Jurisprudentie
AB2746
Datum uitspraak2001-07-20
Datum gepubliceerd2001-07-20
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamKantongerecht Haarlem
Zaaknummers148558 \ AL VERZ 01-1203
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-07-20
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamKantongerecht Haarlem
Zaaknummers148558 \ AL VERZ 01-1203
Statusgepubliceerd
Uitspraak
KANTONGERECHT TE HAARLEM
zaak- en repertoirenummer 148558 AL VERZ 01-1203
beschikking d.d. 20 juli 2001
Beschikking van de kantonrechter te Haarlem
inzake:
de ondernemingsraad van Corus Packaging Plus
ten deze vertegenwoordigd door haar voorzitter
te IJmuiden, gemeente Velsen
verzoekster
voorwaardelijk antidotaal verweerster
hierna ook aangeduid als de OR
gemachtigde mr J.D.A. Domela Nieuwenhuis
en
Corus Packaging Plus als onderdeel van de besloten vennootschap
Corus Staal B.V.
te Velsen-Noord, gemeente Velsen
verweerster
voorwaardelijk antidotaal verzoekster
hierna ook aangeduid als Corus
gemachtigde mr R. Mulder
Het verloop van de procedure:
Op 23 april 2001 is ter griffie van dit Kantongerecht ingekomen een verzoekschrift van de OR op grond van artikel 36 lid 4 Wet op de ondernemingsraden.
Corus heeft daartegen, voor de mondelinge behandeling, een verweerschrift ingediend en daarbij een voorwaardelijk tegenverzoek ingesteld.
De mondelinge behandeling heeft op 15 juni 2001 plaatsgevonden. Beide partijen hebben pleitnota’s en producties overgelegd.
Door de griffier is van het verhandelde ter zitting aanteke-ning gehouden.
De inhoud van voormelde stukken geldt hier als ingelast.
De verzoeken:
De OR vraagt in zijn verzoek:
1. verklaring voor recht dat het besluit tot invoering van de helmplicht op het terrein van Corus Packaging Plus een aangelegenheid is waarop het instemmingsrecht als bedoeld in artikel 27 van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) van toepassing is;
2. bepaling dat Corus zich onthoudt van (verdere) handelingen die strekken tot uitvoering van dat besluit;
een en ander voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Daartoe voert de OR aan, kort samengevat, dat het invoeren van de helmplicht een regeling is met betrekking tot de arbeidsomstandig- heden die op grond van artikel 27 lid 1 onder d WOR onderworpen is aan het instemmingsrecht van de ondernemingsraad.
Hij wijst erop dat de OR is ingesteld voor Corus Packaging Plus. Dit is een onderdeel van Corus Staal B.V.. Uit het verzoekschrift volgt
duidelijk dat die rechtspersoon als verweerder in deze is aan te merken.
Nu Corus op 9 november 2000, zonder instemming van de OR te hebben gevraagd of verkregen, per 1 januari 2001 een helmplicht voor het gehele terrein van Corus Packaging Plus heeft ingevoerd, is er sprake van een nietig besluit.
Het tegenverzoek is ingesteld onder de voorwaarden dat de OR ontvankelijk is in haar verzoek en dat vastgesteld wordt dat er sprake is van een nietig besluit tot invoering van de helmplicht.
Onder die voorwaarden verzoekt Corus dat haar vervangende toestemming zal worden verleend om het besluit tot invoering van een algehele helmplicht per 1 januari 2001 althans een door de kantonrechter te bepalen datum te nemen.
Corus is van mening dat uit analyses van bijna-ongevallen en ongevallen blijkt dat het dragen van een helm vereist is voor de veiligheid van haar medewerkers. Corus Packaging Plus is de enige productieafdeling van Corus waar geen helmplicht gold voor 1 januari 2001. Uit de met de OR gevoerde discussies hierover is al gebleken dat de OR de helmplicht afwijst. De Bedrijfscommissie is reeds gekend in het geschil. Het verzoek kan daarom behandeld worden zonder dat de procedure ter verkrijging van instemming van de OR alsnog wordt gevoerd, nu dit zou neerkomen op een herhaling van zetten. Bovendien zou dit leiden tot een onverantwoorde situatie.
De verweren:
De verweren over en weer liggen in het verlengde van de verzoeken. Hierop zal hierna, voorzover terzake, nader worden ingegaan.
De beoordeling van het verzoek:
De navolgende feiten staan in deze procedure vast:
Corus Packaging Plus is een bedrijfsonderdeel van Corus Staal B.V..
Voor Corus Packaging Plus is een afzonderlijk ondernemingsraad ingesteld.
Corus heeft per 1 januari 2001 een algemene helmplicht voor alle medewerkers op haar gehele terrein ingesteld.
De OR heeft op 4 december 2000 de nietigheid van het besluit ingeroepen.
De OR heeft op 23 januari 2001 de bemiddeling van de bedrijfscommissie ingeroepen. De bedrijfscommissie heeft vervolgens geconcludeerd dat de OR in deze geen instemmingsrecht had en zij heeft geadviseerd dat partijen alsnog de risicoanalyse van de Arbo-dienst gezamenlijk zouden analyseren. Zij heeft als haar mening gegeven dat in de tussenliggende tijd de helmplicht gehandhaafd dient te worden.
