Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1972

Datum uitspraak2001-06-01
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers00/00782
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER Nr. 00/00782 HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN U I T S P R A A K 1 juni 2001 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, vierde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen te Emmen, vestiging Assen, van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de haar opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premies volksverzekeringen voor het jaar 1998. 1. Ontstaan en loop van het geding De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ( 33.310,--. Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 18 april 2001 te Assen. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, A als gemachtigde van belanghebbende, alsmede B namens de Inspecteur. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt. 2. Feiten Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast. 2.1. Belanghebbende dreef tot 1 oktober 1993 onder de naam "C" een bloemenzaak te Z. 2.2. Met ingang van 1 oktober 1993 verhuurde zij haar onderneming (waaronder het winkelpand) bedrijfsmatig aan haar zoon D. Met ingang van die datum werd de bloemenzaak voor rekening van de zoon gedreven. 2.3. De ondernemingsactiviteiten van belanghebbende bestonden na 1 oktober 1993 uit het verhuren van haar onderneming. De huurprijs bedroeg ( 36.000,-- per jaar. 2.4. Belanghebbende heeft in 1998 werkzaamheden verricht in de bloemenzaak. Hiermee was meer dan 1225 uur gemoeid. Zij heeft voor haar werkzaamheden geen beloning ontvangen. 3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op zelfstandigenaftrek. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend. 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd. 3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag primair tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ( 22.225,-- en subsidiair tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ( 31.090,--. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak. 4. Overwegingen omtrent het geschil 4.1. Om voor de toepassing van de zelfstandigenaftrek in aanmerking te komen moet men aan een aantal voorwaarden voldoen. Eén daarvan is dat de belastingplichtige ten minste 1225 uren aan het voor eigen rekening feitelijk drijven van een onderneming besteedt. 4.2. Fiscaal gesproken heeft belanghebbende een onderneming, die bestaat uit het verhuren van de onderneming "C" en heeft belanghebbendes zoon daarnaast een andere onderneming, die bestaat uit het drijven van een bloemenzaak. 4.3. Belanghebbende verricht wel feitelijke werkzaamheden, maar naar het oordeel van het Hof niet in haar eigen onderneming, maar in die van haar zoon. Zij voldoet dus niet aan de voorwaarde als genoemd onder 4.1. 4.4. Aan het vorenstaande doet niet af dat de onbezoldigde werkzaamheden van belanghebbende in de onderneming van de zoon niet alleen de financiële positie van diens onderneming verbeteren, maar als gevolg daarvan ook die van belanghebbendes onderneming, omdat er immers meer zekerheid bestaat dat de huur betaald wordt. 4.5. Belanghebbende heeft gelet op het voorgaande geen recht op zelfstandigenaftrek. Subsidiair heeft zij nog bepleit dat de huur ad ( 36.000,--moet worden gesplitst in ( 17.500,-- huur en ( 18.500,-- andere inkomsten uit arbeid. Daardoor zou belanghebbende nog het arbeidskostenforfait deelachtig kunnen worden. Deze splitsing is echter in strijd met de het feit dat de huur op zichzelf reeds ( 36.000,-- bedroeg. Het is niet mogelijk deze huur achteraf te splitsen in andere componenten. 5. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 6. Beslissing Het Hof verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld op 1 juni 2001 door mr. J. Huiskes, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van M. Haarsma, griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken. Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 6 juni 2001