Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1637

Datum uitspraak2001-05-17
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers32769
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Beschikking d.d. 17 mei 2001 zknr. 32769 ARRONDISSEMENTSRECHTBANK ASSEN Beschikking van de Eerste meervoudige kamer op het verzoek van: De naamloze vennootschap DE NEDERLANDSCHE BANK, gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam, verzoekster, advocaat mr. D.A. van der Stelt te Amsterdam, procureur mr. H.J. de Ruijter, t e g e n de besloten vennootschap [gerekwestreerde], gevestigd te 9402 JL Assen, Molenstraat 109, gerekwestreerde. procureur mr. R.P. van Boven OVERWEGINGEN 1. Het procesverloop. 1.1 Verzoekster, verder aan te duiden als DNB, heeft bij verzoek van 9 mei 2001 de rechtbank verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren dat gerekwestreerde, verder aan te duiden als [gerekwestreerde], verkeert in een toestand, welke in het belang van de gezamenlijke schuldeisers bijzondere voorzienig behoeft, met benoeming van één of meer bewindvoerders, en voorts met zodanige beslissing omtrent de duur als de rechtbank zal vermenen te behoren. 1.2 [gerekwestreerde] heeft een verweerschrift, alsmede een plan van aanpak ingediend. 1.3 [gerekwestreerde] is ter zitting van 14 mei 2001 verschenen in de persoon van haar bestuurder, [bestuurder], bijgestaan door mr. Van Boven, voornoemd. DNB heeft haar standpunt doen bepleiten door mr. Van der Stelt. 1.4 De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden. 2. Beoordeling 2.1 Ingevolge artikel 71, tweede lid, van de Wet Toezicht Kredietwezen 1992 (WTK) kan de rechtbank op verzoek van DNB, ingeval de solvabiliteit of de liquiditeit van een kredietinstelling waarop het verbod van artikel 6 van toepassing is, zodanig is dat te voorzien is dat de kredietinstelling zijn verplichtingen ter zake van de door hem verkregen gelden niet of slechts ten dele kan nakomen, verklaren dat de kredietinstelling verkeert in een toestand, welke in het belang van de gezamenlijke schuldeisers bijzondere voorziening behoeft. 2.2 De WTK verstaat onder een kredietinstelling (artikel 1 eerste lid onder a) een onderneming of instelling die haar bedrijf maakt van het ter beschikking verkrijgen van, al dan niet op termijn, opvorderbare gelden en van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen of beleggingen. 2.3 [gerekwestreerde] heeft als bedrijfsactiviteit gelden van meer dan honderd beleggers, zowel particulieren als bedrijven, aangetrokken, tot een totaalbedrag van ongeveer ƒ 12,5 miljoen. Deze leningen zijn gedeeltelijk met een korte opzegtermijn (een maand) opeisbaar. [gerekwestreerde] heeft deze gelden belegd in onroerend goed en in leningen aan derden. Het totaal der uitstaande leningen van [gerekwestreerde] bedraagt ongeveer ƒ 16,5 miljoen. 2.4 De rechtbank constateert dat [gerekwestreerde] daarmee een kredietinstelling is als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a van de WTK. Dat [gerekwestreerde] valt onder een der uitzonderingen, geregeld krachtens artikel 1, derde lid, is gesteld noch gebleken. De rechtbank verwerpt het verweer van [gerekwestreerde] dat zij geen kredietinstelling meer zou zijn omdat zij sedert februari 2001 geen nieuwe gelden meer van derden heeft geleend. Zolang de bedrijfsmatig opgebouwde kredietportefeuille niet tot nul is gereduceerd, blijft zij een kredietinstelling in vorenbedoelde zin. 2.5 [gerekwestreerde] beschikt niet over een vergunning van DNB tot het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling als bedoeld in artikel 6 WTK. 2.6 DNB heeft betoogd dat de liquiditeitspositie van [gerekwestreerde] tekort schiet. Daarbij heeft DNB de kortlopende vorderingen (kas, bank, rekening-courantvorderingen, kortlopende debiteurenvorderingen) afgezet tegen de kortlopende schulden (rekening-courant en andere nagenoeg direct opeisbare schulden). DNB heeft de maandelijkse liquiditeitspositie op deze wijze berekend op ongeveer ƒ 25.000 positief. Na betaling van de belastingdienst, die krachtens een met de bestuurder van [gerekwestreerde] in privé getroffen regeling maandelijks ƒ 50.000 van [gerekwestreerde] dient te ontvangen, resteert een liquiditeitstekort van ƒ 25.000. DNB heeft voorts betoogd dat de solvabiliteitspositie van [gerekwestreerde] eveneens tekort schiet. Daartoe heeft DNB aangegeven dat van de ƒ 16,5 miljoen aan debiteuren, ongeveer ƒ 8,3 miljoen als dubieus dient te worden aangemerkt. Indien hiervoor een voorziening wordt getroffen, resteert een negatief eigen vermogen van ruim ƒ 140.000. Volgens de richtlijnen van DNB zou het eigen vermogen minimaal 8% van het toetsingsvermogen te zijn, hetgeen neerkomt op een bedrag van ƒ 1.020.000. 2.7 [gerekwestreerde] heeft de door DNB berekende liquiditeit en solvabiliteit niet voldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank moet dan ook constateren dat aan de formele vereisten voor toepassing van artikel 71, tweede lid, WTK is voldaan, zodat de rechtbank de noodmaatregel kan uitspreken. 