
Jurisprudentie
AB1858
Datum uitspraak2001-04-19
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200001166/1.
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200001166/1.
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Raad
van State
200001166/1.
Datum uitspraak: 19 april 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het beroep, respectievelijk hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats],
appellant,
tegen
1. het besluit van 9 juni 1998 van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuideramstel van de gemeente Amsterdam, als rechtsopvolger van het stadsdeel Zuid van de gemeente Amsterdam,
2. de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 23 februari 2000 in het geding tussen:
appellant
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuideramstel van de gemeente Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 december 1997 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid (hierna: het dagelijks bestuur) appellant geweigerd bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een serre tegen de achtergevel van de woning [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning).
Bij besluit van 12 mei 1998 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 19 december 1997 herroepen en de gevraagde vergunning onder binnenplanse vrijstelling verleend. Dit besluit en het advies van de Algemene Bezwaar- en Beroepscommissie van het stadsdeel Zuid van 2 april 1998, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij besluit van 9 juni 1998 heeft het dagelijks bestuur het besluit van 12 mei 1998 "uitgewerkt' in die zin dat het bouwwerk dient te worden uitgevoerd overeenkomstig de door de afdeling Bouwen en Wonen op de tekening 200-05 in rood aangebrachte aanwijzingen (hierna: het besluit van 9 juni 1998).
Bij uitspraak van 25 juni 1998, verzonden op die dag, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de president) het door [bezwaarde A] en [bezwaarde A-B] (hierna: [bezwaarde]) ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen het besluit van 9 juni 1998 heeft appellant bij brief van 17 juli 1998 bij de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij uitspraak van 23 februari 2000 heeft de rechtbank, beslissende op dit beroep, zich onbevoegd verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Daartegen is geen hoger beroep ingesteld. De rechtbank heeft de brief van 17 juli 1998 alsnog doorgezonden naar de Afdeling. De brief van 17 juli 1998 is bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2000.
Bij brief van 13 juni 2000 en 2 augustus 2000 hebben onderscheidenlijk [bezwaarde] en het dagelijks bestuur een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2000, waar appellant in persoon en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. O. Sterk, ambtenaar der gemeente Amsterdam, zijn verschenen. Voorts zijn gehoord [bezwaarde A] en [bezwaarde A-B], vertegenwoordigd door J.B. Postma.
2.1. Overwegingen
Het besluit van 9 juni 1998 dient te worden aangemerkt als een nadere beslissing op bezwaar, waarbij alsnog ten nadele van appellant aan de hem bij de beslissing op bezwaar van 12 mei 1998 verleende bouwvergunning een voorwaarde (voorschrift) is verbonden. Tegen deze nadere beslissing op bezwaar stond voor appellant beroep open bij de rechtbank.
2.2. Voor het instellen van zulk een beroep moest appellant bij de rechtbank een beroepschrift indienen. Hieraan doet niet af dat bij de rechtbank reeds een beroep van [bezwaarde] aanhangig was tegen de beslissing op bezwaar van 12 mei 1998. Van een beroep van rechtswege op grond van artikel 6:19, eerste lid van de Algemene wet bestuursrechtspraak was voor appellant geen sprake. Ingevolge dit artikellid wordt, indien een bestuursorgaan een (wijziging-)besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18, het beroep (tegen het oorspronkelijke besluit) geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit aan het beroep geheel tegemoet komt. Deze bepaling strekt echter niet zo ver dat het beroep van [bezwaarde],waarmee deze zich keerde tegen de aan appellant verleende vergunning als zodanig, zou kunnen worden geacht zich ten gunste van appellant mede te richten tegen de beperking die op de bouwvergunning is aangebracht bij de nadere beslissing op bezwaar van 12 mei 1998.
2.3. Gelet op het vorenstaande, dient het door appellant aan de rechtbank gezonden geschrift van 17 juli 1998 met het opschrift "bezwaarschrift, inzake voorwaarde bouwvergunning serre" te worden aangemerkt als een tegen het besluit van 9 juni 1998 gericht beroepschrift. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat voor een uitspraak op dit beroepschrift geen plaats meer was. Weliswaar had de president van de rechtbank op 25 juni 1998 reeds uitspraak gedaan op het beroep van [bezwaarde] - in welk kader de president de positie van appellant bij de bouwvergunning als geheel mede in aanmerking heeft moeten nemen - doch die uitspraak kan blijkens het hiervoor overwogene niet mede gelden als een uitspraak op het beroep van appellant tegen het alsnog aan de bouwvergunning verbinden van het voorschrift. Het is derhalve niet juist, dat de rechtbank zich bij haar uitspraak van 23 februari 2000 onbevoegd heeft verklaard van het beroep van appellant kennis te nemen en het beroepschrift van 17 juli 1998 ter behandeling als hoger-beroepschrift aan de Afdeling heeft doorgezonden.
2.4. Tegen de uitspraak van de rechtbank van 23 februari 2000 is niet uitdrukkelijk hoger beroep ingesteld. De Afdeling stelt evenwel vast dat zij de bevoegde rechter is om op zulk een hoger beroep, indien het zou zijn ingesteld, te beslissen. Voorts is aannemelijk, dat appellant - door de gang van zaken in verwarring gebracht - in de omstandigheid dat zijn beroepschrift door de rechtbank aan de hoger-beroepsrechter is doorgezonden aanleiding heeft gevonden een uitdrukkelijk hoger beroep tegen de uitspraak van 23 februari 2000 achterwege te laten. Een en ander geeft de Afdeling aanleiding, het doorgezonden beroepschrift van 17 juli 1998 mede aan te merken als een hoger-beroepschrift tegen de uitspraak van 23 februari 2000.
2.5. Voor zover het gaat om een beroep tegen de nadere beslissing op bezwaar van 9 juni 1998 is de Afdeling onbevoegd daarvan kennis te nemen. Voor zover de brief van 17 juli 1998 mede is aan te merken als een hoger beroep tegen de uitspraak van 23 februari 2000 is dit beroep gegrond. Deze uitspraak moet worden vernietigd. De Afdeling verstaat, dat de rechtbank bevoegd is van het beroep tegen de nadere beslissing op bezwaar van 9 juni 1998 kennis te nemen. Het beroepschrift van 17 juli 1998 zal derhalve met overeenkomstige toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht aan de rechtbank worden teruggezonden.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het hoger beroep tegen het besluit van 9 juni 1998,
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 februari 2000, reg. nr. AWB 9815988 WW44 A3166;
III. gelast dat het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuideramstel van de gemeente Amsterdam aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (f 225,00 en f 315,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. P.J.J. van Buuren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Groeneweg
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2001
32.
Verzonden: 19 april 2001
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,