
Jurisprudentie
AB1828
Datum uitspraak2001-01-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
ZaaknummersAWB 00/306 BESLU V01
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
ZaaknummersAWB 00/306 BESLU V01
Statusgepubliceerd
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE GRONINGEN
SECTOR BESTUURSRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
Reg.nr.: AWB 00/306 BESLU V01
U I T S P R A A K
inzake het geschil tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de burgemeester van Groningen, verweerder.
1. PROCESVERLOOP
Bij besluit van 16 februari 2000 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser, gericht tegen het besluit van verweerder van 7 juli 1999, waarbij de eerder aan eiser onder voorwaarden verstrekte vergunning voor het evenement Valley of the North is ingetrokken, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep doen instellen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden en voorzien van een verweerschrift.
Partijen hebben de beschikking gekregen over de gedingstukken.
De voorzitter van de enkelvoudige kamer heeft het voorbereidend onderzoek gesloten en heeft de zaak verwezen naar een behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer.
Het geschil is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van 23 januari 2001.
Eiser is in persoon verschenen en bijgestaan door mr. drs. P.A. van Haperen, juridisch adviseur. Zij hebben het standpunt van eiser toegelicht en desgevraagd inlichtingen verschaft.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.P. Wemes, L. de Walle en F. Kazemier. Zij hebben het standpunt van verweerder toegelicht en desgevraagd inlichtingen verschaft.
2. RECHTSOVERWEGINGEN
2.1 Feiten
Als grondslag voor de te nemen beslissing stelt de rechtbank, op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting, de volgende feiten vast.
Eiser heeft zich in een vroeg stadium georiënteerd op zaken die komen kijken bij het organiseren van een grootschalig dancefestival op een festivalterrein in de open lucht. Naar zijn zeggen is deze oriëntatie aangevangen een jaar voor de datum, waarop hij -later- voornemens was zelf een dergelijk festival te doen plaatsvinden.
De oriëntatie is overgegaan in een verdergaande vorm van voorbereiding. Eiser heeft contacten gelegd met bedrijven, die op verschillende gebieden actief waren bij grootschalige openlucht-festivals. Hij heeft met hen principe-afspraken gemaakt. Een van de bedrijven is REP'S Security. Eiser heeft de afspraken gemaakt onder het voorbehoud dat er nog een vergunning moest worden verkregen van verweerder.
Op 29 januari 1999 heeft eiser een gesprek gehad met de ambtenaar van Dam, die aanspreekpunt was voor de vergunningverlening. Het bleek dat er op dat moment geen capaciteit was om een aanvraag af te handelen. Dit was een gevolg van het feit dat men doende was met de vergunning voor het concert dat door de Rolling Stones zou worden gegeven.
In het gesprek is nog wel in algemene zin gesproken over de voornemens van eiser en van de in principe positieve opstelling van de zijde van verweerder tegenover dit voornemen. Daarbij is aan de orde geweest dat er van de kant van eiser nog veel moest gebeuren om aan de eisen te voldoen, die verweerder zou moeten stellen vanuit de belangen die de vergunning beoogt te beschermen.
Eiser en [derde] hebben verweerder op 5 maart 1999 verzocht hen een vergunning te verlenen op grondslag van artikel 40 van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Groningen (evenementenvergunning) voor het op 17 juli 1999 te houden dancefestival Valley of the North.
Zijdens eiser is toen medegedeeld dat het voorgenomen evenement een muziek- en dansevenement is, waar tussen de 30.000 en 50.000 bezoekers worden verwacht.
Na de aanvraag zijn diverse besprekingen gehouden.
De organisatie heeft in dit kader een draaiboek vervaardigd (versie april 99), dat vervolgens besproken is met ambtenaren van de gemeente Groningen. Deze hebben vanuit hun aandachtsgebieden eisen gesteld om het evenement te doen voldoen aan alle van toepassing zijnde wettelijke en beleidsmatige voorwaarden. Deze eisen moesten nog in het draaiboek verwerkt worden.
