
Jurisprudentie
AB2008
Datum uitspraak2001-04-04
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/10043 VRONTO
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/10043 VRONTO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bewaring / belangenafweging.
Het bevel tot bewaring is niet onverwijld uitgereikt. Derhalve is artikel 83 Vb geschonden. De inbewaringstelling is vanwege deze schending echter niet in alle gevallen onrechtmatig. Artikel 83 Vb laat namelijk bij beantwoording van de vraag welke consequenties rechtens aan schending van dit artikel dienen te worden verbonden, ruimte om tevens de gevolgen daarvan voor de positie van de vreemdeling te bezien in het licht van de ratio van de bepaling én na afweging tegen de met de inbewaringstelling te dienen doelen. De ratio van dit artikel dient te worden gezocht in het - zwaarwegende - belang van de vreemdeling onverwijld op de hoogte te worden gesteld van de titel en de gronden waarop zijn vrijheid hem wordt ontnomen, alsmede van de mogelijkheden tegen die vrijheidsontneming rechtsmiddelen aan te wenden en zich daarbij desgewenst van rechtsbijstand te voorzien. Omdat nog diezelfde dag het bevel tot bewaring is uitgereikt en eiser ook die dag beroep heeft ingesteld is hij niet in relevante mate in zijn belangen geschaad.
Beroep ongegrond.
Uitspraak
Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 34a Vreemdelingenwet (Vw) (oud)
reg. nr.: AWB 01/10043 VRONTO
inzake : A, van (gestelde) Surinaamse nationaliteit, verblijvende in het Huis van Bewaring te Ter Apel, eiser,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij bevel tot bewaring van 9 maart 2001 is eiser op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw (oud) in bewaring gesteld. Verweerder heeft op dezelfde datum schriftelijk een last tot uitzetting van eiser gegeven.
Bij beroepschrift van 9 maart 2001 heeft mr. J. van Bennekom, advocaat te Amsterdam, namens eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot bewaring. Daarbij is opheffing van de maatregel gevorderd alsmede toekenning van
schadevergoeding en veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 21 maart 2001. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.R. Roethof, advocaat te Arnhem. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde mr. E.J.W.
Spierings, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.
Verweerder had, gezien het zeer ingrijpende karakter van de inbewaringstelling, met een lichter controlemiddel kunnen volstaan door eiser een meldingsplicht op te leggen. Gezien het feit dat eiser hier te lande een vaste woon- en
verblijfplaats heeft, hij al 16 jaar in Nederland verblijft, alhier vijf kinderen heeft en getrouwd is, acht eiser zijn inbewaringstelling in strijd met het proportionaliteitbeginsel.
Tevens is het bevel tot bewaring van 9 maart 2001 in strijd met artikel 83 van het Vreemdelingenbesluit (oud) (Vb), immers het is niet onverwijld aan eiser uitgereikt. Daarbij heeft verweerder niet direct actie ondernomen om dit
bevel alsnog zo spoedig mogelijk aan eiser uit te reiken. Pas bij de presentatie van eiser bij de Surinaamse ambassade later op die dag werd deze fout ontdekt. Eiser is door deze gang van zaken in zijn belangen geschaad. De bewaring
is ook op deze grond onrechtmatig.
Daarnaast heeft verweerder niet tijdig voor ommekomst van de strafrechtelijke detentie van eiser de nodige voorbereidingen getroffen voor zijn verwijdering. Derhalve handelt verweerder onvoldoende voortvarend hetgeen de bewaring van
eiser eveneens onrechtmatig maakt.
Tenslotte is eisers verzoek om toelating als vluchteling en zijn verzoek om verlening van een vergunning tot verblijf bij beschikking van 16 juni 1989 door verweerder ten onrechte afgewezen. Eiser is nog steeds van mening dat hij
bij terugkeer naar Suriname gevaar loopt. Hij is immers als militair getuige geweest van de decembermoorden in Suriname en heeft daarover belastende verklaringen afgelegd.
Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.
