
Jurisprudentie
AB1750
Datum uitspraak2001-03-06
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsZwolle
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/6752
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsZwolle
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/6752
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bewaring / zicht op uitzetting / laissez-passer.
De bewaring is na acht maanden opgeheven. Het gebruikelijke verzoek van verweerder aan de rechtbank om de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening naar voren te halen is in de onderhavige zaak uitgebleven. Verweerder heeft echter nadat de aanvraag om toelating als vluchteling niet was ingewilligd wegens niet-ontvankelijkheid, voldoende voortvarendheid betracht bij het aanvragen van een laissez-passer. Nu ter zitting is gebleken dat de aanvraag ter verkrijging van een laissez-passer bij de Nigeriaanse autoriteiten thans nog in behandeling is, heeft het feit dat er een verzoek om een voorlopige voorziening aanhangig is bij de rechtbank nog niet een beletsel gevormd voor de uitzetting. Aangezien derhalve thans nog geen sprake is van een beletsel voor de uitzetting, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Dit zou eerst het geval zijn in de situatie waarin na afgifte van een laissez-passer het verzoek om een voorlopige voorziening nog niet behandeld is en verweerder onvoldoende heeft aangedrongen op voorrang van de behandeling van dit verzoek bij de rechtbank. Beroep ongegrond.
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 01/6752 VRONTO GC
U I T S P R A A K
op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 26 van de Vreemdelingenwet, toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A, geboren op [...] 1980 te Freetown,
van gestelde Sierraleoonse nationaliteit,
alias A,
van Ghanese nationaliteit.
Namens de vreemdeling heeft mr. W. Nass, advocaat te Eindhoven, op 15 februari 2001 beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring, bevolen op 24 juni 2000 en verzocht schadevergoeding toe te kennen.
De bewaring is op 26 februari 2001 opgeheven.
Namens de vreemdeling is aangegeven dat het verzoek om toekenning van schadevergoeding wordt gehandhaafd.
Openbare behandeling van het beroep heeft op 27 februari 2001 plaatsgevonden. Daarbij is namens de vreemdeling mr. Nass voornoemd verschenen.
Namens de Staatssecretaris van Justitie is de heer F. Egbers, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te Ter Apel, verschenen. Verweerder heeft de rechtbank verzocht het verzoek om schadevergoeding af te wijzen.
R E C H T S O V E R W E G I N G E N
Ingevolge artikel 34j van de Vreemdelingenwet kan, indien de rechtbank de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsbeneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van
die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een schadevergoeding worden toegekend.
Gelet op het namens de vreemdeling gedane verzoek om schadevergoeding oordeelt de rechtbank als volgt.
Bij uitspraak van 27 juli 2000 heeft de rechtbank (het voortduren van) de bewaring niet onrechtmatig geoordeeld. Derhalve is thans uitsluitend de rechtsvraag aan de orde of sedert genoemde uitspraak tot het moment van opheffing van
de bewaring nog zicht op uitzetting heeft bestaan.
Ter zitting is gebleken dat de bewaring, na acht maanden te hebben voortgeduurd, is opgeheven, omdat verweerder de rechtbank niet heeft verzocht de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening zo spoedig mogelijk te
appointeren.
De rechtbank overweegt dat de vreemdeling volgens het beleid zoals dat wordt gehanteerd door verweerder, de behandeling van het op 4 augustus 2000 ingediende verzoek om een voorlopige voorziening hier te lande mag afwachten, nu de
vreemdeling voor de eerste maal een dergelijk verzoek heeft ingediend. Verweerder heeft in het beleid vastgelegd dat verweerder in gevallen als de onderhavige de rechtbank verzoekt de behandeling van het verzoek om een voorlopige
voorziening zo spoedig mogelijk te appointeren. In casu is een dergelijk verzoek van de zijde van verweerder evenwel uitgebleven. Niettegenstaande het uitblijven van een verzoek tot spoedige appointering heeft verweerder nadat bij
beschikking d.d. 2 augustus 2000 de aanvraag om toelating als vluchteling niet was ingewilligd wegens niet- ontvankelijkheid, voldoende voortvarendheid betracht bij het aanvragen van een laissez-passer bij in eerste instantie de
Sierraleoonse en later de Nigeriaanse autoriteiten. Nu ter zitting is gebleken dat de aanvraag ter verkrijging van een laissez-passer bij de Nigeriaanse autoriteiten thans nog in behandeling is, heeft het feit dat er een verzoek om
een voorlopige voorziening aanhangig is bij de rechtbank nog niet een beletsel gevormd voor de uitzetting. Aangezien derhalve thans nog geen sprake is van een beletsel voor de uitzetting, kan naar het oordeel van de rechtbank niet
worden gezegd dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Dit zou eerst het geval zijn in de situatie waarin na afgifte van een laissez-passer het verzoek om een voorlopige voorziening nog niet behandeld is en verweerder onvoldoende
heeft aangedrongen op voorrang van de behandeling van dit verzoek bij de rechtbank.
Het vorenstaande brengt mee dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring niet in strijd is geweest met de Vreemdelingenwet noch bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is geweest.
Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Daarom dient het verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gewezen door mr. drs. H.F.J.M. Schröder in tegenwoordigheid van mr. B. de Vries als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2001
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak hoger beroep
instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in artikel 449 en 451a Wetboek van Strafvordering bij de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittingsplaats Zwolle.
----------------
Afschrift verzonden: 6 maart 2001