
Jurisprudentie
AB1867
Datum uitspraak2001-04-26
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers36419/HA ZA 99-1032
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers36419/HA ZA 99-1032
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Uitspraak: 26 april 2001.
V O N N I S
van de Arrondissementsrechtbank te Roermond
in de zaak van:
eisers:
1. [eiser],
wonende te Addis Abeba (Ethiopië),
2. [eiseres],
wonende te Addis Abeba (Ethiopië),
procureur mr. B.P.W. van Brink;
tegen:
gedaagde:
De besloten vennootschap STEF BEURSKENS VERHUIZINGEN EN TRANSPORTEN B.V.,
gevestigd te 5932 CS Tegelen, Kaldenkerkerweg 17,
procureur mr. F.A.M. van Hooft,
gevoegd ex artikel 72 Rv:
De besloten vennootschap PVH ALLROUND MOVERS B.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
advocaat mr. I.B. Jansse,
procureur mr. H.J.J.M. van der Bruggen.
1. Het verloop van de procedure
Dit blijkt uit de navolgende stukken:
- de dagvaarding van 1 december 1999;
- de conclusie van eis met 8 producties;
- de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring met 2 producties;
- de conclusie van antwoord in het incident;
- het vonnis van deze rechtbank d.d. 22 juni 2000;
- de conclusie van antwoord met 1 productie;
- de conclusie van repliek met 10 producties;
- de conclusie van dupliek;
- de conclusie na voeging ex artikel 72 Rv in de hoofdzaak, tevens conclusie van antwoord in vrijwaring;
- de brief van mr. Van Brink d.d. 23 maart 2001, met 2 bijlagen ten behoeve van het pleidooi;
- de pleitnotities van mr. Van Brink;
- de pleitnotities van mr. Van Hooft;
- de pleitnotities van mr. Jansse.
De inhoud van deze stukken geldt als hier herhaald en ingelast.
Partijen zullen in dit vonnis worden genoemd [eisers] en Beurskens. De gevoegde partij zal worden aangeduid als PVH.
2. De vaststaande feiten
Tussen partijen dient als enerzijds gesteld en anderzijds niet dan wel niet voldoende weersproken en/of op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van overgelegde producties, het navolgende als vaststaand te worden beschouwd.
1. In 1998 hebben [eisers] met Beurskens een overeenkomst gesloten inhoudende dat Beurskens zorg zou dragen voor het vervoer van goederen van [eisers] van Tegelen naar Addis Abeba (Ethiopië) tegen betaling door [eisers] van fl. 31.147,50. De overeenkomst zoals tussen partijen gesloten, is conform de offerte van 28 mei 1997 die door Beurskens is overlegd bij conclusie van antwoord (productie 1).
2. Partijen hebben daarnaast gesproken over het feit dat de goederen uiterlijk 2 juni 1998 in Ethiopië moesten zijn afgeleverd.
3. [eisers] hebben voor het vervoer een bedrag van fl. 31.147,50 bij vooruitbetaling aan Beurskens voldaan.
4. Beurskens heeft voor het vervoer na aflevering in Rotterdam PVH ingeschakeld, die vervolgens reder Kersten Hunik Scheepvaartmaatschappij b.v. heeft ingeschakeld.
5. De goederen zijn door Beurskens in Tegelen in een container geladen. Deze container is op 22 februari 1998 uit Tegelen over de weg vervoerd naar Rotterdam. In Rotterdam is de container overgeladen op een schip, dat op 4 maart 1998 uit Rotterdam is vertrokken. Het schip is begin april 1998 met de goederen aangekomen in Assab (Eritrea). De goederen zijn daar gelost.
6. Omstreeks 6 mei 1998 is tussen Eritrea en Ethiopië een oorlog uitgebroken.
7. Op 7 mei 1998 zijn door de douaneautoriteiten van Ethiopië de juiste papieren afgegeven voor invoer van de goederen in Ethiopië. Het is onduidelijk waar de goederen vervolgens zijn gebleven.
