
Jurisprudentie
AB1865
Datum uitspraak2001-04-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200004894/1 en 20000.48.94/2
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200004894/1 en 20000.48.94/2
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Raad
van State
200004894/1 en 20000.48.94/2.
Datum uitspraak: 5 april 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op de hoger beroepen van:
[appellant A] en anderen, wonend te [woonplaats],
[appellant B] en anderen, wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 7 september 2000 in het geding tussen:
appellanten
en
burgemeester en wethouders van Beesel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2000 hebben burgemeester en wethouders van Beesel (hierna: burgemeester en wethouders) met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals dat luidde tot 3 april 2000, aan de gemeente Beesel vrijstelling en vergunning verleend voor de aanleg van twee rotondes op de percelen, kadastraal bekend gemeente Beesel, sectie B, nummers 221, 2732, 2733 en 3487 (alle gedeeltelijk), sectie K, nummer 1215 (gedeeltelijk) en sectie C, nummers 509, 1680, 2275, 2369, 2489, 2495, 2712 en 2713 (alle gedeeltelijk), plaatselijk bekend kruising Rijksweg/Bergerhofweg/Heerstraat (hierna: Zuidkom) en kruising Rijksweg/Maasstraat/Klaashofweg (hierna: Noordkom).
Bij besluit van 8 mei 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften van 20 april 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 7 september 2000, verzonden op 8 september 2000, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Roermond (hierna: de president) de daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten sub 1 bij brief van 15 oktober 2000, bij de Raad van State ingekomen op 17 oktober 2000, en appellanten sub 2 bij brief van 17 oktober 2000, bij de Raad van State ingekomen op 19 oktober 2000, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 19 februari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 22 februari 2001, hebben appellanten sub 1 en appellanten sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 15 februari 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
Bij brief van 12 maart 2001 hebben appellanten sub 1 en appellanten sub 2 van repliek gediend en nog nadere stukken ingediend.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2001, waar appellanten sub 1 vertegenwoordigd door [appellant A] en ir. [gemachtigde], gemachtigden, appellanten sub 2 vertegenwoordigd door [appellant B] en ir. [gemachtigde], gemachtigden, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. W.D.W. van Aken, A.L.J.M. Nicoll en H.P.W.M. Janssen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellanten sub 1 en appellanten sub 2 betogen dat de president ten onrechte heeft geoordeeld dat burgemeester en wethouders in redelijkheid, overeenkomstig de eisen die de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht aan behoorlijke besluitvorming stellen, tot hun besluit van 8 mei 2000 zijn gekomen. Zij menen dat burgemeester en wethouders bij dit besluit onvoldoende rekening hebben gehouden met hun belangen, in het bijzonder met de geluidsoverlast bij hun woningen die de rotondes naar zij stellen tot gevolg hebben. Daartoe voeren zij aan dat vanwege het besluit de geluidbelasting op de gevels van de woningen bij de rotondes met meer dan 2 dB(A) toeneemt, hetgeen betekent dat het besluit een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder tot gevolg heeft en de procedure die artikel 99, eerste lid, van de Wet geluidhinder voorschrijft had moeten worden gevolgd. Appellanten sub 1 en appellanten sub 2 stellen dat burgemeester en wethouders de geluidbelasting als gevolg van het besluit niet op de juiste wijze hebben vastgesteld en dat zij niet alle informatie over die geluidbelasting bij de beoordeling hebben betrokken. Daarbij wijzen zij er op dat burgemeester en wethouders behalve naar aanleiding van het bezwaar, ook naar aanleiding van het beroep een akoestisch rapport hebben doen opstellen, dat echter niet aan de president is overgelegd.
2.2. Ingevolge artikel 76a, eerste lid, van de Wet geluidhinder worden bij het nemen van een besluit tot vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen, van andere gebouwen dan woningen of van andere geluidsgevoelige objecten binnen die zone de waarden in acht genomen, die ingevolge de artikelen 82, 82a, 83, 85, 100 en 1 00a als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat gedeputeerde staten bij hun beslissing over het verlenen van een verklaring van geen bezwaar ten behoeve van het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid, het bepaalde in dat lid in acht nemen.
