Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1753

Datum uitspraak2001-03-30
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/6608 VISUM
Statusgepubliceerd


Indicatie

Visumverlenging / processueel belang. Eiser heeft geen enkel (processueel) belang meer bij een beslissing op het door hem ingestelde beroep. Eiser verblijft reeds vanaf 4 oktober 1999 op grond van een visum, geldig van 1 oktober 1999 tot 15 januari 2000, in Nederland. De maximale duur van een visum, inclusief een eventuele verlenging, is drie maanden en in uitzonderingsgevallen zes maanden. Deze termijn van drie respectievelijk zes maanden is reeds lange tijd verstreken. Nog daargelaten dat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die voor verweerder aanleiding hadden kunnen zijn om de geldigheidsduur van het visum te verlengen, heeft eiser sedert het verstrijken van de geldigheidsduur feitelijk in Nederland verbleven en heeft hij geen schade geleden door het niet verlengen van zijn visum. Evenmin verliest eiser door het niet verlengen daarvan enige aanspraak op toelating of verblijf. Eiser heeft er derhalve geen enkel belang bij dat een korte periode van zijn feitelijk verblijf hier te lande achteraf nog wordt gedekt door de verlenging van de geldigheidsduur van zijn visum met enkele maanden. Eiser heeft dit belang zelf ook niet kunnen aangeven. Vaste jurisprudentie is voorts dat de wens tot het verkrijgen van een louter principiële uitspraak geen rechtens relevant belang bij beoordeling van een besluit oplevert. Beroep ongegrond.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam Sector Bestuursrecht enkelvoudige kamer Uitspraak artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw) reg. nr.: AWB 01/6608 VISUM inzake: A, geboren op [...] 1976, van Turkse nationaliteit, verblijvende te B, eiser, gemachtigde: mr. A.M.P.M. Adank, advocaat te Utrecht, tegen: de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder, gemachtigde: mr. C. Janssen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. I. PROCESVERLOOP 1. Op 29 december 1999 heeft eiser bij de korpschef van de regiopolitie Utrecht een aanvraag ingediend om verlenging van de geldigheidsduur van zijn visum wegens de omstandigheid dat hij uit een door een aardbeving getroffen gebied in Turkije komt. Bij besluit van 3 januari 2000, aan eiser verzonden op 7 januari 2000, heeft verweerder deze aanvraag niet ingewilligd. Bij bezwaarschrift van 2 februari 2000 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij besluit van 17 januari 2001 (kennelijk) ongegrond verklaard. 2. Bij beroepschrift van 13 februari 2001, aangevuld bij brief van 1 maart 2001, heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te zullen behandelen. Op 20 februari 2001 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 22 maart 2001 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. 3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2001. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting een tolk aanwezig. II. FEITEN 1. In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Na de aardbeving in Izmit in Turkije heeft eiser verzocht om een toeristenvisum voor Nederland, om bij zijn zus C en haar kinderen te verblijven. Aan eiser is op 23 september 1999 een toeristenvisum verstrekt met als doel familiebezoek, geldig van 1 oktober 1999 tot 15 januari 2000. III. STANDPUNTEN PARTIJEN 1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor verlenging van de geldigheidsduur van zijn visum. Eiser voldoet niet aan de voorwaarden voor verlenging van een visum, zoals neergelegd in hoofdstuk A4/3.6.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994. Eiser heeft plannen om zich te vestigen in Nederland, daar hij heeft aangevoerd dat hij als negenjarig jongetje buiten zijn wil om naar Turkije is geëmigreerd, terwijl hij liever in Nederland had willen blijven. Tevens heeft eiser gesteld dat hij de mogelijkheden wil nagaan voor het aanvragen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) teneinde zich in Nederland te mogen vestigen. Voorts is gebleken dat eiser eerder op 19 juni 1996 een aanvraag heeft ingediend voor een mvv teneinde zich bij zijn zus te vestigen. Hieruit blijkt dat de aan het verlengingsverzoek ten grondslag gelegde doelstelling een geheel andere is dan de doelstelling die ten grondslag lag aan het op 23 september 1999 aan eiser verstrekte visum voor kort verblijf, te weten familiebezoek. Niet is gebleken dat de wijziging van doelstelling is veroorzaakt door onvoorziene omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het inreizen van eiser in Nederland. Eiser had in beginsel voor langer verblijf bij familie of vrienden een visum dan wel mvv kunnen aanvragen te Ankara. Bovendien mogen de duur van een visumverlenging en de duur waarvoor het oorspronkelijke visum verblijf in het Schengengebied toestond, samen niet meer dan drie maanden bedragen. Alleen in zeer bijzondere omstandigheden mag het visum verlengd worden tot ten hoogste zes maanden, te rekenen vanaf het moment van binnenkomst in Nederland. Eiser verbleef ten tijde van het bestreden besluit ruim één jaar en drie maanden in Nederland. Geconcludeerd mag worden dat eiser zelf inmiddels tot rust heeft kunnen komen en dat hij zijn zus en haar kinderen voldoende heeft kunnen steunen. Voorts zijn er geruime tijd geen naschokken rondom Izmit geweest waarvoor eiser enige angst zou kunnen hebben. Verweerder heeft met toepassing van artikel 7:3 onder b van de Awb van het horen van belanghebbenden afgezien. In het verweerschrift heeft verweerder hieraan nog toegevoegd dat eiser thans geen belang meer heeft bij de onderhavige procedure, aangezien eiser tot op heden in Nederland heeft verbleven en de verlangde geldigheidsduur van het visum reeds is verstreken. 2. Eiser legt aan het beroep ten grondslag dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd de geldigheidsduur van zijn visum te verlengen. Eiser is in 1985 gedwongen teruggekeerd naar Turkije na het overlijden van zijn vader. Hij heeft getracht in Turkije een nieuw leven op te bouwen, maar Nederland bleef trekken. Eiser kreeg verkering met een in Nederland wonend Turks meisje, met wie hij inmiddels verloofd is. De wereld stortte voor eiser in toen in Turkije de aardbeving plaatsvond. Eiser zocht zijn heil in Nederland waar hij ook voor zijn zus en haar kinderen tot steun kon zijn. Zijn zwager was overleden en zijn zus en haar kinderen hadden het daar erg moeilijk mee. In de loop van de tijd dat hij in Nederland was, is eiser zijn zus steeds meer tot steun geworden en werd het contact met zijn verloofde steeds hechter. Voor eiser werd het terugkeren naar Turkije steeds moeilijker. Het enkele idee dat eiser terug zou moeten keren naar Turkije maakt hem terstond onrustig. Besloten is om een vergunning tot verblijf aan te vragen voor verblijf bij Nederlandse partner. Eiser kan het niet meer opbrengen om in Turkije een nieuwe toekomst op te bouwen, mede nu hij ervoor heeft gekozen met zijn verloofde te trouwen. Eiser had in de gelegenheid moeten worden gesteld om zijn situatie nader toe te lichten tijdens een hoorzitting. Eiser heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat zijn belang bij het onderhavige beroep is gelegen in de omstandigheid dat hij nog wat tijd hier te lande wil hebben en dat de principiële vraag of er destijds aanleiding was om de geldigheidsduur van het visum te verlengen moet worden beantwoord. Dat eiser thans feitelijk niets meer aan de uitspraak heeft is niet aan eiser te wijten. IV. OVERWEGINGEN 1. Op grond van artikel 33d Vw worden besluiten omtrent de afgifte van visa, gegeven krachtens het Souverein Besluit van 12 december 1813, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, gelijkgesteld met besluiten aangaande de toelating, gegeven op grond van de Vreemdelingenwet. De rechtbank 's-Gravenhage is derhalve bevoegd. 2. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen (Trbl. 1990, 154) is een eenvormig visum ingesteld dat geldig is voor het gehele grondgebied van de overeenkomstsluitende partijen van het Akkoord van Schengen. Vreemdelingen die ten hoogste drie maanden tijdelijk in Nederland wensen te verblijven moeten -behoudens uitdrukkelijke vrijstelling- in het bezit zijn van een paspoort voorzien van een visum. 3. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of eiser een rechtens te beschermen belang heeft bij het onderhavige beroep. Eiser heeft ter zitting gesteld dat zijn belang is gelegen in de omstandigheid dat hij wat tijd hier te lande wil hebben en dat hij er belang bij heeft dat de principiële vraag of er destijds aanleiding was om de geldigheidsduur van het visum te verlengen wordt beantwoord. Dat eiser thans feitelijk niets meer aan de uitspraak heeft is niet aan eiser te wijten. De rechtbank stelt vast dat eiser reeds vanaf 4 oktober 1999 op grond van een visum, geldig van 1 oktober 1999 tot 15 januari 2000, in Nederland verblijft. De maximale duur van een visum, inclusief een eventuele verlenging, is drie maanden en in uitzonderingsgevallen zes maanden. Deze termijn van drie, respectievelijk zes maanden is reeds lange tijd verstreken. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser in het onderhavige geval geen enkel (processueel) belang meer heeft bij een beslissing op het door hem ingestelde beroep. Nog daargelaten dat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die voor verweerder aanleiding hadden kunnen zijn om de geldigheidsduur van het visum te verlengen, heeft eiser sedert het verstrijken van de geldigheidsduur feitelijk in Nederland verbleven en heeft hij geen schade geleden door het niet verlengen van zijn visum. Evenmin verliest eiser door het niet verlengen daarvan enige aanspraak op toelating of verblijf. Eiser heeft er derhalve geen enkel belang bij dat een korte periode van zijn feitelijk verblijf hier te lande achteraf nog wordt gedekt door de verlenging van de geldigheidsduur van zijn visum met enkele maanden. Eiser heeft dit belang zelf ook niet kunnen aangeven. Vaste jurisprudentie is voorts dat de wens tot het verkrijgen van een louter principiële uitspraak geen rechtens relevant belang bij beoordeling van een besluit oplevert. 4. Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. 5. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. V. BESLISSING De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2001, door mr. Y.A.A.G. de Vries, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.Th.H. Zimmerman, griffier. Afschrift verzonden op: 27 april 2001 Conc.: AZ Coll: Bp: - D: B