Jurisprudentie
AB2992
Datum uitspraak2001-07-31
Datum gepubliceerd2001-08-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers14/010115-01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-08-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers14/010115-01
Statusgepubliceerd
Indicatie
Op 20 januari 2000 is de zogeheten Wet concentratie strafbaarstelling frauduleuze gedragingen (Stb. 2000, 40) tot stand gekomen. De strekking van die wet is om de over vele sociale zekerheidswetten verspreide strafbepalingen met betrekking tot het verstrekken van gegevens aan instanties die belast zijn met de uitkering van tegemoetkomingen en subsidies e.d., af te schaffen en in de plaats daarvan te volstaan met een aantal strafbepalingen in het Wetboek van Strafrecht. De Wet concentratie strafbaarstelling frauduleuze gedragingen voorziet onder andere in afschaffing van art. 141 Algemene bijstandswet. [..] Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest art. 141 Algemene bijstandswet gelding te laten behouden, zodat het van kracht blijven van die bepaling als een vergissing moet worden beschouwd. Dit brengt met zich mee dat artikel 141 van de Algemene bijstandswet buiten toepassing moet blijven voor zover het bewezenverklaarde onder 2. is gepleegd na 30 juni 2000. Verdachte dient in zoverre te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK te ALKMAAR
Parketnummer : 14/010115-01
Datum uitspraak : 31 juli 2001
OP TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring De Compagnie en Zwaag te Zwaag.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 juli 2001.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is onder 1. tenlastegelegd dat hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met 3 april 2001 in de gemeente Drechterland, te Hoogkarspel, en/of (elders) in Nederland met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
een persoon, genaamd [buurvrouw], heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) (totaal (ongeveer) fl. 136.000,-, althans (ongeveer) fl. 116.000,-) en/of een videocamera en/of een videorecorder en/of een of meer cd('s) en/of een fiets en/of een heggeschaar en/of een fotocamera en/of gereedschap en/of een hoeveelheid speelgoed aan hem, verdachte, door toen en daar met voormeld oogmerk opzettelijk listig en/of bedriegelijk -
kort samengevat en/of zakelijk weergegeven - te handelen als volgt:
verdachte heeft voornoemde [buurvrouw] verteld,
dat hij betrokken was bij en/of iets kon regelen met handel in goederen ((waaronder) wasmachines en/of ijsmachines en/of apparatuur), wat veel winst zou opleveren;
en/of
dat hij vertegenwoordiger was en in de ziektewet liep, althans ziek was, en dat zijn baas spullen levert aan [X]-winkels;
en/of
dat de betalingen contant moesten worden gedaan en verborgen moesten blijven voor de fiscus;
en/of dat hij haar videocamera en videorecorder nodig had om de goederen te filmen;
en/of
dat hij kluiskosten moest betalen;
en/of
dat het rondkomen van de deal en/of de handel vertraging opliep en/of uitbleef door incidenten;
en/of
dat hij benzinegeld nodig had;
en/of
dat al het geld, dat ze erin stopte, terug zou komen en dat ze de betalingen niet moest stopzetten;
en/of
een persoon, genaamd [moeder van buurvrouw], heeft bewogen tot de afgifte van een
geldbedrag van (ongeveer) fl. 20.000,-, althans een of meer geldbedrag(en),
aan hem, verdachte, door toen en daar met voormeld oogmerk opzettelijk listig en/of bedriegelijk - kort samengevat en/of zakelijk weergegeven - te handelen als volgt:
verdachte heeft voornoemde [moeder van buurvrouw] verteld
dat hij het inmiddels hoge bedrag van betalingen van [buurvrouw] wilde omzetten van guldens in euro's;
en/of
dat hij daarvoor geld nodig had en dat zij dit geld binnen zes tot acht weken terug zou krijgen.