De organisatie heeft vervolgens het draaiboek aangepast (versie april/mei 99). Daarbij heeft de organisatie het op zich genomen om onder meer te zorgen voor:
- extra treinen;
- bewegwijzering in en bij de stad Groningen voor alle vormen van vervoer;
- een calamiteitenplan;
- beveiliging en daartoe benodigde voorzieningen onder regie van REP'S Security.
Daarna is weer een bespreking gevolgd. Van ambtelijke zijde is daarbij kritiek geuit op de wijze waarop de organisatie doende was. Een centraal punt was het niet naar behoren nakomen van afspraken die door de organisatie met de ambtenaren waren gemaakt.
Voorts is toen naar voren gebracht dat de Regiopolitie problemen verwachtte met de aan- en afvoer van het publiek en dat het voorliggende draaiboek daarin nog onvoldoende voorzag.
Deze bezwaren zijn toen geen reden geweest om de evenementenvergunning te weigeren. Ook het inmiddels gebleken gebrek aan ervaring van de organisatie met grootschalige evenementen, is geen reden tot weigering geweest. Er werd aan beide kanten op vertrouwd dat alle benodigde maatregelen tot stand zouden komen.
Daarna is er op 27 mei 1999 wederom een bespreking geweest. Van ambtelijke zijde is er op gewezen dat het een groot probleem is dat er nog steeds geen duidelijkheid was over het aantal bezoekers. Dat bemoeilijkte het maken van een vervoersplan, waarmee de Korpschef van de Regiopolitie zou kunnen instemmen. In dit verband is namens de organisatie medegedeeld dat er inmiddels contact was geweest met de NS over de inzet van extra treinen.
Op 3 juni 1999 is door het College van Burgemeester en Wethouders positief besloten op de aanvraag. Bij het nemen van dit besluit is overwogen dat de organisatie niet (zo) bekend is, maar dat de door de organisatie ingeschakelde bedrijven (o.a. voor beveiliging) wel bekend zijn bij de gemeentelijke diensten.
Voorts zijn overwegingen gewijd aan de locatie, mogelijke geluidsoverlast, de instemming van de Regiopolitie, Brandweer en GGD.
Tenslotte is overwogen dat er nog wel een aantal zaken geregeld moet worden en dat dit naar verwachting zal slagen.
Alles bijeen werd geen reden gezien om de vergunning te weigeren.
Dit besluit is door verweerder tot het zijne gemaakt. Het is aan eiser bekend gemaakt bij schrijven van 10 juni 1999. Daarin is onder meer vermeld dat de vergunning berust op artikel 40 APVG. Voorts is een aantal voorwaarden genoemd waaraan de organisatie moet voldoen. Een van die voorwaarden hield in dat de organisatie stipt en onverwijld alle voorschriften, aanwijzingen en bevelen moet opvolgen, die door of namens de Korpschef van de Regiopolitie en/of de Commandant van de Brandweer in verband met het gebruik van de vergunning worden gegeven (voorschrift 16).
De vergunning is verzonden met een begeleidend schrijven van verweerder. Verweerder deelde daarbij mee dat de vergunning is verleend op grondslag van aanvraag, draaiboek en nadien gemaakte afspraken.
Na de ontvangst van deze kennisgeving heeft eiser het fiat gegeven om afspraken, die onder voorbehoud van het verkrijgen van de vergunning waren gemaakt, om te zetten in definitieve afspraken. De voorbereidingen voor het festival werden geïntensiveerd.
Intussen bleef er activiteit van ambtelijke zijde. Samengevat kwam deze er op neer dat maatregelen werden geëist van de organisatie op het gebied van:
- aanpassingen van het draaiboek dat aan de vergunning ten grondslag lag;
- tekening(en) van de invulling van het festivalterrein;
- de voortgang van de organisatie.
Op 23 juni 1999 is een nieuwe versie van het draaiboek ingeleverd.
Daags daarna heeft verweerder een schrijven doen uitgaan, waarin het draaiboek centraal stond.
Gesteld is dat:
- dit deel uitmaakt van de verleende vergunning;
- dit verouderd was door wijzigingen die de organisatie had doorgevoerd;
- de organisatie wijzigingen, waarbij de opzet van het festival wordt gewijzigd, moet melden omdat beoordeeld moet worden of deze mogen worden opgenomen in het draaiboek;
- overtreding van het draaiboek kan leiden tot bestuursrechtelijke sancties.
