Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1919

Datum uitspraak2001-05-02
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/15326
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / presentatie / zicht op uitzetting. De rechtbank is van oordeel dat het ontbreken van de last tot lichten er niet toe leidt dat de bewaring onrechtmatig moet worden geacht. Verweerder heeft de Iraakse vreemdeling op 14 maart 2001 doen overbrengen ten behoeve van presentatie bij de Egyptische autoriteiten. Aangezien deze presentatie is gedaan om uitzetting van de vreemdeling te bewerkstelligen, strookte de overbrenging met het doel van de maatregel van bewaring en het bepaalde in artikel 85, eerste lid, Vb. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat een dergelijke last een feitelijke mededeling is aan de directeur van het Huis van Bewaring dat de vreemdeling - voor korte duur - naar elders wordt gebracht. Niet valt in te zien dat de vreemdeling door het ontbreken van een dergelijke last in zijn belangen zou zijn geschaad. De rechtbank merkt op dat de in artikel 85, eerste lid, Vb neergelegde bevoegdheid onder de Vw 2000 is neergelegd in artikel 5.5, eerste lid, Vb 2000. Beroep ongerond.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE sector bestuursrecht vreemdelingenkamer, enkelvoudig __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 96 Vreemdelingenwet 2000 __________________________________________________ Reg.nr: AWB 01/15326 VRWET Inzake: A, (CRV nr. 1510106966) thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Tilburg, hierna te noemen de vreemdeling, gemachtigde mr. M. Timmer, advocaat te 's-Gravenhage, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. B. Magnin, ambtenaar ten departemente. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [...] 1974 en de Iraakse nationaliteit te hebben. Op 10 oktober 2000 is de vreemdeling in bewaring gesteld met toepassing van het bepaalde in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet (Vw). Op 23 oktober 2000 heeft de vreemdeling zijn asielverzoek ingetrokken en heeft verweerder de vreemdeling vervolgens met toepassing van het bepaalde in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, Vw in bewaring gesteld. 2. Bij uitspraak van 31 oktober 2000 (AWB 00/65984 VRWET) heeft deze rechtbank het beroep inzake opheffing van de maatregel van bewaring ongegrond verklaard. Bij kennisgeving ex artikel 96 Vw2000, bij de rechtbank ontvangen op 18 april 2001, heeft verweerder de rechtbank bericht omtrent het voortduren van de vrijheidsontneming. Krachtens artikel 96 Vw2000 wordt de vreemdeling na de ontvangst van deze kennisgeving geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. 3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 26 april 2001. De vreemdeling heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. II. OVERWEGINGEN 1. Met betrekking tot de titel tot vrijheidsontneming en de bevoegdheid tot uitzetting onder het regime van de Vw2000 verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 4 april 2001, Jurisprudentiebulletin 2001, nr. 239. 2. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist bij uitspraak van deze rechtbank van 31 oktober 2000. Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring, gegeven de omstandigheden van het geval, rechtmatig is. 3. De gemachtigde van de vreemdeling heeft -kort samengevat- aangevoerd dat nu in het dossier de last tot lichten ontbreekt de bewaring onrechtmatig is. Voorts heeft de gemachtigde aangevoerd dat het een lange tijd heeft geduurd voordat de vreemdeling werd gepresenteerd bij de Egyptische autoriteiten. 4. De rechtbank overweegt met betrekking tot hetgeen is aangevoerd omtrent de last tot lichten het volgende. De rechtbank is van oordeel dat het ontbreken van de last tot lichten er niet toe leidt dat de bewaring onrechtmatig moet worden geacht. Verweerder heeft de vreemdeling op 14 maart 2001 doen overbrengen ten behoeve van presentatie bij de Egyptische autoriteiten. Aangezien deze presentatie is gedaan om uitzetting van de vreemdeling te bewerkstelligen, strookte de overbrenging met het doel van de maatregel van bewaring en het bepaalde in artikel 85, eerste lid, Vreemdelingenbesluit (oud). Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat een dergelijke last een feitelijke mededeling is aan de directeur van het Huis van Bewaring dat de vreemdeling -voor korte duur- naar elders wordt gebracht. Niet valt in te zien dat de vreemdeling door het ontbreken van een dergelijke last in zijn belangen zou zijn geschaad. De rechtbank merkt op dat de in artikel 85, eerste lid, Vreemdelingenbesluit (oud) neergelegde bevoegdheid onder de Vw2000 is neergelegd in artikel 5.5, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. 5. De rechtbank is voorts van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat en dat verweerder voldoende voortvarend te werk gaat. Nadat de vreemdeling op 23 oktober 2000 zijn asielverzoek heeft ingetrokken heeft verweerder ter verkrijging van een geldig document voor grensoverschrijding de vreemdeling op 14 november 2000 gepresenteerd bij de Iraakse autoriteiten. Nadat vast stond dat de vreemdeling niet de Iraakse nationaliteit had is de vreemdeling op 14 maart 2001 bij de Egyptische autoriteiten gepresenteerd. Weliswaar is er enige tijd verstreken na 14 november 2000, doch de gemachtigde van verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat presentatie bij de Egyptische consul tijdelijk niet mogelijk was. De rechtbank ziet hierin geen grond om de bewaring onrechtmatig te achten. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht de vreemdeling eerst bij de autoriteiten van Irak heeft gepresenteerd, omdat de vreemdeling immers zelf had aangegeven uit Irak afkomstig te zijn. Er is vooralsnog geen grond om aan te nemen dat het onderzoek bij de Egyptische autoriteiten geen positief resultaat zal hebben. De rechtbank neemt hierbij mede in overweging dat de vreemdeling immers is aangehouden samen met een groep vreemdelingen waarschijnlijk allemaal met de Egyptische nationaliteit. 6. Niet is gebleken dat de voortzetting van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. 7. Het beroep is derhalve ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de opheffing van de maatregel te bevelen. 8. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. III. BESLISSING De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage RECHT DOENDE: Verklaart het beroep ongegrond. IV. RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Aldus gedaan door mr.drs. J.J.P. Bosman en uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2001, in tegenwoordigheid van J.A.de Kievit-Tempels, griffier. afschrift verzonden op: