Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB2012

Datum uitspraak1998-03-12
Datum gepubliceerd2001-06-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
ZaaknummersH01.97.0182
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State No. H01.97.0182 Datum uitspraak: 12 maart 1998 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: 1. A te B, 2. C te D, 3. E te F, 4. G te H (appellanten) tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Den Haag van 20 december 1996 in het geschil tussen: appellanten, alsmede I te F, en Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. 1. Procesverloop Bij schrijven van 7 juli 1994, kenmerk AG/91983/B6, hebben Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland (hierna: Gedeputeerde Staten) bekend gemaakt dat zij op grond van de Regeling Beheersovereenkomsten 1993 en de Regeling Begrenzing Natuurontwikkelingsprojecten 1991 met ingang van 1 juli 1994 het Beheers- en Begrenzingenplan "Krimpenerwaard" hebben vastgesteld. Tegen dit besluit hebben appellanten tijdig bezwaar gemaakt. Bij besluiten van 23 mei en 7 juni 1995 hebben Gedeputeerde Staten de bezwaren van appellanten ongegrond verklaard. Deze besluiten zijn aangehecht. Tegen deze besluiten hebben appellanten elk afzonderlijk beroep ingesteld bij de arrondissementsrechtbank te Den Haag (hierna: de rechtbank). Bij uitspraak van 20 december 1996, reg. nrs. AWB 95/6046 BESLU, AWB 95/6830 BESLU, AWB 95/7016 BESLU, AWB 95/7030 BESLU en AWB 95/7245 BESLU, verzonden op 23 december 1996, heeft de rechtbank het beroep van appellanten gegrond verklaard, de besluiten van Gedeputeerde Staten van 23 mei en 7 juni 1995 vernietigd en de bezwaren van appellanten tegen het besluit van Gedeputeerde Staten van 7 juli 1994 alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij schrijven van onderscheidenlijk 31 januari, 1 februari en 3 februari 1997 hoger beroep ingesteld bij de Afdeling. Deze geschriften zijn aangehecht. Bij schrijven van 2 september hebben Gedeputeerde Staten een memorie ingediend. De zaak is op 9 januari 1998 behandeld in een zitting van de Afdeling, waarin A en C, vertegenwoordigd door mr L.J. van P. en Gedeputeerde Staten, vertegenwoordigd door mr J.H. B., ambtenaar der provincie, hun standpunten nader hebben toegelicht. Voorts heeft mr H.J.W. L. namens Bureau Beheer Landbouwgronden, hierna: BBL, het woord gevoerd. 2 Overwegingen De Regeling beheersovereenkomsten 1993 (Stcrt. 1992, 253), hierna: de Regeling, die haar wettelijke grondslag vindt in artikel 25a van de Natuurbeschermingswet, heeft ten doel agrariƫrs er op vrijwillige basis toe te brengen om tegen een financiƫle bijdrage hun bedrijfsvoering mede te richten op doeleinden van natuur- en landschapsbehoud. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Regeling stellen Gedeputeerde Staten, nadat de in de artikelen 9 tot en met 15 van de Regeling neergelegde procedure is gevolgd, een beheersplan vast, dat ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, in ieder geval de begrenzing van het beheersgebied bevat. Dit is een gebied, waarbinnen ernaar wordt gestreefd de landbouw door middel van beheersovereenkomsten mede te richten op doeleinden van natuur- en landschapsbehoud. Ingevolge artikel 22, eerste lid, sluit het BBL met de ondernemer van een landbouwbedrijf in een beheersgebied die daartoe aan BBL de wens te kennen heeft gegeven een beheersovereenkomst. Zo'n overeenkomst regelt de beheersverplichtingen en de vergoedingsgrondslagen. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Regeling begrenzing natuurontwikkelingsprojecten (Stcrt. 1991, 123) stellen Gedeputeerde Staten een begrenzingenplan vast. Bij besluiten van 23 mei en 7 juni 1995 hebben Gedeputeerde Staten gehandhaafd hun besluit van 7 juli 1994, waarbij zij ter uitvoering van voornoemde regelingen het Beheers- en Begrenzingenplan "Krimpenerwaard" hebben vastgesteld. Appellanten, die allen grond in eigendom dan wel in pacht hebben binnen genoemde gebieden, zijn opgekomen tegen de aanwijzing van de gronden tot beheers- en natuurontwikkelingsgebied. Naar het oordeel van de rechtbank is het vaststellen van een beheers- en begrenzingenplan een besluit in de zin van de artikelen 8:1, eerste lid, juncto 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: de Awb. De rechtbank heeft echter appellanten ten aanzien van het vaststellen van het plan niet kunnen aanmerken als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Op die grond oordeelde zij dat Gedeputeerde Staten appellanten ten onrechte in hun bezwaren ontvankelijk hebben geacht. Appellanten betogen in hoger beroep dat met de vaststelling van het plan voor hen het recht ontstaat om overeenkomsten met het BBL te sluiten. Hun belangen zijn naar zij stellen dan ook rechtstreeks betrokken bij dit besluit; de mogelijkheid tot het uitoefenen van dit recht bepaalt immers hun individuele rechtspositie. De Afdeling overweegt als volgt. Het geschil beperkt zich tot het antwoord op de vraag of de belangen van appellanten rechtstreeks bij de vaststelling van het beheers- en begrenzingenplan zijn betrokken. Bij besluiten van algemene strekking - als de onderhavigen - kan de rechtspositie van vele rechtssubjecten worden bepaald. De belangen van velen kunnen daarbij zijn betrokken. Wiens belangen rechtstreeks bij een dergelijk besluit zijn betrokken, dient van geval tot geval te worden onderzocht. In dit geval gaat het om de reikwijdte van de rechten en de plichten die voor appellanten ten aanzien van hun gronden gaan gelden. Dit besluit is niet te beschouwen als een loutere procedurebeslissing. Van een voorbereidingshandeling kan niet worden gesproken. Ook overigens bestaat geen grond voor het oordeel dat de belangen van appellanten bij het vaststellingsbesluit niet rechtstreeks zijn betrokken. Het hoger beroep is mitsdien gegrond. De aangevallen uitspraak komt in aanmerking voor vernietiging. De Afdeling is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat het geschil opnieuw door de rechtbank moet worden behandeld en wijst de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, onder a, van de Wet op de Raad van State terug naar de arrondissementsrechtbank te Den Haag. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep acht de Afdeling geen termen aanwezig. 3 Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State; Recht doende in naam der Koningin: I. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Den Haag van 20 december 1996, reg nrs. AWB 95/6046 BESLU, AWB 95/6830 BESLU, AWB 95/7016 BESLU, AWB 95/7030 BESLU en AWB 95/7245 BESLU; II. wijst de zaak terug naar de arrondissementsrechtbank te Den Haag teneinde de zaak met inachtneming van het vorenoverwogene opnieuw te behandelen. Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 1998. 5