Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1873

Datum uitspraak2001-03-30
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200100807/2
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State 200100807/2. Datum uitspraak: 30 maart 2001 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van: [verzoeker] en anderen, wonend te [woonplaats], verzoekers, tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 4 januari 2001 in het geding tussen: verzoekers en burgemeester en wethouders van Haarlem. 1. Procesverloop Bij besluit van 7 juli 1999 hebben burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: burgemeester en wethouders) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "[vergunninghouder] B.V." met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals dat tot 3 april 2000 luidde, vrijstelling en vergunning verleend voor de bouw van een woongebouw met 55 woningen op het perceel [adres] te [woonplaats]. Bij brief van 14 december 1999, kenmerk CS/BO/991987, heeft het hoofd van de concernstaf verzoekers de mededeling gedaan dat burgemeester en wethouders op 7 december 1999 in overeenstemming met het advies van de Kamer uit de commissie bezwaar- en beroepschriften van 10 november 1999, hebben besloten het tegen het besluit van 7 juli 1999 gemaakte bezwaar van een deel van de verzoekers niet-ontvankelijk en van de overige verzoekers ongegrond te verklaren. Bij uitspraak van 22 september 2000, verzonden 29 september 2000, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Haarlem (hierna: de president), voorzover hier van belang, het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat burgemeester en wethouders een nieuw besluit nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Bij brief van 7 november 2000, kenmerk CS/BO/99/98711, heeft het hoofd van de concernstaf verzoekers de mededeling gedaan dat burgemeester en wethouders op 31 oktober 2000 in overeenstemming met het advies van de Kamer uit de commissie bezwaar- en beroepschriften van 20 oktober 2000, hebben besloten het tegen het besluit van 7 juli 1999 gemaakte bezwaar van een deel van de verzoekers niet-ontvankelijk en van de overige verzoekers ongegrond te verklaren. Bij uitspraak van 4 januari 2001, verzonden op 5 januari 2001, heeft de president het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 14 februari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 15 februari 2001, hoger beroep ingesteld. Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 maart 2001, waar verzoekers bij monde van [verzoeker] en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. S.A. Snijders-Rooth, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. E.D.M. Knegt, advocaat te Amsterdam, daar gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Schalkwijk C (Oostlob)" is het perceel waar het onderhavige bouwplan op ziet bestemd voor "Bijzondere doeleinden (BD en BD1) met bijbehorend terrein", zoals instellingen voor openbaar bestuur en/of dienstverlening, verenigingsleven, religie, onderwijs, opvoeding, recreatie en fysieke en geestelijke gezondheid. Het bouwplan bevat woningen en is derhalve in strijd met de bestemming. Voorts overschrijdt het bouwplan de bebouwingsgrenzen en de hoogtebepalingen van het geldende plan. De dichtstbij de woningen van verzoekers, op ongeveer 36 meter afstand, gelegen zijde van het beoogde bouwwerk heeft een nokhoogte van ongeveer 19 meter. 2.3. De Voorzitter stelt voorop dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is ingesteld. Wel neemt de bouwer, door gebruik te maken van een nog niet in rechte onaantastbare vergunning, een risico waarvan de eventuele negatieve gevolgen voor zijn rekening komen. De enkele omstandigheid dat de vergunning mogelijkerwijs niet in stand zal blijven brengt niet mee dat een voorlopige voorziening moet worden getroffen. Indien de Afdeling in de bodemzaak tot de slotsom komt dat het besluit van 31 oktober 2000 ten onrechte in stand is gelaten vanwege de aan dit besluit klevende formele gebreken, kunnen deze naar het oordeel van de Voorzitter bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar worden hersteld. De Voorzitter stelt verder vast dat ten tijde van de beslissing op bezwaar was voldaan aan de wettelijke vereisten voor het volgen van de anticipatieprocedure. De Voorzitter is van oordeel dat het bouwplan, gelet op de ter plaatse geldende bebouwingsmogelijkheden, zoals ter zitting toegelicht, niet een zeer ernstige inbreuk op het bestaande planologisch regime betekent. Daarbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat de maximale oppervlakte en het maximale bouwvolume van het bouwplan minder is dan ingevolge het bestemmingsplan is toegestaan en dat de woningbouw plaatsvindt in een woonwijk. De behoefte aan dit soort woningen is genoegzaam aannemelijk gemaakt, zodat het bouwplan voldoende urgent kan worden geacht om het volgen van de anticipatieprocedure te rechtvaardigen. Aan het bestreden besluit ligt naar het voorlopige oordeel van de Voorzitter geen onredelijke belangenafweging ten grondslag. Onder deze omstandigheden moeten de belangen van vergunninghoudster bij het mogen voortzetten van de bouwactiviteiten hangende hoger beroep van zwaarder gewicht worden geacht dan die van verzoekers bij het schorsen van de vergunning. Gelet hierop is er naar het oordeel van de Voorzitter aanleiding het verzoek af te wijzen. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. drs. 1. Sluiter, ambtenaar van Staat. w.g. Van de Does w.g. Sluiter Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2001 58-292. Verzonden: 30 maart 2001 Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,