Weliswaar verblijft eiser al 16 jaar in Nederland, echter al vanaf 1994 illegaal. De meldingsplicht wordt door verweerder niet toegepast wanneer een vreemdeling niet beschikt over een geldig paspoort. Aangezien eiser hierover niet
beschikt behoefde verweerder niet met een lichter middel te volstaan.
Het bevel tot bewaring is aan eiser niet onverwijld uitgereikt. Van de inhoud daarvan is eiser op de dag van de inbewaringstelling wel mondeling mededeling gedaan, maar het bevel zelf is bij de badmeester van de Penitentiaire
Inrichting ‘De Berg’ te Arnhem achtergebleven op het moment dat eiser naar het busje werd gebracht dat hem naar de vreemdelingendienst in Amsterdam zou vervoeren. Eiser is echter door deze manier van handelen niet in zijn belangen
geschaad omdat hij op de hoogte was van het feit dat hij in vreemdelingenbewaring werd gesteld. Tevens heeft verweerder onverwijld actie ondernomen om het bevel tot bewaring alsnog aan hem uit te reiken. Dit is namelijk nog
diezelfde dag gedaan.
Reeds op 16 februari 2001 heeft verweerder ten behoeve van eiser bij de Surinaamse autoriteiten om afgifte van een laissez-passer verzocht. Op 23 februari 2001 is eiser in persoon gepresenteerd bij de Surinaamse autoriteiten.
Tijdens deze presentatie weigerde eiser elke medewerking en vertoonde agressief gedrag. In overleg met de Surinaamse autoriteiten is toen besloten niet met de presentatie door te gaan. Dit alles was nog ten tijde van eisers
strafrechtelijke detentie. Verweerder is dus tijdig aangevangen met het voorbereiden van eisers uitzetting.
Op 9 maart 2001 is eiser opnieuw in persoon gepresenteerd bij de Surinaamse autoriteiten. De aanvraag voor afgifte van een laissez-passer is door de Surinaamse autoriteiten in behandeling genomen. Verweerder rappelleert wekelijks
bij de Surinaamse autoriteiten. De contacten tussen verweerder en de Surinaamse autoriteiten zijn thans zeer goed. Verweerder verwacht spoedig een laissez-passer ten behoeve van eiser te verkrijgen. Verweerder is dan ook van mening
dat met betrekking tot de uitzetting van eiser voldoende voortvarend wordt gehandeld.
Verweerder acht niet relevant hetgeen door eiser met betrekking tot zijn vrees voor vervolging in Suriname is gesteld. Verweerders beslissing van 16 juni 1989 is immers in rechte onaantastbaar geworden.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat het bevel tot bewaring niet een te zwaar middel is om de uitzetting van eiser te effectueren. Uit de door verweerder overgelegde telefoonnotitie van 20 maart 2001 blijkt dat eiser op 23 februari 2001
niet wenste mee te werken aan zijn presentatie. Evenmin blijkt uit de dossierstukken dat eiser beschikt over een geldig paspoort. Ook blijkt niet uit deze stukken dat eiser beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats in
Nederland. Tenslotte blijkt uit dezelfde stukken dat eiser bezwaar heeft tegen uitzetting naar Suriname. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerders standpunt, dat aannemelijk is dat eiser zich aan de uitzetting zal
onttrekken, niet ongegrond is. Dat eiser hier te lande kinderen heeft en een relatie onderhoudt doet hieraan, in het licht van het voorgaande, eerder toe dan af.
Ingevolge artikel 83 Vb (oud) dient een afschrift van het bevel tot bewaring onverwijld te worden uitgereikt aan de vreemdeling op wie het bevel betrekking heeft. De rechtbank stelt vast dat eiser op
9 maart 2001, onmiddellijk aansluitend op een strafrechtelijke detentie, in vreemdelingenbewaring is gesteld en ter effectuering daarvan vanuit het Huis van Bewaring op transport is gesteld naar de vreemdelingendienst in Amsterdam,
zonder dat aan hem op dat moment het bevel tot bewaring was uitgereikt. Eerst ná presentatie aan de Surinaamse autoriteiten later die dag - dus geruime tijd ná de inbewaringstelling - is het bevel eiser alsnog in handen gesteld.