Voorts is bij hetzelfde schrijven gesteld dat diverse hulpverleningsdiensten van mening zijn dat geen adequate informatie beschikbaar is over bezoekersaantallen, bezoekersstromen, in- en uitgangen, aan- en afvoerroutes. Die gegevens zijn nodig met het oog op de openbare orde, gezondheid en veiligheid. Als deze niet afdoende beschermd kunnen worden, kan dit gevolgen hebben voor het festival.
Daags daarna is er wederom een bespreking gehouden. De Regiopolitie heeft toen te kennen gegeven dat er nog steeds geen duidelijke afspraken waren en dat de door de organisatie aangeleverde gegevens nog steeds onvoldoende worden geacht.
Daarop zijn verdere afspraken met de organisatie gemaakt; althans, van ambtelijke zijde is de organisatie voorgehouden waaraan nog moest worden voldaan.
Zo is geëist dat er een regeling met de NS zou worden getroffen over extra treininzet, nu gebleken was dat dit, in tegenstelling tot hetgeen eerder door de organisatie was medegedeeld, niet was gebeurd.
De organisatie heeft tot 28 juni 1999 de tijd gekregen om aan alle voorwaarden te voldoen. Medegedeeld is dat er consequenties zullen zijn als dit niet slaagt.
Op 30 juni 1999 is wederom een bespreking gehouden. Daarin zijn tal van punten aan de orde geweest.
Verweerder heeft zich diezelfde dag laten informeren door de betrokken ambtenaren. Hij heeft vervolgens aanstonds een beslissing genomen ten aanzien van de verleende vergunning.
Hij is tot dit besluit gekomen omdat de voorbereidingen van het festival zijns inziens niet naar wens verliepen. Hij voorzag ongewenste gevolgen voor de openbare orde en veiligheid als gevolg van:
- fouten in het draaiboek;
- het ontbreken van een goede tekening van de inrichting van het festivalterrein;
- het ontbreken van een verlichtingsplan voor het gehele festivalterrein en voor aan- en afvoerroutes/vluchtroutes;
- het ontbreken van een goed hekkenplan;
- het niet geregeld zijn van de bebording op en buiten het terrein;
- het ontbreken van een voldoende vervoersstroom via de NS en een gebrek aan voldoende afvoermogelijkheden, leidend tot het gevolg dat er logistiek slechts ruimte is voor 15.000 bezoekers.
Uitgaande van het aldus niet verzekerd zijn van bescherming van het belang van de openbare orde en veiligheid (art. 40 APV Groningen), heeft verweerder vervolgens geoordeeld dat de verleende vergunning kan worden ingetrokken, omdat de organisatie onjuiste dan wel onvoldoende gegevens heeft verstrekt ter verkrijging van de vergunning en omdat het festival niet zal worden georganiseerd volgens de oorspronkelijke plannen.
Dit is voor verweerder aanleiding geweest om drie voornemens kenbaar te maken aan de organisatie:
1. De vergunning wordt geheel ingetrokken als er op 5 juli 1999 niet een 'correct draaiboek' en een 'gedetailleerde tekening' ligt; of
2. De vergunning wordt beperkt tot andere tijden als er geen 'goedgekeurd verlichtingsplan' ligt en als de NS geen extra treinen kan inzetten; of
3. De vergunning kan worden gewijzigd door deze te beperken tot een bezoekersaantal van 15.000.
Op of kort voor 5 juli 1999 heeft de organisatie een nieuw draaiboek ingeleverd, voorzien van een tekening van de inrichting van het festivalterrein.
Deze stukken zijn beoordeeld door ambtenaren, die tot de opvatting kwamen dat er gebreken waren.
Op 5 juli 1999 is vervolgens een hoorzitting met betrekking tot door verweerder kenbaar gemaakte voornemens gehouden. Tijdens die bespreking heeft de organisatie zich voorzien van juridische bijstand. Naar aanleiding van de voortdurende kritiek op de organisatie en de ingeleverde stukken, is toen namens de organisatie gesteld dat als een vergunning verleend is, deze gevolgd moet worden en dat er niet steeds nieuwe eisen mogen worden gesteld; ook niet als achteraf beseft wordt dat de vergunning is verleend op basis van een gebrekkige besluitvorming.