Aan de verdachte is onder 2. tenlastegelegd dat hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 januari 2000 tot en met 31 januari 2001 in de gemeente Drechterland, te Hoogkarspel, en/of (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een geschrift, (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - te weten (telkens) een zogenaamd rechtmatigheidsonderzoeksformulier Abw van de gemeente Drechterland, waarop opgave moest worden gedaan (onder meer) van werk en/of loon en/of inkomsten
en/of vermogen - (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens)
- op een rechtmatigheidsonderzoeksformulier Abw, gedateerd 28 januari 2000,
betrekking hebbend op de periode januari 2000
en/of
- op een rechtmatigheidsonderzoeksformulier Abw, gedateerd 29 juni 2000,
betrekking hebbend op de periode 01 juni 2000 tot en met 30 juni 2000
en/of
- op een rechtmatigheidsonderzoeksformulier Abw, gedateerd 30 oktober 2000,
betrekking hebbend op de periode 01 oktober 2000 tot en met 31 oktober 2000
en/of
- op een rechtmatigheidsonderzoeksformulier Abw, gedateerd 01 december 2000,
betrekking hebbend op de periode 01 november 2000 tot en met 30 november 2000,
geen opgave gedaan van inkomsten uit de oplichting van een persoon, genaamd
[buurvrouw], en/of een persoon, genaamd [moeder van buurvrouw], en/of (telkens) dat/die formulier(en) ondertekend, (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken;
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 januari 2000 tot en met 31 januari 2001 in de gemeente Drechterland, te Hoogkarspel, en/of (elders) in Nederland, (telkens) in strijd met de waarheid een opgave heeft gedaan aan en/of enig(e) gegeven(s) heeft verzwegen voor de Gemeentelijke Sociale Dienst te Drechterland, immers heeft verdachte geen opgave gedaan van inkomsten, (telkens) met het oogmerk om voor zichzelf of voor degene voor wie verdachte optrad bijstand of hogere bijstand ingevolge de Algemene Bijstandswet te verkrijgen dan wel te behouden.
14.400124.01
Aan de verdachte is onder 3. tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 09 september 2000 in de gemeente Stede Broec als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de provinciale weg N 507 te
Bovenkarspel, en toen, in plaats van de rijbaan van die weg op normale wijze rechtshoudend te blijven volgen, danwel dat voertuig voortdurend onder controle te hebben, danwel met dat voertuig voortdurend in staat te zijn de handelingen te verrichten die van hem, verdachte, mochten worden vereist, met dat voertuig in de rechterberm is gaan rijden en tegen een aldaar staande boom tot stilstand is gekomen, door welke gedraging(en) van hem, verdachte, gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
14.400124.01
Aan de verdachte is onder 4. tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 09 september 2000 in de gemeente Stede Broec als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de provincialeweg N 506 te Bovenkarspel, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
14.020262.00
Aan de verdachte is onder 5. tenlastegelegd dat hij in of omstreeks de periode van 02 augustus 1995 tot en met 31 januari 2000 te Sijbekarspel, gemeente Noorder-Koggenland, in elk geval in Nederland, opzettelijk uit een woning gelegen aan [adres], vier, althans een of meer, (tussen)deur(en) en/of een spiegel en/of een douchegarnituur (douchekop en/of doucheslang) en/of een schakelaar (van de wasmachine) en/of diverse onderdelen uit de meterkast, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Stichting [Y], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als huurder van de woning, (gelegen aan de [straat]), onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1., 2., 3., 4. en 5.tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
ad 1.
