Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB2009

Datum uitspraak2001-03-22
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsDordrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/10099
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / WVW. De vreemdeling is als passagier aangehouden op grond van overtreding van artikel 7, eerste lid, Wegenverkeerswet (WVW). Ingevolge dat artikel is - kort gezegd - degene die bij een verkeersongeval is betrokken verboden de plaats van het ongeval te verlaten. Blijkens de memorie van toelichting op de wijziging van deze bepaling per 1 januari 1995 wordt aangegeven dat de bepaling zich richt tegen alle verkeersdeelnemers, in plaats van alleen bestuurders, zoals vermeld in het voor de wijziging geldende artikel. De memorie van toelichting noemt als voorbeeld de voetganger of ruiter. De memorie van toelichting vervolgt expliciet met de overweging dat de bepaling zich niet langer richt tegen degene die na het ongeval het stuur overneemt van de bestuurder en vervolgens wegrijdt. Naar het oordeel van de president ziet de bepaling derhalve zeker niet op de passagier. De president verwijst hiervoor naar de uitspraak van het Hof ‘s-Gravenhage van 11 juli 1996, waarin het Hof oordeelt dat de verdachte als passagier geen betrokkene is bij het verkeersongeval in de zin van artikel 7 WVW aangezien hij niet kan worden aangemerkt als verkeersdeelnemer. Derhalve is sprake van een onterechte aanhouding. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de bewaring van de vreemdeling onrechtmatig was. Het beroep is derhalve gegrond. Toekenning schadevergoeding.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE sector bestuursrecht vreemdelingenkamer, enkelvoudig nevenzittingsplaats Dordrecht __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 34a Vreemdelingenwet __________________________________________________ Reg.nr : AWB 01/10099 VRWET Inzake : A, thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Tilburg, hierna te noemen de vreemdeling, gemachtigde mr. G.M. van der Ent, advocaat te Hellevoetsluis tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. H. van Galen, ambtenaar ten departemente. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1. De vreemdeling stelt te zijn geboren op [...] 1980 en de Ivoriaanse nationaliteit te hebben. Op 8 maart 2001 is de vreemdeling in bewaring gesteld met toepassing van het bepaalde in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw). Op 13 maart 2001 heeft verweerder de vreemdeling vervolgens met toepassing van het bepaalde in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder c, Vw in bewaring gesteld. 2. Op 10 maart 2001 (ontvangen 12 maart 2001) heeft de vreemdeling tegen de vrijheidsontnemende maatregel beroep ingesteld. Op 14 maart 2001 heeft de vreemdeling vervolgens beroep ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel van 13 maart 2001. 3. De openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 22 maart 2001. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen B.J. Verheij, tolk in de Franse taal. II. OVERWEGINGEN 1. Ter beoordeling staat of de toepassing of tenuitvoerlegging van de onder- havige maatregel tot vrijheidsontneming in strijd is met de Vreemdelingenwet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. 2. De rechtbank is van oordeel dat de maatregelen van staandehouding en ophouding voor verhoor op onrechtmatige wijze zijn toegepast. 3. Naar het oordeel van de rechtbank vloeide uit de feiten en omstandigheden als weergegeven in het proces-verbaal van aanhouding geen redelijk vermoeden voort dat de vreemdeling zich schuldig had gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit. De vreemdeling is als passagier aangehouden op grond van overtreding van artikel 7, eerste lid, Wegenverkeerswet (WVW). Ingevolge dat artikel is –kort gezegd- het degene die bij een verkeersongeval is betrokken verboden de plaats van het ongeval te verlaten. Blijkens de Memorie van Toelichting op de wijziging van deze bepaling per 1 januari 1995 wordt aangegeven dat de bepaling zich richt tegen alle verkeersdeelnemers, in plaats van alleen bestuurders, zoals vermeld in het voor de wijziging geldende artikel. De Memorie van Toelichting noemt als voorbeeld de voetganger of ruiter. De Memorie van Toelichting vervolgt expliciet met de overweging dat de bepaling zich niet langer richt tegen degene die na het ongeval het stuur overneemt van de bestuurder en vervolgens wegrijdt. Naar het oordeel van de president ziet de bepaling derhalve zeker niet op de passagier. De president verwijst hiervoor naar de uitspraak van het Hof ‘s-Gravenhage van 11 juli 1996, NJ 1997 nr.14, waarin het Hof oordeelt dat de verdachte als passagier geen betrokkene is bij het verkeersongeval in de zin van artikel 7 WVW aangezien hij niet kan worden aangemerkt als verkeersdeelnemer. Derhalve is sprake van een onterechte aanhouding. Aangezien pas na bovengenoemde aanhouding is gebleken van concrete aanwijzingen over illegaal verblijf als bedoeld in artikel 19, eerste lid, Vw is de vreemdeling na de beëindiging van het strafrechtelijk onderzoek onterecht staandegehouden ingevolge die bepaling. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de bewaring van de vreemdeling vanaf 8 maart 2001 onrechtmatig was. Het beroep is derhalve gegrond en de bewaring dient te worden opgeheven met ingang van 22 maart 2001. Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor acht dagen verblijf in een politiecel en zes dagen verblijf in een Huis van Bewaring wegens onrechtmatige bewaring ten bedrage van ƒ 200,- respectievelijk ƒ 150,- per dag, zijnde ƒ 2500,- totaal. De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f 1420,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt f 710,- en wegingsfactor 1). III. BESLISSING De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage: 1. verklaart het beroep gegrond; 2. beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming; 3. wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan de vreemdeling een schadevergoeding toe, groot ƒ 2500,- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank; 4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 1420,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden. IV. RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing op een verzoek om schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. Aldus gedaan door mr. C.P.E.M. Fonteijn en uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2001 in tegenwoordigheid van mr. J. van Dort, griffier. afschrift verzonden op: 25 april 2001