De organisatie heeft voorts gesteld dat het stellen van nieuwe eisen de reden is dat er kritiek op het draaiboek blijft komen en dat er nieuwe plannen moesten worden gemaakt.
Verweerders ambtenaren hebben daarop gesteld dat verweerder het beleid voert om een vergunning voor een groot evenement af geven op basis van een globaal plan dat na de vergunningverlening verder uitgewerkt moet worden. De definitieve plannen moeten dan uiterlijk twee weken voor het evenement bekend zijn bij verweerder.
Ook is opgemerkt dat er geen nieuwe eisen zijn gesteld maar dat sprake is van nieuwe situaties als gevolg van wijzigingen in de plannen van de organisatie. Het is de schuld van de organisatie dat de voorbereiding van het festival niet zo verloopt dat de openbare orde en (verkeers-)veiligheid afdoende worden beschermd: afspraken en termijnen worden niet nagekomen, fouten worden niet verbeterd en zonder vooroverleg worden afgesproken plannen gewijzigd en nieuwe plannen toegevoegd.
Van de zijde van verweerder is vervolgens medegedeeld dat er tijdnood is ontstaan, omdat er nog maar 10 dagen resteren tot het festival, dat dit slechts door kan gaan met 30.000 bezoekers als er een daarvoor geschikt draaiboek ligt, en dat dit laatste nog niet het geval is.
De organisatie is tenslotte te kennen gegeven dat de zaak zal worden voorgelegd aan het College van Burgemeester en Wethouders en dat verweerder een beslissing zal nemen over het doorgaan van het festival. Die beslissing zal de volgende dag of de dag daarna bekend worden gemaakt.
Bij kennisgeving van 7 juli 1999 heeft verweerder de vergunning voor het evenement Valley of the North ingetrokken (besluit in primo). Samengevat komen de redenen daarvoor neer op:
- een herhaling van de stelling dat al hetgeen na het verlenen van de vergunning van de zijde van verweerder aan eisen is gesteld, deel uitmaakt van de verleende vergunning;
- dat niet of onvoldoende aan een aantal essentiële eisen is voldaan, onder meer omdat REP'S Security haar medewerking aan het festival had opgeschort;
- dat daardoor sprake is van een ernstige situatie door toedoen van de organisatie;
- en dat het nadeel dat de organisatie ondervindt door het kort voor het festival intrekken van de vergunning aan de organisatie te wijten is en niet opweegt tegen het belang van de openbare orde en (verkeers-)veiligheid.
2.2 Standpunt partijen
Het tegen evenvermeld besluit gerichte bezwaar van eiser is ongegrond verklaard bij het bestreden besluit. Daarbij is verweerder gebleven bij de grondslag van en hetgeen is overwogen bij het besluit in primo.
In beroep verzoekt eiser het beroep gegrond te verklaren en zodanig te beslissen dat vast staat dat de festivalvergunning ten onrechte is ingetrokken, met vergoeding van de door eiser geleden schade (op grondslag van het tweede lid van artikel 8:73 Awb). Voor de onderbouwing van deze vorderingen is in het beroepschrift verwezen naar de bezwaren tegen de intrekking die aan verweerder kenbaar zijn gemaakt. Daaraan is toegevoegd dat er schade is geleden in de vorm van gederfde inkomsten en gemaakte kosten.
Ter terechtzitting heeft eiser toegevoegd dat wel degelijk sprake was van een voldoende organisatie, dat er nog overleg liep dat eenzijdig is afgebroken door verweerder en dat, zo er al tekortkomingen waren, deze te verhelpen waren geweest als goed overleg mogelijk was geweest. Daartoe bestond echter geen bereidheid van de kant van verweerder. Er werden slechts eisen gesteld. Dat niet aan alle eisen is voldaan is een gevolg van het gebrek aan overleg maar ook van het feit dat overdreven eisen werden gesteld, terwijl voor de bewegwijzering de mogelijkheid bestond om gebruik te maken van borden die voor het concert van de Rolling Stones waren gebruikt als er op dit punt meer welwillendheid van de kant van de Regiopolitie was geweest.
Verweerder houdt vast aan het standpunt dat tot het bestreden besluit heeft geleid. Ter terechtzitting is beklemtoond dat de beveiliging niet voldeed, omdat de laatste versie van het draaiboek geen beveiligingsplan meer bevatte en omdat REP'S Security haar medewerking aan het festival had opgeschort.
Dit laatste was door REP'S Security medegedeeld tijdens een bespreking met de Regiopolitie over de beveiligings- en openbare orde aspecten, waarvoor eiser was uitgenodigd, maar niet was verschenen. De opschorting zou te maken kunnen hebben met het feit dat eiser geen betalingen deed aan REP'S.
2.3 Rechtsregels
Ingevolge artikel 39, eerste lid, van de APVG wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
a. bioscoopvoorstellingen als bedoeld in de Wet op de filmvertoningen;
b. markten als bedoeld in de Gemeentewet;
c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
d. het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
f. activiteiten als bedoeld in de artikelen 19, 21 en 23 van deze verordening.
Krachtens artikel 40, eerste lid, van de APVG is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een dergelijk evenement te organiseren.
Op grond van het tweede lid van artikel 40 kan de vergunning worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. het voorkomen of beperken van overlast;
c. de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;
d. de zedelijkheid of gezondheid.
Voorts is in artikel 9, eerste lid, van de APVG bepaald dat aan een vergunning voorschriften en beperkingen kunnen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
In artikel 11, aanhef en onder c van de APVG is bepaald dat een vergunning kan worden ingetrokken als de aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen niet zijn of worden nagekomen.
In artikel 11, aanhef en onder b van de APVG is bepaald dat een vergunning kan worden ingetrokken, indien op grond van een verandering van omstandigheden of inzichten, die is opgekomen na het verlenen van de vergunning, moet worden aangenomen dat intrekking wordt gevorderd door de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is verleend.
In artikel 3:4, eerste lid, Awb is bepaald dat het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen, voorzover niet uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
In artikel 3:4, tweede lid, Awb is bepaald dat de nadelige gevolgen van een besluit voor een belanghebbende niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
2.4 Toetsing bestreden besluit
Verweerder heeft zowel het bepaalde onder b als het bepaalde onder c van artikel 11 van de APVG aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd.
De rechtbank beperkt zich tot de toepassing van onderdeel b.
De rechtbank stelt vast dat voor de verlening van de bij het bestreden besluit ingetrokken vergunning doorslaggevend is geweest, dat partijen wederzijds het vertrouwen hadden dat het tot een zodanige organisatie van het festival zou komen dat de veiligheid en gezondheid van alle betrokkenen, alsmede de openbare orde voldoende beschermd zouden zijn, voor zover het in de macht van de organisatie en verweerder lag om daartoe maatregelen te nemen.
Voor verweerder is daarvoor van essentieel belang geweest dat de organisatie diensten zou inhuren van derden, die een goede reputatie hadden, en dat de organisatie zich had gericht (draaiboek april/mei 1999) en zou richten naar de eisen, die vanuit de betrokken overheidsdiensten gesteld zouden worden. Dit laatste is tegenover eiser vastgelegd in voorschrift 16 van de vergunning.
Eiser heeft dit voorschrift geaccepteerd. Ook heeft hij de door verweerder verlangde vorm van samenwerking geaccepteerd. Eiser heeft tegenover de rechtbank verklaard dat hij vertrouwen had in de samenwerking en dat hij boven alles het festival wilde laten doorgaan. Toen de vergunning was afgegeven heeft hij dan ook gebruik gemaakt van de daardoor ontstane mogelijkheden.
De rechtbank stelt voorts vast dat dit vertrouwen aan de kant van verweerder geleidelijk afnam. Uiteindelijk is dit verdwenen en is de vergunning ingetrokken. Aldus is sprake van een na de verlening van de vergunning gewijzigd inzicht van verweerder.