Het beroep op niet-ontvankelijkheid van de OR in haar verzoek wordt verworpen. Duidelijk is dat het verzoek zich richt tegen de besloten vennootschap Corus Staal B.V. met betrekking tot het bedrijfsonderdeel Corus Packaging Plus van Corus staal B.V., voor welk onderdeel de OR als zodanig functioneert. Voor Corus was dit ook duidelijk nu het immers de besloten vennootschap is die in de procedure is verschenen. De OR is dan ook ontvankelijk in haar verzoek.
De tekst en de wetsgeschiedenis van artikel 27 lid 1 onder d WOR brengen met zich mee dat alle regelingen met betrekking tot arbeidsomstandigheden zijn onderworpen aan de instemming van de ondernemingsraad. Daarbij is geen uitzondering gemaakt voor regelingen welke zijn gebaseerd op artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet. Hoofdstuk 3 van die wet geeft bovendien bijzondere regels voor de samenwerking en bijzondere rechten van de ondernemingsraad bij de uitvoering van de wet.
Naar het oordeel van de kantonrechter is die instemming alleen dan niet vereist indien de betreffende regeling van de werkgever berust op een specifiek wettelijk voorschrift of een aanwijzing van de arbeidsinspectie. Ook zou voorstelbaar zijn dat in een bepaalde noodsituatie de ondernemer een tijdelijke maatregel neemt en vervolgens achteraf de instemming van de ondernemingsraad verzoekt.
Van dit alles is hier niet gebleken. Uit de algemene verplichting welke in artikel 3 Arbeidsomstandighedenwet voor de ondernemer is vastgelegd, vloeit nu juist voort dat die ondernemer zal vaststellen welke maatregelen binnen zijn onderneming noodzakelijk zijn om aan die verplichting te voldoen en voorzover deze maatregelen een wijziging van de arbeidomstandigheden van alle medewerkers of groepen van die medewerkers van de onderneming met zich meebrengen, de instemming van de ondernemingsraad te vragen. De ene wettelijke verplichting sluit de andere hier niet uit.
De tekst van de wet maakt het mogelijk in deze een verklaring voor recht te vragen, zoals de OR heeft gedaan.
Het eerste onderdeel van het verzoek zal dan ook worden toegewezen.
Het gewraakte besluit, hoe redelijk dit wellicht ook zal blijken te zijn, is dan ook in strijd met die verplichting genomen. Nu de OR de nietigheid van het besluit heeft ingeroepen, moet dit op grond van het bepaalde in artikel 27 lid 5 WOR nietig worden geoordeeld, zodat ook het tweede onderdeel van het verzoek zal worden toegewezen.
Daarbij geeft de kantonrechter de OR wel in overweging dat terughoudendheid ten aanzien van het adviseren van haar leden om de helm maar af te laten, hem gedurende de te verwachten instemmingprocedure wijs voorkomt.
De gevraagde uitvoerbaarheid bij voorraad, voorzover mogelijk, zal worden geweigerd. De OR heeft daarbij geen redelijk belang.
Ten aanzien van het antidotaal verzoek overweegt de kantonrechter dat de voorwaarden waaronder dit is ingesteld in vervulling zijn gegaan.
Het reeds gevoerde overleg tussen partijen voorafgaande aan het invoeren van de helmplicht heeft niet de omvang en diepgang gehad welke verwacht mag worden bij een verzoek om instemming. Het advies van de bedrijfscommissie om alsnog gezamenlijk tot een analyse van de risico inventarisatie van de betreffende Arbo-dienst over te gaan, toont dit reeds aan. De OR heeft zich overigens steeds bereid verklaard tot nader overleg.
Het thans beslissen op het verzoek om (vervangende) toestemming zou in wezen het instemmingsrecht van de OR weer te niet doen.
Corus kan dan ook niet in haar antidotaal verzoek worden ontvangen.
Voor een kostenveroordeling is in deze geen plaats, nu artikel 22a WOR veroordeling van de OR uitsluit en artikel 22 van die wet reeds met zich meebrengt dat Corus alle kosten van de OR dient te dragen. De proceskosten worden dan ook gecompenseerd.
De overige stellingen van partijen kunnen niet tot een andere beslissing leiden en behoeven dan ook geen nadere behandeling.
De beslissing:
De kantonrechter:
verklaart voor recht dat het door Corus genomen besluit tot invoering van de helmplicht op het terrein van Corus Packaging Plus een besluit is waarop het instemmingsrecht als bedoeld in artikel 27 van de Wet op de ondernemingsraden van toepassing is;
bepaalt dat Corus zich dient te onthouden van verdere handelingen die strekken tot uitvoering van het hierboven bedoelde besluit;
verklaart Corus niet ontvankelijk in het antidotaal verzoek;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Aldus gegeven door mr C.J Baas, kantonrechter en uitgesproken ter openbare terechtzitting van bovenvermelde datum.