Jurisprudentie
AB2295
Datum uitspraak2001-06-26
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers17/080280-00
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers17/080280-00
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Arrondissementsrechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
VERKORT VONNIS
Uitspraak: 26 juni 2001
Parketnummer: 17/080280-00
Ter terechtzitting gevoegd parketnummer 17/033242-00.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 17/010110-00.
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de ter terechtzitting gevoegde zaken van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [...] 1978 te [geboortegemeente],
niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd in PI De Wieling, locatie De Marwei te Leeuwarden.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzititng gehouden onderzoek van de politierechter van 19 januari 2001 en op het door de rechtbank ter terechtzitting gehouden onderzoek van 12 juni 2001.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen.
TELASTELEGGING
Aan dit vonnis zijn door de griffier gewaarmerkte fotokopieën van de dagvaardingen gehecht, waaruit de inhoud van de telasteleggingen geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telasteleggingen voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Op schriftelijke vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 5 april 2001 is de telastelegging in de zaak met parketnummer 17/033242-00 onder 2 gewijzigd, zoals in die vordering staat omschreven. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van die vordering is aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan moet als hier ingevoegd worden beschouwd.
PARTIËLE VRIJSPRAAK
De verdachte moet van het in de zaak met parketnummer 17/080280-00 onder 2 primair, 2 subsidiair, 2 meer subsidiair en het in de zaak met parketnummer 17/033242-00 onder 2 telastegelegde worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet bewezen acht.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 17/080280-00 onder 1 en het in de zaak met parketnummer 17/033242-00 onder 1 telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
Parketnummer 17/080280-00:
1.
hij op 28 december 2000, te Gorredijk, in de gemeente Opsterland, op de openbare weg, te weten de Schansburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld een persoon, genaamd [slachtoffer 1], te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [slachtoffer 1], hebbende verdachte die [slachtoffer 1] de volgende woorden mondeling toegevoegd: "geld, geld" en/of "ik wil geld", welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, vanaf een (zeer) korte afstand die [slachtoffer 1] een mes heeft voorgehouden/getoond, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Parketnummer 17/033242-00:
1.
hij op 6 augustus 2000 te Gorredijk, in de gemeente Opsterland, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning, toebehorende aan [slachtoffer 2] heeft vernield
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
in de zaak met parketnummer 17/080280-00 het misdrijf:
1. Poging tot afpersing.
in de zaak met parketnummer 17/033242-00 het misdrijf:
1. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
STRAFMOTIVERING
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit de psychiatrische rapportages, de psychologische rapportages, de voorlichtings-rapportages en het uittreksel uit het algemeen documentatieregister;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het in de zaak met parketnummer 17/080280-00 onder 1 en het in de zaak met parketnummer 17/033242-00 onder 1 en 2 telastegelegde tot 12 maanden gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met dwangverpleging en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van f 541,80 onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[Naam verdachte] heeft op straat met een mes in zijn hand van een willekeurige voorbijganger geld geëist. Die had geen geld bij zich, zodat [naam verdachte] zijn doel niet bereikte. Het slachtoffer is van het incident echter wel hevig geschrokken en voelt zich thuis en vooral op straat niet meer veilig. De rechtbank tilt dan ook zwaar aan dit soort strafbare feiten. Voorts heeft [naam verdachte] een ruit vernield.
[Naam verdachte] heeft al jaren te kampen met psychiatrische problemen, waarvoor hij zowel vrijwillig als in het kader van de Wet BOPZ meermalen in inrichtingen is opgenomen. In de periode voorafgaand aan dit strafbare feit werd hij ambulant begeleid door het RIAGG. Al enige tijd raakte hij gefrustreerd doordat hij slechts f 50,00 per week te besteden had. Daardoor kon hij nauwelijks iets ondernemen. Kort voor het delict had hij bij de bank gehoord dat hij geen geld kon opnemen. [Naam verdachte] lijkt tot zijn daad te zijn gekomen door deze frustratie, gecombineerd met zijn psychiatrische problematiek en overmatig drank- en cannabisgebruik.
Zowel de psychiater als de psycholoog constateren dat bij [naam verdachte] sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens en van verslavingsgedrag. Dientengevolge zou het strafbare feit hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Zonder intensieve/klinische behandeling zou sprake zijn van recidivegevaar. Aanvankelijk werd geadviseerd om aan [naam verdachte] TBS met voorwaarden op te leggen, zodat er een stevige juridische basis voor een behandeling zou worden gevormd. Vervolgens bleek dat voor een behandeling in een FPK/FPA momenteel een wachtlijst bestaat van een jaar tot enkele jaren, zodat [naam verdachte] in tussentijd aan zijn lot zou moeten worden overgelaten. Daarmee geconfronteerd werd uit armoede geadviseerd om TBS met dwangverpleging op te leggen. Uit diezelfde overweging en kennelijk met hetzelfde gevoel heeft de officier van justitie dat advies in zijn eis overgenomen.