Ingevolge artikel 1 van de Wet geluidhinder moet onder de reconstructie van een weg worden verstaan: één of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg, ten gevolge waarvan de geluidsbelasting vanwege de weg met 2 dB(A) of meer wordt verhoogd. In artikel 99, eerste lid van de Wet geluidhinder is bepaald dat tot reconstructie van een weg, indien binnen de aanwezige of toekomstige zone van die weg woningen, andere gebouwen dan woningen of andere geluidsgevoelige objecten aanwezig, in aanbouw of geprojecteerd zijn, niet wordt overgegaan dan in overeenstemming met een onherroepelijk geworden besluit van de gemeenteraad, met overeenkomstige toepassing van artikel 81 genomen naar aanleiding van een door de wegbeheerder aan burgemeester en wethouders gedane mededeling van zijn voornemen en na een met overeenkomstige toepassing van artikel 80 ingesteld onderzoek.
2.2.1. Ter plaatse van de Zuidkom gelden de bestemmingsplannen "Wildekamp II” en "Algemeen Bestemmingsplan Beesel 1972". De gronden waarvoor het laatstgenoemde bestemmingsplan geldt hebben de bestemming "openbaar groen", met als gevolg dat aanleg van de rotonde in zoverre in strijd is met dit plan.
Ter plaatse van de Noordkorn gelden de bestemmingsplannen "Bestemmingsplan Reuver Noord, l e herziening", "Bestemmingsplan Reuver Noord, 2e herziening" en "Algemeen bestemmingsplan Beesel 1972". Een deel van de gronden waar het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Reuver Noord, 1e herziening" geldt heeft de bestemming "voortuin", met als gevolg dat de rotonde in zoverre in strijd is met dit plan. De gronden waarvoor het bestemmingsplan "Algemeen bestemmingsplan Beesel 1972" geldt hebben de bestemming "agrarisch gebied met landschappelijke waarde", met als gevolg dat de rotonde in zoverre in strijd is met dit plan en dat ingevolge artikel 8, vierde lid, van dit plan een aanlegvergunning is vereist.
De gronden waar de rotondes zijn voorzien bevinden zich binnen een zone die geldt ingevolge artikel 74, eerste lid, van de Wet geluidhinder.
Ten behoeve van de aanleg van de rotondes gold zowel ten tijde van het besluit van 10 februari 2000 als ten tijde van het thans bestreden besluit een voorbereidingsbesluit.
2.2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 9 maart 1993 (no. R03.90.1049 en R03.90.1439, AB 1993, 580) behoeven, in een geval waarin vooruitlopend op het van kracht worden van een bestemmingsplan medewerking wordt verleend aan de verwezenlijking van een plan waarbij de Wet geluidhinder in het geding is, de in deze wet voorziene procedures niet te zijn afgerond alvorens een verklaring van geen bezwaar kan worden afgegeven. Wel moet blijken dat gedeputeerde staten en burgemeester en wethouders zich bewust zijn geweest van hetgeen de Wet geluidhinder in de gegeven situatie vereist en dat zij zich een oordeel hebben gevormd omtrent de vraag of aan die vereisten zal kunnen worden voldaan.
Ten behoeve van hun besluit van 10 februari 2000 hebben burgemeester en wethouders de geluidbelasting bij woningen als gevolg van de aanleg van de Noordkom en de Zuidkom beoordeeld aan de hand van algemene aannames, zoals de aanname dat een rotonde in het algemeen niet meer geluidbelasting geeft dan een kruispunt en de aanname dat over een rotonde met een lagere snelheid wordt gereden dan over een kruispunt, hetgeen ook een lagere geluidbelasting tot gevolg zou hebben. Op basis van deze beoordeling hebben burgemeester en wethouders geconcludeerd dat de aanleg van de Noordkom en de Zuidkom een gunstige invloed heeft op de geluidbelasting, hetgeen zij ook hebben vermeld in de aanvraag om een verklaring van geen bezwaar. De Voorzitter stelt vast dat deze conclusie van burgemeester en wethouders in dit stadium niet was onderbouwd met een akoestisch rapport. Vast staat voorts dat met de aanleg van de rotondes de afstand van de weg tot de dichtstbijzijnde woningen wordt verkort en dat de bij deze woningen reeds aanwezige geluidbelasting hoger is dan 55 dB(A), hetgeen tot bijzondere zorgvuldigheid aanleiding had behoren te zijn. Gedeputeerde staten van Limburg hebben een verklaring van geen bezwaar verleend. Gelet op de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting is de Voorzitter van oordeel niet kan worden staande gehouden dat gedeputeerde staten deze verklaring hebben afgegeven op basis van een genoegzaam inzicht in de toekomstige geluidsituatie ter plaatse.
