
Jurisprudentie
AB1901
Datum uitspraak2001-04-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 00/2484 VV
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 00/2484 VV
Statusgepubliceerd
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE UTRECHT
sector bestuursrecht
nr. SBR 00/2484 VV
Uitspraak van de president van de rechtbank te Utrecht op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B], wonende te [woonplaats],
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten,
verweerder.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij besluit van 24 november 2000 heeft verweerder geweigerd om handhavend op te treden tegen [naam] Pizza Delivery (verder: [Pizza]), gevestigd aan de [adres] te [woonplaats].
1.2 Tegen dit besluit is namens verzoekers bij brief van 21 december 2000 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder.
1.3 Bij schrijven van gelijke datum is namens verzoekers aan de president van de rechtbank verzocht toepassing te geven aan artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.4 Het verzoek is op 23 maart 2001 ter zitting behandeld, waar verzoekers zijn verschenen bij A.J.A. Wallenburg, bijgestaan door mr. R.Th. Kirpestein, werkzaam bij ARAG Rechts-bijstand te Leusden. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. G.J. Bosch en A.M. Moons, ambtenaren van de gemeente Houten. Namens [Pizza] is C.A. Suarez Groen ter zitting verschenen.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voorzover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Aangezien tijdig bezwaar is gemaakt bij verweerder tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd zal zijn, is er geen beletsel het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk te achten.
2.4 Bij brief van 20 maart 2000 is namens [verzoeker A] verzocht om handhavend op te treden tegen de pizzakoeriersdienst, gevestigd aan de [adres] te [woonplaats]. Hiertoe is aangevoerd dat de activiteiten van deze pizzakoeriersdienst in strijd met het bestemmingsplan zijn. In vervolg hierop is namens [verzoeker A] op 4 april 2000 aan verweerder bericht dat, gelet op het aantal verkeersbewegingen, betwijfeld wordt of de pizzakoeriersdienst kon volstaan met een melding in het kader van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer.
2.5 In reactie hierop heeft verweerder bij brief van 12 juli 2000 aangegeven dat het niet om een afhaalcentrum gaat, maar om een bezorgdienst, die onder de bestemming "bedrijfsdoeleinden" valt. Verder is er geen sprake van detailhandel, aldus verweerder. Ten aanzien van de afzuiginstallatie op het dak geldt dat dit een vergunningvrij bouwwerk is. Met betrekking tot de verkeersveiligheid heeft verweerder aangegeven dat uit onderzoek is gebleken dat er geen verkeersonveilige situaties zijn geconstateerd. Voor wat betreft de geluidsoverlast geldt tenslotte dat het bedrijf bij benadering blijkt te voldoen aan de geluidsvoorschriften en dat op korte termijn een onderzoek zal worden uitgevoerd. Geconcludeerd wordt dat er geen aanleiding is om handhavend op te treden tegen [Pizza].
2.6 Bij brief van 4 augustus 2000 is namens verzoekers - kort samengevat - aangegeven dat er wel degelijk sprake is van detailhandel, die volgens de planvoorschriften niet is toegestaan. Verder is er wel een bouwvergunning nodig voor het plaatsen van de dakopbouw, aldus de gemachtigde van verzoekers. Tenslotte is verweerders standpunt inzake de verkeersveiligheid en de geluidsoverlast onjuist.
2.7 Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2.8 In het bezwaarschrift is namens verzoekers nogmaals gewezen op de strijd met het bestemmingsplan.