2.8 [gerekwestreerde] heeft betoogd dat het uitspreken van de noodregeling niet in het belang van haar crediteuren is, zij heeft daartoe verklaringen van ongeveer een derde der schuldeisers, vertegenwoordigende ongeveer 80% van het bedrag van haar schuld overgelegd, waarin dezen verklaren dat het hun voorkeur heeft dat de schuld niet op korte termijn wordt afgelost, maar dat de huidige situatie (betaling rente en aflossing) wordt voortgezet, waarbij zij hun vertrouwen in [gerekwestreerde] uitspreken. Volgens [gerekwestreerde] genereren een aantal aan haar verbonden vennootschappen voldoende liquide middelen, welke deze vennootschappen aan [gerekwestreerde] beschikbaar willen stellen, teneinde een liquiditeitstekort op te vangen. Voorts zijn haar bestuurder en zijn echtgenote bereid om aanvullende zekerheden te stellen teneinde de solvabiliteitspositie te versterken. Indien de noodmaatregel wordt uitgesproken leidt juist dat mogelijk tot paniekreacties en het onverhoopt opvragen van tegoeden met een vergrote kans op een deconfiture als gevolg. 2.9 Met DNB is de rechtbank van oordeel dat uit de overgelegde steunbetuigingen onvoldoende blijkt dat de schuldeisers voldoende zijn ingelicht over de exacte financiële toestand. Evenmin is duidelijk dat zij de eventuele risico's daarvan ten volle (kunnen) overzien. DNB heeft op te komen voor het belang van alle schuldeisers, niet slechts het belang van het merendeel der schuldeisers, waarbij ook de risico's voortvloeiende uit de financiële positie van [gerekwestreerde] zelf, alsmede het vertrouwen in het bankbedrijf als geheel mag meewegen. Indien, gelijk [gerekwestreerde] stelt, de schuldeisers hoe dan ook vertrouwen in haar hebben, zal het uitspreken van de noodregeling ook niet tot paniekreacties behoeven te leiden, zeker niet als haar bestuurder zijn toezeggingen ook bij het uitspreken van de maatregel gestand doet. 2.10 Uit de omstandigheid dat [gerekwestreerde], ook nadat zij blijkens de verklaring van haar bestuurder (opgenomen in het door DNB overgelegde proces-verbaal van de Economische Controledienst) ongeveer vijf jaar geleden van de ABN-AMRO Bank had vernomen dat haar activiteiten in strijd met de WTK waren, deze heeft voortgezet, en zelfs in juli 2000, nadat evengenoemde dienst een onderzoek tegen hem was gestart, nog een nieuwe lening is aangegaan om de aldus verworven gelden aan derden uit te lenen, trekt de rechtbank de gevolgtrekking dat de benoeming van een beslissingbevoegde bewindvoerder in dit geval is aangewezen. Langs de weg van artikel 28 WTK (de informele curatele) is zulks niet te bereiken (vergelijk artikel 28 WTK vijfde lid, onder e) nog daargelaten dat deze regeling gelet op de systematiek van de wet slechts bedoeld is voor kredietinstellingen met vergunning. [gerekwestreerde] komt, gelet op haar financiële situatie, niet voor een vergunning in aanmerking. 2.11 Anders dan [gerekwestreerde] heeft betoogd, heeft de vantoepassingverklaring van de noodregeling niet het karakter van een straf. Het doel van de noodregeling is te bewerkstelligen de kredietportefeuille van [gerekwestreerde] op zo verantwoord mogelijke wijze wordt gereduceerd, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de belangen van de schuldeisers. De rechtbank deelt het standpunt van [gerekwestreerde] dat met het op verantwoorde wijze afbouwen, tegen een zo hoog mogelijke opbrengst, van de kredietportefeuille mogelijk een langere periode gemoeid is, wellicht zelfs meerdere jaren. De WTK voorziet hier ook in. De rechtbank gaat ervan uit dat de bewindvoerder in deze zin zal handelen, waarbij zij -ervan uitgaande dat [bestuurder] zijn toezeggingen gestand doet- vooralsnog voldoende mogelijkheden aanwezig acht om een onverhoopte deconfiture te voorkomen. 2.12 De rechtbank zal op grond van hetgeen zij hiervoor heeft overwogen de noodregeling uitspreken voor de maximale duur van 1,5 jaar, welke op voet van artikel 71, vijftiende lid, verlengd kan worden. Zij zal, overeenkomstig de aanbeveling van DNB, mr. J.H. Hemmes tot bewindvoerder benoemen. BESLISSINGEN De rechtbank: 1. Verklaart dat [gerekwestreerde] verkeert in een toestand, welke in het belang van de gezamenlijke schuldeisers bijzondere voorziening behoeft. 2. Benoemt tot bewindvoerder mr. J.H Hemmes, advocaat en procureur te Assen. 3. Bepaalt de looptijd van de voorziening op achttien maanden. 4. Bepaalt dat de bewindvoerder onverwijld zal overgaan tot publicatie, zoals voorgeschreven in artikel 71 WTK, achtste lid, in de Nederlandsche Staatscourant, Het Nieuwsblad van het Noorden, de Drentse Courant en NRC-Handelsblad. 5. Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, terugwerkend tot aan het begin van de dag van uitspraak. Aldus gegeven door mrs. J.H. Kuiper, A. Rombouts-Nieuwstraten en A.M.A.M. Kager, bijgestaan door H. Takens als griffier en uitgesproken door mr. Kuiper ter openbare terechtzitting van donderdag 17 mei 2001 te 12.00 uur, en door mr. Kuiper en de griffier ondertekend.