hij in de periode van 1 januari 2000 tot en met 3 april 2001 in de gemeente Drechterland, te Hoogkarspel, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, een persoon, genaamd [buurvrouw], heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen (totaal ongeveer ƒ 116.000,00) en een videocamera en een videorecorder en cd's en een fiets en een heggenschaar en een fotocamera en gereedschap en een hoeveelheid speelgoed aan hem, verdachte, door toen en daar met voormeld oogmerk opzettelijk bedriegelijk -
kort samengevat en zakelijk weergegeven - te handelen als volgt:
verdachte heeft voornoemde [buurvrouw] verteld,
dat hij betrokken was bij en iets kon regelen met handel in goederen, waaronder wasmachines en ijsmachines en apparatuur, wat veel winst zou opleveren en dat hij vertegenwoordiger was en in de ziektewet liep en dat zijn baas spullen levert aan [X]-winkels en dat de betalingen contant moesten worden gedaan en verborgen moesten blijven voor de fiscus en dat hij haar videocamera en videorecorder nodig had om de goederen te filmen en dat hij kluiskosten moest betalen en dat het rondkomen van de deal vertraging opliep door incidenten en dat hij benzinegeld nodig had en dat al het geld, dat ze erin stopte, terug zou komen en dat ze de betalingen niet moest stopzetten en een persoon, genaamd [moeder van verdachte], heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van ƒ 20.000,- aan hem, verdachte, door toen en daar met voormeld oogmerk opzettelijk bedriegelijk - kort samengevat en zakelijk weergegeven - te handelen als volgt:
verdachte heeft voornoemde [moeder van buurvrouw] verteld dat hij het inmiddels hoge bedrag van betalingen van [buurvrouw] wilde omzetten van guldens in euro’s en dat hij daarvoor geld nodig had en dat zij dit geld binnen zes tot acht weken terug zou krijgen;
ad 2.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 januari 2001 in de gemeente Drechterland, te Hoogkarspel, telkens tezamen en in vereniging met een ander een geschrift, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - te weten telkens een zogenaamd rechtmatigheidsonderzoeksformulier Abw van de gemeente Drechterland, waarop opgave moest worden gedaan onder meer van werk en loon en inkomsten en vermogen - telkens valselijk heeft opgemaakt, immers hebben verdachte en zijn mededader
- op een rechtmatigheidsonderzoeksformulier Abw, gedateerd 28 januari 2000,
betrekking hebbend op de periode januari 2000
en
- op een rechtmatigheidsonderzoeksformulier Abw, gedateerd 29 juni 2000,
betrekking hebbend op de periode 1 juni 2000 tot en met 30 juni 2000
en
- op een rechtmatigheidsonderzoeksformulier Abw, gedateerd 30 oktober 2000,
betrekking hebbend op de periode 1 oktober 2000 tot en met 31 oktober 2000
en
- op een rechtmatigheidsonderzoeksformulier Abw, gedateerd 1 december 2000,
betrekking hebbend op de periode 1 november 2000 tot en met 30 november 2000,
geen opgave gedaan van inkomsten uit de oplichting van een persoon, genaamd
[buurvrouw], en een persoon, genaamd [moeder van buurvrouw], en telkens dat formulier ondertekend, telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken;
en
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 januari 2001 in de gemeente Drechterland, te Hoogkarspel, telkens in strijd met de waarheid een opgave heeft gedaan aan en gegevens heeft verzwegen voor de Gemeentelijke Sociale Dienst te Drechterland, immers heeft verdachte geen opgave gedaan van inkomsten, telkens met het oogmerk om voor zichzelf bijstand of hogere bijstand ingevolge de Algemene Bijstandswet te behouden;
ad 3.
14.400124.01
hij op 9 september 2000 in de gemeente Stede Broec als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de provinciale weg N 506 te Bovenkarspel, en toen, in plaats van de rijbaan van die weg op normale wijze rechtshoudend te blijven volgen, met dat voertuig in de rechterberm is gaan rijden en tegen een aldaar staande boom tot stilstand is gekomen, door welke gedragingen van hem, verdachte, gevaar op die weg kon worden veroorzaakt, en het verkeer op die weg kon worden gehinderd;
ad 4.
14.400124.01
hij op 9 september 2000 in de gemeente Stede Broec als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de provincialeweg N 506 te Bovenkarspel, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
ad 5.