8. De goederen worden sindsdien vermist en moeten als verloren gegaan worden beschouwd.
3. De vordering(en) en de stellingen van [eisers]
[eisers] hebben gevorderd Beurskens te veroordelen bij vonnis - uitvoerbaar bij voorraad - tot:
1. vergoeding aan [eisers] van de schade die zij hebben geleden als gevolg van het verloren gaan van de goederen, zijnde een bedrag nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
1 augustus 1998 tot aan de dag der algehele voldoening, althans vanaf 21 juni 1999 tot aan de dag der algehele voldoening;
2. voldoening aan [eisers] van een bedrag van fl. 31.147,50 (€ 14.157,95), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 1998 tot aan de dag der algehele voldoening, althans vanaf 21 juni 1999 tot aan de dag der algehele voldoening;
3. voldoening aan [eisers] van een bedrag van fl. 3.400,00 (€ 1.545,45) ter zake van gemaakte buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
met veroordeling van Beurskens in de kosten van het geding.
[eisers] hebben heeft daartoe gesteld dat zij schade hebben geleden doordat de goederen vermist zijn geraakt en als verloren gegaan beschouwd moeten worden. Nu de overeenkomst die zij met Beurskens hebben gesloten, een overeenkomst van gecombineerd goederenvervoer is, is Beurskens op grond van artikel 8:42 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aansprakelijk voor de schade die [eisers] als gevolg van het verloren gaan van de goederen geleden hebben, tenzij Beurskens aantoont dat er sprake is van omstandigheden op grond waarvan hij niet aansprakelijk is. Het uitbreken van een oorlog tussen Ethiopië en Eritrea kan niet leiden tot overmacht aan de kant van Beurskens, omdat niet die oorlog de oorzaak is van de vertraging c.q. het verlies, maar het niet juist invullen van de papieren door Beurskens.
Daarnaast hebben [eisers] recht op terugbetaling van de door hen voldane transportkosten ad fl. 31.147,50, nu zij de overeenkomst met Beurskens op 14 juni 1999 hebben ontbonden. Door de ontbinding is immers een overeenkomst tot het ongedaan maken van de reeds ontvangen prestaties ontstaan, zodat Beurskens de door [eisers] betaalde transportkosten dient terug te betalen.
Voor de verdere stellingen en de nadere onderbouwing daarvan verwijst de rechtbank naar de processtukken.
4. Het verweer van Beurskens
Beurskens heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eisers] in hun vordering dan wel ontzegging aan [eisers] van hun vordering als zijnde ongegrond en onbewezen, met veroordeling van [eisers] in de kosten van het geding.
Beurskens heeft zich primair beroepen op verjaring. Zij heeft daartoe gesteld dat, indien, zoals [eisers] betogen, sprake is van een overeenkomst van gecombineerd goederenvervoer, de rechtsvordering op grond van artikel 8:1711 BW een jaar na de dag volgend op de dag van (afgesproken) aflevering verjaart. Partijen hebben afgesproken dat de goederen uiterlijk 2 juni 1998 afgeleverd dienden te zijn, zodat deze datum als afleverdatum geldt. Door [eisers] is de verjaring niet gestuit, zodat de rechtsvordering op 3 juni 1999 verjaard was.
Subsidiair stelt Beurskens zich op het standpunt dat er geen sprake is van een overeenkomst van gecombineerd goederenvervoer, maar van een overeenkomst tot het doen vervoeren van goederen, nu Beurskens alleen het eerste deel van het vervoer, zijnde van Tegelen naar Rotterdam, heeft verzorgd en derden vervolgens het vervoer hebben overgenomen. Tijdens dat eerste deel heeft zich geen schadetoebrengend feit voorgedaan, zodat Beurskens niet aansprakelijk is voor de door [eisers] geleden schade.
Voorts beroept Beurskens zich op overmacht. Het feit dat de goederen in een oorlogssituatie zijn terechtgekomen, levert een overmachtsituatie op. Hierdoor is Beurskens niet aansprakelijk voor de schade die [eisers] hebben geleden. Met betrekking tot het gestelde door [eisers] over de vermeende opgetreden vertraging door het niet juist invullen van papieren door Beurskens, stelt Beurskens dat er geen sprake is van vertraging. Van vertraging zou immers slechts sprake kunnen zijn nà 2 juni 1998 - de overeengekomen uiterste afleverdatum -, terwijl de stellingen van [eisers] betrekking hebben op het tijdvak begin april 1998 - 7 mei 1998. Daarnaast heeft, zo er al sprake was van vertraging, die vertraging niet geleid tot het verloren gaan van de goederen, zodat dit niet als een schadetoebrengend feit gezien kan worden.