De rechtbank merkt op dat ook voor TBS met dwangverpleging een wachttijd geldt. Deze moet door de betrokkene als TBS-passant in een Huis van Bewaring worden doorgebracht. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het maatschappelijk zeer onwenselijk, zo niet onaanvaardbaar, moet worden geacht dat een door de wetgever in het leven geroepen maatregel (TBS met voorwaarden) in de praktijk niet kan worden opgelegd omdat de tenuitvoerlegging zo lang op zich laat wachten dat oplegging van die maatregel zijn doel voorbij schiet of zelfs onverantwoord wordt. Deze maatschappelijke realiteit mag in beginsel niet ten nadele van de betrokkene uitwerken in die zin dat een zwaardere maatregel wordt opgelegd dan eigenlijk aangewezen is.
Dat zou naar het oordeel van de rechtbank slechts anders kunnen zijn indien in het concrete geval het belang van bescherming van de maatschappij zwaarder moet wegen dan het individuele belang van betrokkene.
Deze situatie doet zich hier naar het oordeel van de rechtbank niet voor. [Naam verdachte] is gemotiveerd voor een intensieve behandeling en hij heeft zich al eerder vrijwillig laten opnemen, wat ook nu een mogelijkheid is. Om hem in die richting te begeleiden acht de rechtbank reclasseringstoezicht geboden, wat als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijke gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf zal worden verbonden. Naar het oordeel van de rechtbank wordt op deze wijze herhalingsgevaar voldoende afgewend. De rechtbank zal voorts de tenuitvoerlegging bevelen van een eerder aan [naam verdachte] opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
BENADEELDE PARTIJ
[Slachtoffer 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte in de zaak met parketnummer 17/080280-00 onder 1 telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade tot een bedrag van f 541,80 voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht dat deel van de vordering, die niet door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft de gevorderde schadevergoeding van f 476,-- terzake "financiële schade i.v.m. naar het werk brengen en halen" niet ontvankelijk verklaren, nu deze schade geen betrekking heeft op door de benadeelde partij gemaakte onkosten.
De rechtbank acht daarnaast voor het toegewezen gedeelte oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
VORDERING NA VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 18 oktober 2000, gewezen door de politierechter te Leeuwarden, is de verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 9 december 2000. Bij vordering d.d. 12 februari 2001 heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
Het in de zaak met parketnummer 17/080280-00 onder 1 bewezenverklaarde feit is door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd. De rechtbank zal op grond daarvan de tenuitvoerlegging gelasten van de aan verdachte bij voornoemd vonnis van 18 oktober 2000 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14g, 36f, 45, 57, 63, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
RECHTDOENDE:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 17/080280-00 onder 2 primair, 2 subsidiair, 2 meer subsidiair en het in de zaak met parketnummer 17/033242-00 onder 2 is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 17/080280-00 onder 1 en het in de zaak met parketnummer 17/033242-00 onder 1 telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF MAANDEN.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot VIER MAANDEN niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde, dat de veroordeelde:
- zich bij het ingaan van de proeftijd meldt bij de reclassering Nederland te Leeuwarden;
- ervoor zorgt dat hij gedurende de proeftijd bereikbaar is voor genoemde reclasseringsinstelling;
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens genoemde reclasseringsinstelling.
Draagt genoemde reclasseringsinstelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1], wonende te [adres slachtoffer 1], toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van ƒ 541,80 (zegge: vijfhonderdeenenveertig gulden en tachtig cent), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer 1], te betalen een som geld ten bedrage van ƒ 541,80 (zegge: vijfhonderd-eenenveertig gulden en tachtig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ƒ 541,80 ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer 1], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit deel van het toegewezen bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij een bedrag van ƒ 541,80 heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van het opgelegde bedrag van ƒ 541,80 komt te vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 17/010110-00
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Leeuwarden d.d. 18 oktober 2000, te weten:
gevangenisstraf voor de duur van ééN MAAND.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.M. Daan-van Brink, voorzitter, mr. H.R. Bax en mr., S.M. van der Schenk, rechters, bijgestaan door A. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 juni 2001.
Mrs. Daan-van Brink en Bax zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.