14.020262.00
hij in januari 2000 te Sijbekarspel, gemeente Noorder-Koggenland, opzettelijk uit een woning gelegen aan [adres], vier tussendeuren en een spiegel en een douchegarnituur (douchekop en doucheslang) en een schakelaar (van de wasmachine) toebehorende aan Stichting [Y], welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als huurder van de woning, gelegen aan de [straat], onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toege-eigend.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3. BEWIJS
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
4. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE
Met betrekking tot de strafbaarheid van het onder 2. bewezenverklaarde overweegt de rechtbank als volgt:
Op 20 januari 2000 is de zogeheten Wet concentratie strafbaarstelling frauduleuze gedragingen (Stb. 2000, 40) tot stand gekomen. De strekking van die wet is om de over vele sociale zekerheidswetten verspreide strafbepalingen met betrekking tot het verstrekken van gegevens aan instanties die belast zijn met de uitkering van tegemoetkomingen en subsidies e.d., af te schaffen en in de plaats daarvan te volstaan met een aantal strafbepalingen in het Wetboek van Strafrecht. De Wet concentratie strafbaarstelling frauduleuze gedragingen voorziet onder andere in afschaffing van art. 141 Algemene bijstandswet.
Ingevolge het Besluit van 31 mei 2000 (Stb. 2000, 237) is de Wet concentratie strafbaarstelling frauduleuze gedragingen partieel in werking getreden op 1 juli 2000. Tot de bepalingen van genoemde wet die toen niet in werking zijn getreden, behoort art. XXVIII waarin - in combinatie met art. XXX van die wet - onder meer is geregeld dat art. 141 Algemene bijstandswet vervalt. Aangezien in latere wetgeving evenmin is voorzien in afschaffing van art. 141 van de Algemene bijstandswet, is deze bepaling nog steeds van kracht.
De rechtbank is desalniettemin van oordeel dat art. 141 Algemene bijstandswet buiten toepassing dient te blijven, voor zover het gaat om - onder die bepaling vallende - gedragingen die na 30 juni 2000 zijn gepleegd. Immers, het merendeel van de bepalingen van de Wet concentratie strafbaarstelling frauduleuze gedragingen die evenmin als art. XXVIII in werking zijn getreden op 1 juli 2000, heeft betrekking op strafbepalingen (in verschillende wetten) die al niet meer van kracht waren op het tijdstip van inwerkingtreding van eerstgenoemde wet. De toelichting bij het Besluit tot inwerkingtreding van bedoelde wet vermeldt bovendien dat andere wetgeving die voorziet in afschaffing of wijziging van (straf)bepalingen ten tijde van het inwerkingtreden van vorenbedoelde wet, geacht kan worden mede in werking te zijn getreden, doch zulks heeft kennelijk niet geleid tot het inwerkingtreden van artikel XV van de Wet van 9 april 1998 (Staatsblad 1998, 278), dat ertoe strekte een nieuw artikel 141 van de Algemene bijstandswet op te nemen, houdende strafbaarstelling van overtreding van het in artikel 101 van de Algemene bijstandswet bepaalde.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest art. 141 Algemene bijstandswet gelding te laten behouden, zodat het van kracht blijven van die bepaling als een vergissing moet worden beschouwd. Dit brengt met zich mee dat artikel 141 van de Algemene bijstandswet buiten toepassing moet blijven voor zover het bewezenverklaarde onder 2. is gepleegd na 30 juni 2000. Verdachte dient in zoverre te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het ad 1. bewezenverklaarde feit levert op:
Oplichting, meermalen gepleegd.
Het ad 2. bewezenverklaarde feit levert op:
Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en, voor zover het feit is gepleegd vóór 1 juli 2000:
in strijd met de waarheid een opgave doen of enig gegeven verzwijgen, met het oogmerk om aldus voor zichzelf bijstand te behouden, meermalen gepleegd.
Het ad 3. bewezenverklaarde feit levert op:
Als bestuurder van een motorrijtuig overtreden van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het ad 4. bewezenverklaarde feit levert op:
Overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het ad 5. bewezenverklaarde feit levert op:
Verduistering.
5. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
6. MOTIVERING VAN DE HOOFDSTRAFFEN.
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De verdachte heeft in een periode van ruim een jaar van zijn buurvrouw, na het verbreken van haar relatie, grote bedragen afgetroggeld door het slachtoffer voor te houden dat een financiële bijdrage in een handel waarbij verdachte betrokken was, haar in een betere financiële positie zou brengen. Voorts heeft verdachte de moeder van het slachtoffer een soortgelijk verhaal voorgehouden en aldus bereikt dat ook deze vrouw geld aan verdachte afgaf. Verdachte heeft welbewust zijn slachtoffers uitgekozen en aldus handelende op zeer grove wijze het vertrouwen dat zijn slachtoffers aanvankelijk in hem zijn gaan stellen, misbruikt.
Voorts heeft verdachte de inkomsten die hij door zijn praktijken verwierf, niet opgegeven aan de sociale dienst waardoor hij zichzelf bevoordeeld heeft ten koste van de gemeenschap. Tevens is verdachte, zonder in het bezit te zijn van een geldig Nederlands rijbewijs, als bestuurder van een personenauto, van de weg afgeraakt en tegen een boom aangereden.
Ten slotte heeft verdachte, nadat de huurovereenkomst betreffende de door hem gehuurde woning was beëindigd en verdachte de woning dientengevolge moest verlaten, verschillende goederen, toebehorend aan de eigenaar van de betreffende woning, meegenomen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, gedateerd 17 april 2001, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van (onder meer) vermogensdelicten tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. Die veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
- Het voorlichtingsrapport gedateerd 11 juni 2001 van A. Klever, als reclasseringswerker verbonden aan de Reclassering Nederland.
- Het psychiatrisch rapport gedateerd 12 april 2001 van J.C.O.M. Woestenburg, forensisch psychiater. Blijkens deze rapportage is er ten aanzien van verdachte sprake van een persoonlijkheidsstoornis met vooral antisociale trekken en is verdachte als vrijwel onbehandelbaar te beschouwen.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf onvoldoende recht doet aan de ernst van het - met name onder feit 1. - bewezenverklaarde en dat een hogere strafoplegging gerechtvaardigd is. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen de omstandigheden waaronder de verdachte het bewezenverklaarde heeft gepleegd, waarbij verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde onder 1. op grove wijze misbruik heeft gemaakt van de vertrouwensband die hij met het slachtoffer [buurvrouw] had weten op te bouwen, terwijl verdachte geen enkel blijk heeft gegeven van gevoelens van mededogen jegens dat slachtoffer.
Bovendien heeft verdachte het bewezenverklaarde begaan binnen een betrekkelijk korte tijd nadat zijn detentie in verband met een veroordeling vanwege onder meer oplichting, verduistering en valsheid in geschrifte (uitkeringsfraude) was geëindigd, en komt uit de justitiële documentatie naar voren dat verdachte gedurende de afgelopen twintig jaren zich met regelmaat schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten van overeenkomstige aard, met name oplichting.
De rechtbank is van oordeel, dat bij de bestraffing van verdachte in overwegende mate rekening dient te worden gehouden met de bescherming van de maatschappij.
Ook voor wat betreft het bewezenverklaarde onder 3. is de rechtbank van oordeel dat dient te worden afgeweken van de eis van de officier van justitie. Verdachte verklaarde ter terechtzitting desgevraagd dat hij zich niet herinnert hoe lang hij al zonder rijbewijs rijdt, doch dat hij in ieder geval al enige jaren rondrijdt zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs, zulks terwijl uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte reeds in 1981 tweemaal is veroordeeld voor het rijden zonder geldig rijbewijs. Verdachte heeft niet slechts zichzelf en het overige verkeer in gevaar gebracht door zonder rijbewijs met een personenauto deel te nemen aan het verkeer, doch hij heeft tevens zijn in de auto gezeten kinderen aan een aanzienlijk gevaar blootgesteld. Het door verdachte geschapen gevaar heeft zich vervolgens verwezenlijkt, doordat verdachte zonder aanwijsbare oorzaak een eenzijdig ongeval heeft veroorzaakt.