Ten aanzien van de gevorderde terugbetaling van de transportkosten stelt Beurskens dat er geen reden is om aan te nemen dat er een ongedaanmakingsverplichting op haar rust. Immers, indien, zoals [eisers] stellen maar wat Beurskens betwist, haar tekortkoming bestaat uit het onjuist invullen van de papieren, dan is dit zo'n geringe tekortkoming, dat deze de ontbinding niet rechtvaardigt.
Tenslotte heeft Beurskens zowel de door [eisers] gevorderde wettelijke rente als buitengerechtelijke incassokosten betwist.
Ook hier verwijst de rechtbank voor de verdere stellingen en de nadere onderbouwing daarvan naar de processtukken.
5. Het oordeel van de rechtbank
5.1 de overeenkomst
5.1.1 Tussen partijen staat vast dat hetgeen partijen zijn overeengekomen, overeenkomt met de offerte van 28 mei 1997. Tevens staat tussen partijen vast dat zij hebben gesproken over het feit dat de goederen uiterlijk 2 juni 1998 in Ethiopië moesten zijn afgeleverd. De rechtbank zal voor het vaststellen van de wederzijdse rechten en verplichtingen hiervan uitgaan.
5.1.2 In de offerte worden onder punt 1.2 de werkzaamheden van Beurskens opgesomd. Deze werkzaamheden bestaan (onder meer) uit het vakkundig verpakken van de goederen voor overzee, het laden van de goederen in een zeecontainer, het vervoeren van de zeecontainer via Rotterdam naar Adis Abeba en uitladen van de goederen in Adis Abeba. Voorts staat tussen partijen vast dat de goederen over de weg en over zee zijn vervoerd.
5.1.3 Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat Beurskens zich tegenover [eisers] verbonden heeft dat het vervoer van de goederen deels over de weg en deels over zee zou geschieden. Beurskens heeft zich tegenover [eisers] niet verbonden tot het doen vervoeren van de goederen, zodat het inschakelen van derden voor het transport door Beurskens niet kan leiden tot de conclusie dat sprake is van een expeditieovereenkomst. Daarnaast heeft [eisers] het totale bedrag aan transportkosten ineens voldaan aan Beurskens. Er is derhalve naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de wettelijke omschrijving, sprake van een overeenkomst van gecombineerd goederenvervoer zoals omschreven in artikel 8:40 BW.
5.2 het beroep op verjaring
5.2.1 Beurskens heeft zich, in het geval sprake was van een overeenkomst van gecombineerd goederenvervoer, beroepen op verjaring. Partijen verschillen in dit verband van mening over de afgesproken afleverdatum; Beurskens heeft gesteld dat 2 juni 1998 als datum van aflevering kan worden aangemerkt, nu tussen partijen vaststaat dat op deze datum de goederen uiterlijk afgeleverd dienden te zijn in Ethiopië, terwijl volgens [eisers] er geen vaste datum is afgesproken maar zij er, op grond van door Beurskens gedane toezeggingen, in redelijkheid op vertrouwen mochten dat de goederen eind maart 1998 in Ethiopië afgeleverd zouden worden.
5.2.2 De rechtbank overweegt dat de afleverdatum in beginsel van belang is, nu deze, gelet op het gestelde in de artikelen 8:1722 jo. 1711 jo. 42 BW, bepaalt op welke datum de verjaringstermijn, welke een jaar bedraagt, aanvangt en daarmee, eindigt. In de onderhavige zaak kan echter in het midden worden gelaten welke datum partijen als afleverdatum zijn overeengekomen, nu [eisers] door middel van de brief van hun advocaat aan Beurskens de verjaring op 19 januari 1999 gestuit hebben, welke stuiting derhalve plaatsvond vóór het verstrijken van een jaar na zowel eind maart 1998 als 2 juni 1998. Dat er sprake is van stuiting blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit het feit dat Beurskens in deze brief wordt medegedeeld dat de oorzaak van de schade in haar nalaten ligt en haar verzocht wordt aansprakelijkheid voor deze schade te erkennen zodat een en ander kan worden afgewikkeld. Hiermee hebben [eisers] ondubbelzinnig hun recht op nakoming hebben voorbehouden, nu een vordering tot schadevergoeding ook valt onder een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis. Door de stuiting begon de verjaringstermijn van een jaar opnieuw begon te lopen, zodat de vordering nog niet was verjaard ten tijde van het aanhangig maken op 1 december 1999.
5.3 de aansprakelijkheid voor de schade
5.3.1 Nu tussen partijen vaststaat dat de goederen verloren zijn gegaan, dient te worden vastgesteld of Beurskens voor de schade die daaruit is voortgevloeid, aansprakelijk is. De rechtbank overweegt daartoe dat op grond van artikel 8:21 BW de vervoerder een resultaatsverplichting rust. Dit wil zeggen dat hij gehouden is de zaken gaaf en tijdig ter bestemming af te leveren en dat bij niet-nakoming daarvan, de vervoerder aansprakelijk is voor de schade, tenzij hij op een omstandigheid kan beroepen die hem volgens wet of contract van aansprakelijkheid bevrijdt.
5.3.2 Nu partijen contractueel geen bevrijdende omstandigheden voor Beurskens zijn overeengekomen, kan Beurskens slechts een beroep doen op de wettelijk bevrijdende omstandigheden.
5.3.3 Beurskens heeft zich beroepen op een wettelijke bevrijdende omstandigheid, namelijk overmacht. Hij heeft gesteld dat de goederen terecht zijn gekomen in een oorlogssituatie en als gevolg daarvan verloren zijn gegaan. De rechtbank overweegt dat, gelet op de formulering van het in dezen toepasselijke artikel 8:23 BW, de bewijslast van de bevrijdende omstandigheden op de vervoerder rust. Artikel 8:42 BW is niet van toepassing nu de omstandigheid die de schade veroorzaakte, naar thans tussen partijen vaststaat, is opgekomen tijdens het laatste traject van het vervoer - de goederen waren immers gelost in Assab en stonden klaar om naar Adis Abeba vervoerd te worden per vrachtauto.
5.3.4 Door Beurskens zijn geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat er sprake was van een overmachtsituatie als gevolg van oorlogshandelingen. Weliswaar noemt de specifiek wettelijke regeling van de goederenvervoerovereenkomst over zee - waarbij analoog zou kunnen worden aangeknoopt gelet op het karakter van de overeenkomst en het feit dat het vervoer, voorafgaand aan het voorgenomen traject op de weg, over zee plaatsvond - oorlogshandelingen als een disculperende omstandigheid, maar dan nog kan de vervoerder niet volstaan met een simpel beroep op oorlogshandelingen. Hij dient aan te tonen dat zich een voor hem bevrijdende omstandigheid heeft voorgedaan en dat de schade daarvan het gevolg was. Nu tussen partijen de oorlogshandelingen vast staan, was het aan Beurskens geweest te stellen welke feiten en/of omstandigheden zich in het kader van die oorlogshandelingen hebben voorgedaan en dat die geleid hebben tot het verloren gaan van de goederen en het ontstaan van de schade. Nu hij dit heeft nagelaten en overigens ook niet heeft aangetoond als gevolg van welke handelingen de goederen verloren zijn gegaan en de schade is ontstaan, kan zijn beroep op overmacht niet slagen.
5.3.5 Ook de stellingen van PVH kunnen niet leiden tot een geslaagd beroep op overmacht, nu ook PVH niet heeft gesteld welke oorlogshandelingen, als gevolg waarvan de goederen verloren zijn gegaan, zich hebben voorgedaan en zij dit overigens ook niet heeft aangetoond.
5.3.6 Op grond van het bovenstaande slaagt het beroep op overmacht niet. Nu overigens noch door Beurskens noch door PVH feiten en omstandigheden zijn gesteld, waaruit blijkt dat Beurskens een beroep toekomt op een bevrijdende omstandigheid, is Beurskens aansprakelijk voor de schade die [eisers] hebben geleden als gevolg van het verlies van de goederen. De rechtbank zal derhalve de vordering tot vergoeding van de schade als gevolg van het verloren gaan van de goederen, toewijzen.
5.4 de omvang van de schade
[eisers] hebben gevorderd dat de door hen geleden schade bij staat wordt opgemaakt en vereffend volgens wet. Door Beurskens is daar tegenover gesteld dat een schadestaatprocedure niet tot een oplossing kan leiden omdat de waarde van de goederen niet vast staat en ook niet meer in rechte door een deskundige kan worden vastgesteld vanwege het ontbreken van een afdoende omschrijving. Nu echter door [eisers] is gesteld dat zij voorafgaand aan het vervoer van een groot deel van de goederen foto's hebben gemaakt en de rechtbank zich, gelet op de weinige gegevens die overigens met betrekking tot de goederen bestaan, niet in staat acht de schade zelf te begroten, zal zij de vordering toewijzen.
5.5 de transportkosten
5.5.1 Met betrekking tot de vordering tot terugbetaling van de volledige som aan transportkosten overweegt de rechtbank dat, nu tussen partijen vast staat dat de goederen in ieder geval in Assab zijn aangekomen, niet gezegd kan worden dat er sprake is van een zodanige tekortkoming in de nakoming aan de kant van Beurskens, dat deze gehele ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt en daarmee terugbetaling van de gehele som. Bovendien kan, nu de goederen als verloren gegaan moeten worden beschouwd, deze prestatie ook niet meer ongedaan gemaakt worden.
5.5.2 De rechtbank ziet, gelet op het feit dat de goederen in Adis Abeba hadden moeten worden afgeleverd maar ter hoogte van Assab verloren zijn gegaan, waarmee nakoming blijvend onmogelijk moet worden geacht, wel grond voor gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst, en wel ten aanzien van het overeengekomen vervoer van de goederen van Assab naar Adis Abeba. De rechtbank stelt de waarde van deze prestatie ex aequo et bono vast op fl. 7.000,--. Zij zal derhalve de vordering tot terugbetaling van de transportkosten tot dit bedrag toewijzen.
5.6 de wettelijke rente
Door [eisers] is wettelijke rente gevorderd vanaf 1 augustus 1998, zijnde 60 dagen nadat de goederen afgeleverd hadden moeten worden, althans vanaf 21 juni 1999, de dag nadat Beurskens namens [eisers] in gebreke is gesteld. Beurskens heeft de vordering tot wettelijke rente betwist, stellende dat zij geen rente is verschuldigd omdat zij ook geen schadevergoeding is verschuldigd. De rechtbank overweegt dat, nu zij heeft geoordeeld dat Beurskens aan [eisers] schade dient te vergoeden, Beurskens ook wettelijke rente is verschuldigd. In beginsel is de wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment dat de prestatie opeisbaar is. Door [eisers] is voor het moment van opeisbaar worden aangeknoopt bij de bepalingen van multilaterale verdragen betreffende het vervoer van goederen over de weg en vervoer van goederen over zee, welke inhouden dat goederen als verloren moeten worden beschouwd indien zij 60 dagen nadat zij afgeleverd hadden moeten zijn, niet zijn afgeleverd, hetgeen in casu betekent dat de goederen op 1 augustus 1998 als verloren konden worden beschouwd. Nu deze aanknoping niet door Beurskens is betwist en zij de rechtbank niet onredelijk voorkomt, zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen vanaf 1 augustus 1998.
5.7 de buitengerechtelijke incassokosten
De rechtbank overweegt dat het haar aannemelijk voorkomt dat de gestelde werkzaamheden ter verkrijging van voldoening buiten rechte inderdaad zijn verricht, en dat zij, mede gelet op de in het dossier aanwezige correspondentie, het doen van een enkele sommatie te boven gaan. Op grond hiervan en gelet op het feit dat het bedrag dat aan buitengerechtelijke incassokosten wordt gevorderd, redelijk is, zal de rechtbank de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, toewijzen.
5.8 de kosten van de procedure
Beurskens zal, als grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
veroordeelt Beurskens aan [eisers] te vergoeden de door [eisers] geleden schade als gevolg van het verloren gaan van de goederen, zijnde een bedrag nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 1998 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Beurskens aan [eisers] te betalen een bedrag van fl. 7.000,-- (EUR 3.176,46), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 1998 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Beurskens aan [eisers] te betalen een bedrag van fl. 3.400,-- (EUR 1.542,85) ter zake van gemaakte buitenrechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 1999 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Beurskens in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eisers] tot aan deze uitspraak begroot op een bedrag van fl. 756,82 (EUR 343,43) aan verschotten en op fl. 8.500,-- (EUR 3.857,13) aan salaris procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.M.L.M. Magnée, F. Oelmeijer en J.M. van Eck en ter openbare civiele terechtzitting van 26 april 2001 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
Type: IT.
Coll.: