
Jurisprudentie
AB1695
Datum uitspraak2001-04-02
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/6477
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/6477
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bewaring / onvoldoende concrete aanwijzingen illegaal verblijf / ‘vragen staat vrij’.
Verbalisanten en (andere) toezichthouders kunnen bij de uitvoering van hun taak op situaties stuiten waarbij ook de naleving van andere (bijzondere) wetten voorwerp van aandacht kunnen en moeten zijn dan die waar hun aandacht in eerste instantie op gericht was. Daarbij staat het de toezichthouders in beginsel vrij aan de in aanmerking komende personen vragen te stellen. Dat geldt ook voor vragen die de intentie hebben om er achter te komen of die personen vreemdelingen zijn, en zo ja, of zij rechtmatig in Nederland verblijven. Die vrijheid is echter begrensd. De rechtbank overweegt in dit verband dat een te ruim gebruik van deze vrijheid er wellicht toe kan leiden dat de in artikel 19, eerste lid, Vw vastgelegde regel in de praktijk haar betekenis mist. Mede gelet op artikel 5:13 Awb zal uit het inzake opgemaakte proces-verbaal duidelijk moeten blijken dat niet disproportioneel, willekeurig en/of discriminatoir is gehandeld. In het onderhavige geval staat dat niet buiten twijfel. Beroep gegrond.
Uitspraak
Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 34a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 01/6477 VRONTO
inzake : A, van Bulgaarse nationaliteit, zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, eiseres,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij bevel tot bewaring van 13 februari 2001 is eiseres op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in bewaring gesteld. Verweerder heeft op dezelfde datum schriftelijk een last tot uitzetting van eiseres
gegeven.
Bij beroepschrift van 13 februari 2001 heeft mr. P.W. Altenburg, advocaat te Amsterdam, namens eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot bewaring. Daarbij is opheffing van de maatregel gevorderd alsmede
toekenning van schadevergoeding en veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Eiseres is op 22 februari 2001 uitgezet naar Bulgarije.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 22 februari 2001. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door mr. Altenburg, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde mr. L.C. Bannink, werkzaam bij de
Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie.
II. OVERWEGINGEN
Eiseres heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.
Eiseres is van mening dat het bevel tot bewaring een te zwaar middel is geweest om haar uitzetting te effectueren. In onvoldoende mate zijn de persoonlijke en individuele omstandigheden van eiseres onderzocht. Deze hadden aanleiding
moeten zijn een lichter middel toe te passen. Eiseres had namelijk de intentie om tot april 2001 in Nederland te verblijven. Zij verbleef hier met een specifiek doel, te weten het door middel van schoonmaakwerk bekostigen van de
laatste fase van de studie van haar zoon. In april 2001 zou zij weer aan het werk gaan in Bulgarije als lerares. Tevens werkte eiseres volledig mee aan haar uitzetting, was haar verblijfplaats bekend, beschikte zij over een geldig
Bulgaars paspoort en werd zij niet verdacht van strafbare feiten. Er was dus geen reden aan te nemen dat eiseres zich aan toezicht zou onttrekken. Een Bulgaarse huisgenote van eiseres, die tegelijkertijd met eiseres in bewaring is
gesteld, is met een meldingsplicht heengezonden omdat zij zorg draagt voor twee kinderen. Derhalve had ook ten aanzien van eiseres met een lichter middel, zoals een meldingsplicht, kunnen worden volstaan.
Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.
Het bevel tot bewaring in deze was niet een te zwaar middel. Immers, eiseres heeft nimmer bij de vreemdelingendienst verklaard voornemens te zijn in april 2001 naar Bulgarije terug te keren. Integendeel, zij heeft bij de
vreemdelingendienst aangegeven niet terug te willen keren naar Bulgarije. Evenmin was haar adres bekend. Zij zou bij een vriendin verblijven in de omgeving van het Oosterpark te Amsterdam. Van deze vriendin wist zij niet precies de
naam te noemen. Het vermoeden dat eiseres zich aan haar uitzetting zou onttrekken was derhalve gerechtvaardigd.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de bewaring na indiening van het beroep is opgeheven. In dit geding is daarom nog slechts in geschil of de bewaring onrechtmatig was, en zo ja, of er dan voldoende gronden zijn schadevergoeding
toe te kennen.
Blijkens het op ambtseed en -belofte opgemaakte proces-verbaal van 12 februari 2001 terzake artikel 19 Vw is eiseres naar aanleiding van een gerichte controle van de Drank- en Horecawetgeving in een cafetaria/snackbar genaamd B te
Amsterdam werkend aangetroffen door verbalisanten. Hierbij sprak één van de verbalisanten eiseres aan en vroeg naar haar naam. Aangezien zij de vraag niet begreep constateerde de verbalisant dat zij de Nederlandse taal niet machtig
was. Aansluitend vroeg hij, in de Franse taal, of zij illegaal in Nederland verbleef, hetgeen zij beaamde. Hierna is eiseres, op grond van artikel 19, tweede lid, Vw opgehouden voor vaststelling van, onder meer, haar
verblijfsstatus.
De rechtbank is in dit geval - ambtshalve - van oordeel dat onvoldoende concrete aanwijzingen voor illegaal verblijf bestonden om deze maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank onderkent dat verbalisanten en (andere) toezichthouders
bij de uitvoering van hun taak op situaties kunnen stuiten waarbij ook de naleving van andere (bijzondere) wetten voorwerp van aandacht kunnen en moeten zijn dan die waar hun aandacht in eerste instantie op gericht was. Daarbij
staat het de toezichthouders in beginsel vrij aan de in aanmerking komende personen vragen te stellen. Dat geldt ook voor vragen die de intentie hebben om er achter te komen of die personen vreemdelingen zijn, en zo ja, of zij
rechtmatig in Nederland verblijven. Die vrijheid is echter begrensd. De rechtbank overweegt in dit verband dat een te ruim gebruik van deze vrijheid er wellicht toe kan leiden dat de in artikel 19, eerste lid, Vw vastgelegde regel
in de praktijk haar betekenis mist. Mede gelet op artikel 5:13 Awb zal uit het inzake opgemaakte proces-verbaal duidelijk moeten blijken dat niet disproportioneel, willekeurig en/of discriminatoir is gehandeld. In het onderhavige
geval staat dat niet buiten twijfel. Daartoe is van belang dat uit het proces-verbaal niet blijkt waarom (juist) eiseres in het bedrijf ten tijde van de controle op de naleving van de drank- en horecawet naar haar naam is gevraagd.
Eveneens is van belang dat het proces-verbaal geen uitsluitsel verschaft omtrent de vraag of er nog meer personen in de cafetaria/snackbar aanwezig waren, - en derhalve evenmin of ook die (eventuele) andere personen naar hun
identiteit en verblijfsstatus - zijn gevraagd. Tenslotte houdt de rechtbank er rekening mee dat de enkele omstandigheid dat iemand in Amsterdam de Nederlandse taal niet machtig blijkt te zijn onvoldoende aanknopingspunten oplevert
om er van uit te gaan dat er voldoende aanleiding bestaat om deze persoon naar zijn of haar verblijfsstatus te vragen.
Uit het voorgaande volgt dat in het onderhavige geval onvoldoende is gebleken van omstandigheden die hier het uitgangspunt “vragen staat vrij” rechtvaardigen. Nu niet is gebleken dat de daaropvolgende staandehouding en ophouding op
grond van artikel 19, tweede lid, Vw rechtmatig is geweest, moet het ervoor worden gehouden dat deze op onrechtmatige wijze zijn geschied.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat de rechtbank buiten beschouwing laat hetgeen door partijen overig is aangevoerd.
Uit het voorgaande volgt dat de bewaring in strijd is met de wet. Het beroep is derhalve gegrond. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiseres ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel
34j van de Vw toe te kennen en wel tot een bedrag van f 200,- per dag dat eiseres op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en f 150,- per dag dat eiseres in het Huis van Bewaring
ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal f 1.800,-.
Gelet op het vorengaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van eiseres in verband met de behandeling van het beroep, welke zijn begroot op f 1.420,- als kosten van
verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot f 1.800,- (zegge achttienhonderd gulden), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiseres;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag groot f 1.420,- (zegge veertienhonderd en twintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Bennekom, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 2 april 2001, in tegenwoordigheid van ir. M.V.C. Dam-Jansen, griffier.
Afschrift verzonden op:
Conc.: MD
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft het al dan niet toekennen van schadevergoeding of de hoogte daarvan. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de
uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring bij de griffie van deze rechtbank.