Bij hun beslissing op bezwaar hebben burgemeester en wethouders een akoestisch rapport van 6 april 2000 gehanteerd. Dit rapport is opgesteld met toepassing van "Standaard Rekenmethode 1 ", zoals omschreven in bijlage 1 van het Besluit Reken- en Meetvoorschrift Verkeerslawaai (hierna: Besluit). De conclusie van dit rapport is dat de geluidbelasting vanwege de Noordkom, bij een geluidbelasting van 67,8 dB(A), toeneemt met maximaal 0,3 dB(A) en vanwege de Zuidkom, bij een geluidbelasting van 71,0 dB(A), toeneemt met maximaal 0,9 dB(A). De Voorzitter is gebleken dat de eerst in deze procedure overgelegde en dus niet bij de president bekende akoestische rapporten over de Zuidkom van 17 augustus 2000 en over de Noordkom van 22 augustus 2000 waarin de "Standaard Rekenmethode 2", zoals omschreven in bijlage 11 van het Besluit, is toegepast, eveneens in opdracht van burgemeester en wethouders zijn opgesteld. De conclusie van het rapport over de Zuidkom is dat de rotonde voor alle woningen in de directe nabijheid een reconstructie tot gevolg heeft en dat bij 7 woningen - al dan niet met aanvullend akoestisch onderzoek - moet worden aangetoond dat het maximaal toelaatbaar binnenniveau niet wordt overschreden. De conclusie van het rapport over de Noordkom is dat de rotonde voor 13 woningen een reconstructie tot gevolg heeft waarbij - al dan niet met aanvullend akoestisch onderzoek - moet worden aangetoond dat het maximaal toelaatbaar binnenniveau niet wordt overschreden. Deze van een deugdelijke onderbouwing voorziene rapporten van 17 respectievelijk 22 augustus 2000 bevestigen dat bij burgemeester en wethouders ten tijde van hun besluit van 8 mei 2000 geen voldoende inzicht bestond in de toekomstige geluidsituatie. De vraag of met de aanleg van de rotondes zal kunnen worden voldaan aan de vereisten die de Wet geluidhinder stelt, wordt met het rapport van 6 april 2000 niet beantwoord. Ten aanzien van de gestelde geluidsoverlast ontbeert dit besluit naar het oordeel van de Voorzitter dan ook een zorgvuldige voorbereiding.
Uit het vorenstaande volgt dat de beslissing op bezwaar niet berust op een zorgvuldige voorbereiding. De president had dit besluit dan ook wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dienen te vernietigen.
2.3. De Voorzitter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.4. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De bij de rechtbank ingestelde beroepen dienen alsnog gegrond te worden verklaard. De bestreden beslissing op bezwaar komt eveneens voor vernietiging in aanmerking. Burgemeester en wethouders dienen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.5. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Daarbij merkt de Voorzitter op dat er met betrekking tot de door appellanten sub 1 en appellanten sub 2 ingeroepen deskundige geen aanleiding bestaat burgemeester en wethouders in andere kosten te veroordelen dan de reis-, verblijf- en verletkosten vanwege het meebrengen van de deskundige naar de zitting.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
i. verklaart de hoger beroepen gegrond;
ii. vernietigt de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 7 september 2000;
iii. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond;
iv. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Beesel van 8 mei 2000;
v. draagt burgemeester en wethouders 2p met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen en dit op de voorgeschreven wijze bekend te maken;
vi. wijst het verzoek af;
vii. veroordeelt burgemeester en wethouders van Beesel in de door appellanten sub 1 in verband met de behandeling van het verzoek, het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 710,05 en in de door appellanten sub 2 in verband met de behandeling van het verzoek, het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 350,05; het bedrag dient door de gemeente Beesel te worden betaald aan appellanten sub 1 respectievelijk appellanten sub 2;
viii. gelast dat gemeente Beesel aan appellanten sub 1 en aan appellanten sub 2 het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (in beide gevallen f 340,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. drs. I. Sluiter, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. Sluiter
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2001
58-292.
Verzonden 5 april. 2001
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,