2.9 De garage waarin [Pizza] is gevestigd staat op gronden die ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kern Houten" zijn bestemd voor "bedrijfsdoeleinden II". Artikel II.7, aanhef, luidt als volgt: "Gronden, aangewezen voor bedrijfsdoeleinden II, zijn bestemd voor ambachtelijke bedrijven en handels- en bedrijfsdoeleinden, geen detailhandel zijnde, voorzover voorkomend in de categorie 1 en 2 in bijlage 1, met bijbehorende bebouwing en voorzieningen, één en ander evenwel met uitsluiting van A-inrichtingen, als aangegeven in bijlage 2.". In lid C, sub I, van dit artikel is bepaald dat het verboden is de op deze gronden bestaande bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met de bestemming. In sub II van dit lid is het volgende bepaald:
"Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het verbod onder I voor de uitoefening van detailhandel:
a. in goederen, die ter plaatse zijn vervaardigd;
b. in goederen, die in het kader van de uitoefening van een nijverheids- of ambachtelijk bedrijf worden verkocht of geleverd, mits:
1. laatstgenoemde uitoefening een wezenlijk bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening en de detailhandel in die goederen, gelet op de aard daarvan, geschiedt ter plaatse waar dat bedrijf wordt uitgeoefend;
2. de detailhandel een niet-zelfstandig onderdeel uitmaakt van het nijverheids- of ambachtelijk bedrijf.".
2.10 Ter zitting is met partijen afgesproken dat in dit stadium van het geding zal worden volstaan met de beoordeling van het standpunt van verweerder dat de bedrijfsvoering van [Pizza] niet in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, met name dat hier geen sprake is van detailhandel. Verweerder kan bij zijn beslissing op het door verzoekers ingediende bezwaarschrift het thans bestreden besluit heroverwegen mede in het licht van deze beoordeling.
2.11 In artikel I.1, onder j, van de planvoorschriften is bepaald dat onder detailhandel wordt verstaan: "Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan de uiteindelijke gebruikers of verbruikers.".
2.12 Namens verweerder is in dit kader aangevoerd dat bij de beantwoording van de vraag of [Pizza] onder de hiervoor vermelde definitie valt, van belang is wat de bedoeling van de gemeentelijke wetgever is geweest en of het betreffende bedrijf in planologisch opzicht vergelijkbaar is met detailhandel. Hierbij dient voorts het begrip detailhandel afgezet te worden tegen de achtergrond van de omschrijvingen van de overige bestemmingen. Verder kan uit de aanhef van artikel II.7 van de planvoorschriften worden afgeleid dat de bedrijven, genoemd in de categorieën 1 en 2, in feite niet kunnen worden aangemerkt als detailhandel. Aangezien goed verdedigbaar is dat [Pizza] moet worden aangemerkt als een inrichting die valt onder categorie 1 en 2, meent verweerder dat [Pizza] binnen de geldende bestemming valt. Hierbij is nog van belang dat het hier niet gaat om een afhaalcentrum, maar om een bezorgdienst, waarbij er geen sprake is van het komen en gaan van klanten. Ter zitting is namens verweerder nog opgemerkt dat ook het gegeven dat er geen "uitstalling ten verkoop" plaatsvindt, bijdraagt aan het standpunt dat er geen sprake is van detailhandel.
2.13 Namens verzoekers is aangevoerd dat er, gelet op de gegeven definitie, wel sprake is van detailhandel. Verder vormt de lijst van bedrijven, vermeld in bijlage 1, een extra voorwaarde waaraan moet zijn voldaan om als bedrijf binnen de bestemming "bedrijfsdoeleinden II" te worden toegelaten en een pizzakoeriersdienst - of een vergelijkbaar bedrijf -staat niet op deze lijst vermeld. Ter zitting is hier nog aan toegevoegd dat [Pizza] in de directe omgeving folders laat verspreiden en dat er pizza's worden afgegeven aan in de nabijheid geparkeerde auto's.
2.14 Namens [Pizza] is ter zitting aangesloten bij hetgeen namens verweerder is aangevoerd en voorts is aangegeven dat in de folders geen adres is vermeld, maar enkel een telefoonnummer, en dat het niet de bedoeling is om klanten ter plekke te bedienen.
2.15 Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting kan als vaststaand worden aangenomen dat op het perceel [adres] te [woonplaats] geen pizza's worden vervaardigd, maar (slechts) worden 'afgebakken', voordat ze aan de klanten geleverd worden. De nadruk van [Pizza] ligt dan ook op de bezorging van deze 'afgebakken' pizza's.
2.16 Gelet op de definitie van het begrip "detailhandel", zoals opgenomen in de planvoorschriften, wordt geoordeeld dat de tussenzin "waaronder de uitstalling ten verkoop" ziet op het bedrijfsmatig te koop aanbieden van handelswaar en geen zelfstandig onderdeel van deze definitie vormt. Verweerders standpunt dienaangaande kan dan ook niet worden gevolgd. Mede gelet op de verspreide folders, waarbij de pizza's te koop worden aangeboden, en het gegeven dat de pizza's worden geleverd aan de uiteindelijke gebruikers, is in voldoende mate komen vast te staan dat de bedrijfsvoering van [Pizza] volledig past in de definitie van detailhandel zoals die in de planvoorschriften is opgenomen.
2.17 Het feit dat klanten niet ter plekke de pizza's komen afhalen, kan hieraan niet afdoen, nu er door de bezorging met brommers (alsnog) een niet onbeduidend aantal verkeersbewegingen plaatsvindt. Alhoewel dit aantal minder zal zijn dan wanneer alle klanten zelf de pizza's komen afhalen, is dit aantal niet zodanig dat de verkeersbewegingen te verwaarlozen zijn. Derhalve kan ook aan de reden die doorgaans ten grondslag ligt aan het planologisch onderscheid tussen detailhandel en handel in het algemeen geen argument worden ontleend om in dit concrete geval anders te oordelen.
2.18 Voor zover al geoordeeld zou moeten worden dat uit de aanhef van artikel II.7 van de planvoorschriften volgt dat bedrijven die voorkomen in de categorieën 1 en 2 van bijlage 1 - ook als het wel om detailshandelsbedrijven gaat - zijn toegestaan op deze gronden, wordt overwogen dat een pizzabezorgdienst niet is opgenomen in bedoelde lijst van bedrijven. [Pizza] is ook niet zodanig vergelijkbaar met deze bedrijven, dat op grond daarvan [Pizza] moet worden aangemerkt als passend in de bestemming "bedrijfsdoeleinden II".
Met name de omstandigheid dat bij de bedrijfsvoering van [Pizza] de nadruk ligt op de verkoop van pizza's aan de uiteindelijke gebruiker en niet op het bakken dan wel op andere wijze vervaardigen van voedingsmiddelen, is voor dit oordeel van beslissende betekenis.
2.19 Gelet op het vorenstaande en op het bepaalde in artikel II.7, lid C, onder II, sub b, van de planvoorschriften wordt betwijfeld of ten aanzien van [Pizza] een vrijstelling van het verbod om detailhandel uit te oefenen, kan worden verleend.
2.20 Ter zitting is met verweerders gemachtigde afgesproken dat verweerder zich zo spoedig mogelijk in het kader van de beslissing op bezwaar gemotiveerd uitlaat over de (on)mogelijkheid om vrijstelling te verlenen en over het al dan niet handhavend optreden.
Gelet hierop is er (thans) geen aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen.
2.21 Gelet op het vorenoverwogene zijn wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de proceskosten die verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op ¦ 1.420,- als kosten van verleende rechtsbijstand en op ¦ 9,25 als reiskosten. Van overige kosten is niet gebleken.
2.22 Derhalve wordt beslist als volgt.
3. BESLISSING
De president:
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.2 veroordeelt verweerder in de kosten van verzoekers in dit geding ten bedrage van ¦ 1.429,25, te betalen door de gemeente Houten;
3.3 bepaalt dat het door of namens verzoekers betaalde griffierecht ad ¦ 225,- door de gemeente Houten aan hen wordt vergoed.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, fungerend president, en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2001.
De griffier: De president:
mr. M.E. Companjen mr. D.A.C. Slump
Afschrift verzonden aan partijen op: