Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1752

Datum uitspraak2001-04-20
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/13078 VRONTO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / zesmaandentermijn / zicht op uitzetting. Eiser verblijft meer dan zes maanden in vreemdelingenbewaring. In het algemeen zal na ommekomst van zes maanden vrijheidsontneming het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld van groter gewicht zijn dan het belang van verweerder om de bewaring ter fine van uitzetting te doen voortduren. Deze omslag kan zich onder omstandigheden later dan na zes maanden voordoen, zoals is overwogen in REK-uitspraak AWB 97/4849 d.d. 21 augustus 1997. Deze situatie doet zich hier voor, aangezien eiser ongewenst is verklaard en aangezien waarschijnlijk is dat eiser op korte termijn zal worden verwijderd, gelet op de verklaring van de Congolese diplomatieke vertegenwoordiging dat vanaf medio april, begin mei laissez-passers zullen worden verstrekt en gelet op de toezegging naar aanleiding van eisers presentatie in januari 2001 dat een laissez-passer ten behoeve van eiser zal worden verstrekt. Beroep ongegrond.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam Sector Bestuursrecht enkelvoudige kamer Uitspraak op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 96 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nr.: AWB 01/13078 VRONTO inzake: A, geboren op [...] 1969, van (gestelde) Congolese nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Ter Apel, eiser, gemachtigde: mr. M.L. Yu, advocaat te Amsterdam tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. R.H. Visser, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Op 2 oktober 2000 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Eiser heeft op 3 oktober 2000 en op 18 december 2000 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging dan wel de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Deze beroepen zijn bij uitspraken van 31 oktober 2000 en 11 januari 2001 door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard. Bij beroepschrift van 2 april 2001 heeft de gemachtigde van eiser beroep ingesteld tegen de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding en veroordeling van verweerder in de proceskosten. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 13 april 2001. De gemachtigde van eiser is, na voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. II. OVERWEGINGEN Eiser heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat hij meer dan zes maanden in vreemdelingenbewaring verblijft, dat de voortduring van de bewaring in strijd is met het recht en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Verweerder betracht niet de nodige voortvarendheid bij het identiteitsonderzoek. Voorts is er geen zicht op uitzetting en zal de uitzetting niet binnen redelijke termijn worden gerealiseerd. Verweerder heeft aangevoerd dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat er door eiser geen gronden zijn aangevoerd. Mocht de rechtbank besluiten het beroep wel ontvankelijk te verklaren, dan is verweerder van oordeel dat het beroep ongegrond is. Daartoe heeft verweerder het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Er heeft een schriftelijke presentatie bij de Congolese diplomatieke vertegenwoordiging plaatsgevonden in november 2000. In januari 2001 heeft daarop een presentatie in persoon plaatsgevonden. Door de Congolese autoriteiten is naar aanleiding van de presentatie in persoon in januari 2001 een laissez-passer toegezegd. Vervolgens is er op 31 januari 2001 en op 25 februari 2001 een vlucht aangevraagd en is er een vlucht geboekt voor 17 maart 2001. De toegezegde laissez-passer is nog niet afgegeven in verband met de omstandigheden in de Democratische Republiek Congo en vanwege veranderingen op de Congolese diplomatieke vertegenwoordiging. De vlucht is derhalve geannuleerd. De Congolese diplomatieke vertegenwoordiging heeft verklaard dat medio april, begin mei weer laissez-passer worden verstrekt. Voorts is eiser bij besluit van 25 januari 1999 ongewenst verklaard. Gelet hierop is de voortzetting van de vreemdelingenbewaring niet onrechtmatig. De rechtbank overweegt het volgende. Allereerst oordeelt de rechtbank dat het door eiser ingestelde beroep ontvankelijk is. Het door verweerder aangevoerde mist feitelijke grondslag, omdat er - hoewel summier - wel gronden zijn aangevoerd. De rechtbank merkt echter op dat ter zitting evenwel is gebleken dat het in deze zaak wenselijk zou zijn geweest als de gemachtigde van eiser het beroepschrift was komen toelichten. Vervolgens overweegt de rechtbank dat eiser reeds eerder beroep heeft ingesteld tegen de oplegging en de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Thans dient de rechtbank te beoordelen of de voortduring van die maatregel nog steeds gerechtvaardigd is te achten. Gelet op hetgeen verweerder in het voorgaande heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de uitzetting met voldoende voortvarendheid ter hand neemt. Naar het oordeel van de rechtbank is er voorts zicht op uitzetting op korte termijn. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Eiser verblijft reeds meer dan zes maanden in vreemdelingenbewaring. Bij de beoordeling van de vraag of de toepassing van de bewaring bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid nog gerechtvaardigd is te achten, is de duur van de bewaring van belang. Naarmate de bewaring voortduurt, weegt het belang van eiser bij de uitoefening van het recht op vrijheid van zijn persoon zwaarder. In het algemeen zal na ommekomst van zes maanden vrijheidsontneming het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld van groter gewicht zijn dan het belang van verweerder om de bewaring ter fine van uitzetting te doen voortduren. Deze omslag kan zich onder omstandigheden later dan na zes maanden voordoen, zoals is overwogen in de uitspraken van de Rechtseenheidskamer van deze rechtbank van 21 augustus 1997 (MR 1997, 119). Deze situatie doet zich hier voor, aangezien eiser ongewenst is verklaard en aangezien waarschijnlijk is dat eiser, gelet op de verklaring van de Congolese diplomatieke vertegenwoordiging dat vanaf medio april, begin mei laissez-passer zullen worden verstrekt en gelet op de toezegging naar aanleiding van eisers presentatie in januari 2001 dat een laissez-passer ten behoeve van eiser zal worden verstrekt, op korte termijn zal worden verwijderd. De rechtbank concludeert dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel niet in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING: De rechtbank - verklaart het beroep ongegrond; - wijst het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Lolkema, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 20 april 2001, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Wientjes, griffier. Afschrift verzonden op: 20 april 2001 Conc.: RW Coll: Bp:- D:B Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.