie worden verstrekt over: - de wetgeving op het gebied van het gebruik van stoffen, in het bijzonder de wetgeving inzake verbod of toelating, verspreiding, het op de markt brengen en toediening daarvan, - de infrastructuur van de diensten (in het bijzonder de vermelding van de autoriteiten die bij de uitvoering van de plannen betrokken zijn, alsmede de aard en het belang van de organisaties die aan deze uitvoering deelnemen), - de lijst van de erkende laboratoria met vermelding van hun capaciteit, voor het onderzoek van de monsters - het eventueel volledig of gedeeltelijk verbod op het gebruik van stoffen van bijlage I, groep A in het bijzonder bij ontbreken van communautaire voorschriften - de lijst van onderzochte stoffen, de analysemethoden alsmede de normen voor de interpretatie van de uitkomsten - het aantal te nemen officiële monsters in samenhang met het aantal geslachte dieren voor de betrokken soorten tijdens de voorgaande jaren - de lijst van stoffen van bijlage I, groep B, met vermelding van het aantal monsternemingen en motivering van dat aantal - de nadere bijzonderheden betreffende de regels die worden gevolgd bij de officiële monsterneming, in het bijzonder voor de opgave van de in artikel 2, tweede alinea, onder a), bedoelde gegevens - de aard van de maatregelen waarin de bevoegde autoriteiten voorzien ten aanzien van produkten waarin de aanwezigheid van residuen is geconstateerd. 2. De Commissie onderzoekt of de overeenkomstig lid 1 door de Lid-Staten medegedeelde plannen in overeenstemming zijn met deze richtlijn. 3. De Commissie keurt de in lid 1 bedoelde plannen goed volgens de procedure van artikel 15. De Commissie kan volgens dezelfde procedure besluiten dat de betrokken Lid-Staat het door hem voorgelegde plan moet wijzigen of aanvullen (...)." De Richtlijn zelf bevat geen voorschriften omtrent de wijze waarop monsters moeten worden genomen. 3.4. Art. 3, eerste lid, van de Richtlijn bepaalt dat de Lid-Staten een centrale dienst of organisatie belasten met de coördinatie van de uitvoering van de in deze richtlijn voorgeschreven controles en dat die dienst of organisatie onder meer is belast met het opstellen van de in art. 4 genoemde plannen. 3.5. Bij de stukken van het geding bevindt zich een Nationaal Plan Hormooncontrole afkomstig van de Rijksdienst voor Vee en Vlees (RVV) dat is opgesteld ter uitvoering van de Richtlijn. De RVV is dus voor Nederland de centrale dienst of organisatie als in art. 3, eerste lid, Richtlijn bedoeld. In dat plan zijn ten aanzien van in het Nationaal Plan begrepen controles voorschriften met betrekking tot de monsterneming opgenomen. 3.6. De stukken van het geding zijn voor geen andere uitleg vatbaar dan dat in deze zaak de Algemene Inspectiedienst een opsporingsonderzoek heeft verricht en dat geen sprake is van een controle in het kader van het Nationaal Plan. Gelet daarop valt niet in te zien dat, nu de monsterneming - naar niet is bestreden - is geschied volgens de regels van het Uitvoeringsbesluit Verordening stoffen met sympathico mimetische werking P.V.V. 1991 (monsterneming), de resultaten daarvan als onrechtmatig verkregen van het bewijs zouden moeten worden uitgesloten, ook al zou, zoals de raadsman zonder nadere specificatie heeft aangevoerd en het Hof in het midden heeft gelaten zodat daarvan in cassatie moet worden uitgegaan, de monsterneming in deze zaak op een of meer punten op een andere wijze zijn geschied dan bij controles in het kader van het Nationaal Plan is voorzien. 3.7. Het Hof heeft het verweer dus terecht verworpen, zodat het middel niet tot cassatie kan leiden. 4. Slotsom Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 16 oktober 2001.