Om op grond daarvan de bevoegdheid tot intrekking van de vergunning te hebben, is vereist dat dit inzicht op een juiste feitelijke grondslag berust en betrekking heeft op de belangen, die de vergunning beoogt te beschermen, terwijl tevens vereist is dat de vergunning niet zou zijn verleend uit het oogpunt van de daarmee te beschermen belangen als dit inzicht al had bestaan ten tijde van de vergunningverlening.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met juistheid heeft vastgesteld dat:
- REP'S Security zich niet meer verantwoordelijk voelde voor de veiligheid en openbare orde op en rond het festivalterrein;
- dat eiser geen gevolg gaf aan eisen die de Regiopolitie en Brandweer stelden op het gebied van openbare orde en veiligheid;
- dat er geen afspraken waren gemaakt met de NS, zoals eerder door eiser was beweerd.
Deze feiten betreffen belangen, die de vergunning beoogde te beschermen. Zij zijn van zodanige aard dat aannemelijk is dat verweerder de vergunning niet zou hebben verleend, als deze ten tijde van het verlenen van de vergunning zouden hebben bestaan, althans te verwachten waren.
Reeds om deze redenen was verweerder bevoegd om tot intrekking van de vergunning over te gaan.
Deze redenen vormen voorts een voldoende rechtvaardiging om deze bevoegdheid te gebruiken door de vergunning in te trekken.
Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag of deze intrekking mocht geschieden zonder enige vorm van compensatie voor eiser.
De rechtbank heeft reeds aangegeven van oordeel te zijn dat de vergunning tot stand is gekomen op basis van wederzijds vertrouwen en een door eiser geaccepteerde vorm van samenwerking. Dit heeft tot gevolg dat eiser bij zijn handelen niet slechts gebonden was aan, en derhalve rekening moest houden met de in de kennisgeving van de vergunning verwoorde voorschriften en beperkingen. Voor hem was kenbaar en voorzienbaar dat, als de organisatie niet zelf tot een behoorlijke regeling en naleving daarvan kon komen, voorschriften en beperkingen zouden worden opgelegd zijdens verweerder naar de stand van zaken en dat verweerder er zelfs toe zou kunnen overgaan de samenwerking te beëindigen en de vergunning in te trekken.
De rechtbank is voorts van oordeel dat eiser voor en na de vergunningverlening meer dan voldoende signalen heeft gekregen dat de organisatie het vertrouwen niet waarmaakte.
De rechtbank is verder van oordeel dat er geen sprake van is dat deze ontwikkeling zich overwegend heeft voltrokken doordat steeds nieuwe eisen aan de organisatie werden gesteld. Voorzover er eisen werden gesteld pasten deze vrijwel allemaal bij de toezeggingen die de organisatie had gedaan middels het draaiboek van april/mei 1999. Het kwam er op neer dat de organisatie aan de eigen verantwoordelijkheid moest worden gehouden.
Tenslotte is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet te lang heeft gewacht met de intrekking van de vergunning. Eiser heeft zelf het risico genomen door te gaan met de voorbereiding van het festival, terwijl de vergunning betrekkelijk laat was aangevraagd en kort voor het festival was verleend. Daarna is verweerder eiser juist ter wille geweest door vele malen besprekingen te houden, advies te geven, bepaalde vormen van ondersteuning aan te bieden en meerdere malen de gelegenheid te geven om tot herstel van gebreken te komen met -tegen het einde- meerdere waarschuwingen over mogelijke gevolgen van blijvende of nieuw optredende gebreken. Eiser heeft hier niet tijdig adequaat op gereageerd.
Deze feiten en omstandigheden verschaffen geen grondslag voor het oordeel dat de voor eiser nadelige gevolgen van het bestreden besluit, in de orde als door hem aangegeven (een schade van tenminste ¦ 739.626,45), afgezet tegen het belang dat eiser nastreefde, onevenredig zijn in verhouding tot de bescherming van de belangen van openbare orde en veiligheid die verweerder met zijn besluit heeft nagestreefd.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. A.H.J. Lennaerts, voorzitter, en mrs. P.H.M. Smeets en B.J.H. Hofstee, rechters en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter op 31 januari 2001, in tegenwoordigheid van A.M. van der List- van Winden, griffier.
De griffier De voorzitter
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA in Den Haag.
Afschrift verzonden op: 31 januari 2001
typ: fz