7. MOTIVERING VAN DE BIJKOMENDE STRAF EX ARTIKEL 36 VAN HET WETBOEK VAN STRAFRECHT
Verdachte is in het verleden meermalen veroordeeld terzake van oplichting en flessentrekkerij en uit de stukken van het geding valt af te leiden dat hij daar circa 20 jaar een gewoonte van maakt. Mede gelet op de omstandigheid de verdachte naar het oordeel van de rechtbank er in het geheel geen blijk van geeft inzicht te hebben in het laakbare van zijn handelen en in de schade die hij bij zijn slachtoffers veroorzaakt, moet worden aangenomen dat het alleszins waarschijnlijk is dat de verdachte, na de tenuitvoerlegging van de hem op te leggen vrijheidsbenemende straf, zal trachten anderen slachtoffer te maken van zijn illegale praktijken. Om die reden acht de rechtbank het van groot belang dat in bredere kring dan thans het geval is bekend wordt met welke praktijken de verdachte zich heeft bezig gehouden. De rechtbank zal dan ook openbaarmaking van de onderhavige uitspraak, bevelen op de wijze als hierna te melden.
8. MOTIVERING VAN DE BIJKOMENDE STRAF EX ARTIKEL 179 VAN DE WEGENVERKEERSWET 1994
Gelet op de omstandigheden waaronder de onder feit 3. en 4. bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd, zoals in het voorgaande reeds beschreven, is de rechtbank van oordeel dat verdachte, naast de hiervoor beschreven hoofdstraffen in verband met het bewezenverklaarde onder feit 3. en feit 4., tevens de bijkomende straf van ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen dient te worden opgelegd gedurende een periode van 6 maanden.
9. BESLISSING OMTRENT INBESLAGGENOMEN VOORWERPEN
De rechtbank zal ten aanzien van het in beslaggenomen geld ad ƒ 60.965,00 de teruggave aan [buurvrouw] gelasten, aangezien laatstgenoemde redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
10. BENADEELDE PARTIJEN
10.1 Ten aanzien van de benadeelde partij [buurvrouw].
De benadeelde partij [buurvrouw], wonende [woonplaats], [adres], heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van ƒ 120.265,00 wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij, voor zover die vordering betrekking heeft op de materiële schade, van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder ad 1. bewezenverklaarde strafbare feiten, door de handelingen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot het door deze benadeelde partij opgegeven bedrag, kan de vordering tot dat bedrag in beginsel worden toegewezen.
De rechtbank stelt deze vordering, gelet op hetgeen zij hiervoor in de rubriek BESLISSING OMTRENT INBESLAGGENOMEN VOORWERPEN heeft overwogen, thans vast op ƒ 55.610,00 aan materiële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken, tot op heden begroot op ƒ 1.190,00.
Naar het oordeel van de rechtbank is het gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, voor zover die betrekking heeft op de immateriële schade, niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10.2 Ten aanzien van de benadeelde partij [moeder van buurvrouw].
De benadeelde partij [moeder van buurvrouw], wonende te [adres], heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van ¦ 22.500,00 wegens schade, bestaande uit ƒ 20.000,00 materiële en ƒ 2.500,00 immateriële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij, voor zover deze vordering betrekking heeft op de materiële schade, van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder ad 1. bewezenverklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van ¦ 20.000,00, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken, tot op heden begroot op ƒ 595,00.
Naar het oordeel van de rechtbank is het gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, voor zover die betrekking heeft op de immateriële schade, niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10.3 Ten aanzien van de benadeelde partij Stichting [Y].
De benadeelde partij Stichting [Y], gevestigd [plaats], [adres], vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Deze benadeelde partij heeft opgave gedaan van een schadebedrag van ƒ 1.146,85. Deze opgave is niet met nadere gegevens gestaafd en wijkt af van eerdere opgaven (pag. 7 en pag. 12 nr. PL1060/00-205303) waarin een bedrag van ƒ 918,00 is opgegeven.
Nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder ad 5. bewezenverklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, en het eerder opgegeven bedrag van ¦ 918,00 als een reële opgave kan worden beschouwd, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
11. SCHADEVERGOEDING ALS MAATREGEL
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregelen besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder ad 1. en ad 5. bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht aan de benadeelden.
Toepassing van de aan de onderscheidende maatregelen verbonden vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting jegens de benadeelde partijen niet op.
12. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36, 36f, 57, 62, 63, 225, 321, 326 en 339 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 5, 107, 177, 179 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 141 van de Algemene bijstandswet.
13. BESLISSING
De rechtbank:
13.1 Verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1., 2., 3., 4. en 5. tenlastegelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
13.2 Stelt vast dat het ad 2. bewezenverklaarde, voor zover gepleegd nà 30 juni 2000 én betrekking hebbend op het misdrijf als bedoeld in artikel 141 van de Algemene bijstandswet, geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
13.3 Verstaat dat het bewezenverklaarde overigens oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
13.4 Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
13.5 Veroordeelt de verdachte voor de ad 1., 2., voor zover gegrond op artikel 141 van de Algemene bijstandswet voor zover gepleegd tot en met 30 juni 2000, en 5. bewezenverklaarde feiten tot een gevangenisstraf voor de tijd van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
13.6 Veroordeelt de verdachte voor het ad 3. bewezenverklaarde feit tot een hechtenisstraf voor de tijd van 2 (twee) weken.
13.7 Veroordeelt de verdachte voor het ad 4. bewezenverklaarde feit tot een hechtenisstraf voor de tijd van 2 (twee) weken
13.8 Gelast de openbaarmaking van deze uitspraak, voor zover dit betreft het ad 1. bewezenverklaarde feit, op een door het openbaar ministerie te bepalen tijdstip in alle edities van het Noordhollands Dagblad, van welke openbaarmaking de kosten worden geschat op een bedrag van ƒ 2.975,00 (inclusief 19% B.T.W.) welke kosten de veroordeelde dient te betalen, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 35 dagen hechtenis.
13.9 Ontzegt de verdachte wegens het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 3. bewezenverklaarde strafbare feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden.
13.10 Gelast de teruggave aan [buurvrouw] van: ƒ 60.965,00
13.11 Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [buurvrouw] tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van ¦ 55.610,00,
(vijfenvijftigduizendzeshonderdtien gulden) aan de benadeelde partij [buurvrouw], wonende [woonplaats], [adres], als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op ¦ 1.190,00.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.
13.12 Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [buurvrouw], wonende [woonplaats], [adres] te betalen een som geld ten bedrage van, ¦ 55.610,00,
(vijfenvijftigduizendzeshonderdtien gulden) bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 180 (honderdtachtig) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
13.13 Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [moeder van buurvrouw] tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van ¦ 20.000,00,
(twintigduizend gulden) aan de benadeelde partij [moeder van buurvrouw], wonende te [adres], als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op ¦ 595,00.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.
13.14 Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [moeder van buurvrouw], wonende te [woonplaats], [adres], te betalen een som geld ten bedrage van ¦ 20.000,00,
(twintigduizend gulden), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
13.15 Wijst toe de vordering van de benadeelde partij Stichting [Y].
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van ¦ 918,00,
(negenhonderdachttien gulden) aan de benadeelde partij Stichting [Y], gevestigd [plaats], [adres], als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
13.16 Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, Stichting [Y], gevestigd [plaats], [adres], [adres], te betalen een som geld ten bedrage van ¦ 918,00, (negenhonderdachttien gulden), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 18 (achttien) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. van Woensel, voorzitter,
mr. J. Westdorp en mr. H.A. van den Berg, rechters,
in tegenwoordigheid van R. van der Vecht, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 juli 2001.