Gelet op de periode waarin eiser intussen op deze titel van zijn vrijheid was beroofd, kan naar het oordeel van de rechtbank van ‘onverwijlde uitreiking’ als bedoeld in artikel 83 Vb (oud) niet meer worden gesproken.
Conclusie hiervan moet zijn dat verweerder door aldus te handelen artikel 83 Vb (oud) heeft geschonden. De rechtbank is echter - anders dan eiser - van oordeel dat de inbewaringstelling vanwege deze schending niet in alle gevallen
als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Naar haar oordeel laat artikel 83 Vb (oud) bij beantwoording van de vraag welke consequenties rechtens aan schending van dit artikel dienen te worden verbonden, de ruimte om tevens de
gevolgen daarvan voor de positie van de betreffende vreemdeling, bezien in het licht van de ratio van de bepaling én na afweging tegen de met de inbewaringstelling te dienen doelen, doorslaggevend te doen zijn. Naar het oordeel van
de rechtbank dient de ratio van artikel 83 Vb (oud) te worden gezocht in het - zwaarwegende - belang van de vreemdeling onverwijld op de hoogte te worden gesteld van de titel en de gronden waarop zijn vrijheid hem wordt (of blijft)
ontnomen, alsmede van de mogelijkheden tegen die vrijheidsontneming rechtsmiddelen aan te wenden en zich daarbij desgewenst van rechtsbijstand te voorzien.
Nu eiser, naar door hem niet is betwist, op 9 maart 2001 mondeling mededeling van zijn inbewaringstelling is gedaan, waarbij hem op de hiervoor genoemde aspecten is gewezen, en hij bovendien bij het verhoor ex artikel 26 Vw (oud)
te kennen heeft gegeven zijn recht op rechtsbijstand op dat moment niet te willen effectueren en nu, tot slot, nog diezelfde dag - en dus op de voor eiser eerst mogelijke dag - tegen de inbewaringstelling beroep is ingesteld, kan
niet worden geoordeeld dat eiser door bovenbedoelde schending van artikel 83 Vb (oud) in relevante mate in zijn belangen is geschaad, zodat niet kan worden volgehouden dat de maatregel, in het licht van de daarmee te dienen doelen,
in strijd is met de wet dan wel niet gerechtvaardigd is te achten. Ook deze grief treft derhalve geen doel.
Gelet op het feit dat verweerder reeds op 16 februari 2001 ten behoeve van eiser bij de Surinaamse autoriteiten om afgifte van een laissez-passer heeft verzocht, en op 9 maart 2001 wederom, en rekening houdend met het feit dat eiser
reeds op 23 februari 2001 en ook nadien in persoon is gepresenteerd bij de Surinaamse autoriteiten, is de rechtbank van oordeel dat verweerder, reeds gedurende de detentieperiode van eiser en ook nadien, voldoende voortvarend heeft
gehandeld met betrekking tot de uitzetting van eiser.
Tenslotte wijst de rechtbank erop dat, voor zover eiser bij terugkeer naar Suriname nog steeds vreest voor vervolging, hij een verzoek om toelating als vluchteling bij verweerder kan indienen. De enkele mededeling die eiser in dit
verband heeft gedaan behoeft voor verweerder geen aanleiding te zijn op dit moment van op uitzetting gerichte maatregelen (en dus van bewaring) af te zien.
De rechtbank concludeert dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel niet in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt
het beroep ongegrond verklaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 34j van de Vw (oud) of artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Bennekom, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 4 april 2001, in tegenwoordigheid van ir. M.V.C. Dam-Jansen, griffier.
Afschrift verzonden op: 4 mei 2001
Conc.: MD
Coll:
Bp:-
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft het al dan niet toekennen van schadevergoeding of de hoogte daarvan. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de
uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring bij de griffie van deze rechtbank.