
Jurisprudentie
AB1577
Datum uitspraak2001-05-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers72747 / KG ZA 01-189
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers72747 / KG ZA 01-189
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Arrondissementsrechtbank te Arnhem
Sector civiel recht
Zaak/rolnummer: 72747 / KG ZA 01-189
Vonnis
in kort geding
in de zaak van
1. A en
2. B,
beiden wonende te C,
eisers in conventie bij dagvaarding van 5 april 2001
verweerders in reconventie,
procureur en advocaat mr. P.J.G. Poels te Nijmegen,
tegen
D,
wonende te E,
handelende onder de naam … en Tuincentrum …,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. S.F. Ruijtenberg te Arnhem.
Het verloop van de procedure in conventie en reconventie
Eisers in conventie, verweerders in reconventie (verder te noemen: eisers), hebben gedaagde in conventie, eiser in reconventie (verder te noemen: gedaagde) ter terechtzitting in kort geding van 9 mei 2001 doen dagvaarden
en bij mondelinge conclusie van eis gevorderd als weergegeven in de dagvaarding.
Gedaagde heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen. Tevens heeft hij een eis in reconventie ingesteld.
Eisers hebben geconcludeerd tot weigering van de in reconventie gevorderde voorzieningen.
De advocaten van partijen hebben de zaak bepleit. Daarbij zijn over en weer producties in het geding gebracht.
De vaststaande feiten in conventie en reconventie
1. Op grond van de stellingen van partijen en de inhoud van de produkties
- alles voor zover niet dan wel onvoldoende weersproken - staat voorshands het navolgende vast.
2. Eisers zijn met hun zoon woonachtig aan … te …. Op het direct naast de woning van eisers gelegen perceel … te … exploiteert gedaagde een bedrijf dat door hemzelf wordt gekwalificeerd als een tuincentrum. In het kader van de bedrijfsvoering maakt gedaagde gebruik van zwaar materieel, zoals (één dan wel meerdere) vrachtwagens, vorkheftrucks en shovels. Daarnaast zijn (permanent dan wel met onderbreking) op het perceel aanwezig (één dan wel meerdere) trailers, graafmachines, cement- en/of betonmixers en (tril)machines voor de aanleg van bestrating.
3. In mei 1998 heeft eiseres sub 1 zich met een handhavingsverzoek tot het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gendt gewend. Bij besluit van 2 juni 1998 heeft het college dit verzoek afgewezen en bij besluit van 1 december 1998 heeft het college het namens eiseres sub 1 daartegen ingediende bezwaarschrift ongegrond verklaard. Uiteindelijk heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) bij uitspraak van 11 september 2000 (nr. 199902374/1/G5I) onder meer het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaarschrift te nemen. Dit heeft geleid tot het besluit van 28 november 2000, waarbij, onder gegrondverklaring van de bezwaren van eiseres sub 1, alsnog aan het handhavingsverzoek is tegemoetgekomen. Bij besluit van gelijke datum is gedaagde, om de reden dat de bedrijfsactiviteiten als door hem ontplooid strijdig zijn met het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied 1989” en evenmin passen binnen het voorontwerp-bestemmingsplan “Buitengebied herziening tuincentrum …”, gelast om binnen acht weken na verzending van het besluit, dat is 30 november 2000, de volgende maatregelen te treffen:
a. Het beëindigen van de werkzaamheden met de door u gebruikte zware machines, in zoverre dat alleen van een vrachtwagen en heftruck gebruik mag worden gemaakt, voor zover dat voor de bedrijfsvoering binnen de bestemming “tuincentrum” gebruikelijk is, te weten in verband met bevoorrading, opslag en verkoop aan particulieren. Het gebruik van de vrachtwagens, de shovel, de graafmachine en de machines voor aanleg van bestrating dient gestaakt te worden en deze dienen van het perceel … verwijderd te worden.
b. (...)
Een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van fl. 500,= per overtreding, in beide gevallen met een maximum van fl. 50.000,=.
4. Zowel eiseres sub 1 als gedaagde hebben tegen de aan hen gerichte besluiten van 28 november 2000 beroep ingesteld bij de rechtbank. Deze beroepszaken zijn geregistreerd onder de nummers Awb 01/ 45 (de namens eiseres sub 1 aanhangig gemaakte beroepszaak) en Awb 01/681 (de namens gedaagde aanhangig gemaakte beroepszaak). Tevens is de president van de rechtbank namens gedaagde verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder nummer Awb 01/570. Het beroep van eiseres sub 1 en het verzoek om voorlopige voorziening van gedaagde zijn behandeld ter zitting van respectievelijk de rechtbank en de president van 9 mei 2001.
Het geschil in conventie en reconventie
5. Als gevolg van de ernst en de lange duur van de inbreuk op het ter plaatse geldende planologische regime worden eisers naar hun zeggen ernstig aangetast in hun woon- en leefgenot. Primair menen eisers dat de enkele overtreding door gedaagde van de bestemmingsplanvoorschriften, waaronder moet worden begrepen het gebruik en de stalling van zwaar materieel op het perceel in kwestie, jegens hen, wier belang die voorschriften mede beogen te beschermen, onrechtmatig is. Subsidiair menen eisers dat gedaagde handelt in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer jegens hen betaamt. Gelet hierop, alsmede gezien de omstandigheid dat de aan gedaagde opgelegde last onder dwangsom, als hiervóór omschreven, tot op heden niet het door eisers gewenste resultaat oplevert en zeer recent is gebleken dat een regeling in der minne niet mogelijk is, stellen eisers zich op het standpunt dat zij recht en spoedeisend belang hebben bij de volgende vordering, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Primair, kort gezegd: Veroordeling van gedaagde om binnen 24 uur na betekening van het in dezen te wijzen vonnis van zijn perceel, met uitzondering van één vrachtwagen en één vorkheftruck, alle zware machines, waaronder in ieder geval dient te worden verstaan vrachtwagens, trailers, shovels, graafmachines, cement- en/of betonmixers en (tril)machines voor de aanleg van bestrating, te verwijderen en verwijderd te houden
II. Subsidiair, kort gezegd: Gedaagde te verbieden om na 24 uur na betekening van het in dezen te wijzen vonnis op zijn perceel, behoudens het gebruik en/of de stalling van één vrachtwagen en één vorkheftruck, werkzaamheden te verrichten met zware machines, waaronder in ieder geval dient te worden verstaan vrachtwagens, een trailer, een shovel, een graafmachine, een cement- en/of betonmixer, een bulldozer en (tril)machines voor de aanleg van bestrating, of zulke machines op dat perceel te verplaatsen of te stallen.
Een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van fl. 25.000,= voor iedere dag of keer dat gedaagde in gebreke blijft om, na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, aan de daarin uitgesproken veroordelingen te voldoen.
6. Gedaagde heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd, waarop, voor zover nodig, hieronder zal nader worden ingegaan.
7. In reconventie vordert gedaagde bij vonnis en uitvoerbaar bij voorraad, kort gezegd, eisers te veroordelen om binnen één week na betekening van het in dezen te wijzen vonnis te verwijderen en verwijderd te houden de bomen en beplantingen die zich bevinden op de strook grond van het in geding zijnde perceel, tussen de erfgrens en het door gedaagde geplaatste gaaswerk - over een lengte van ca. 28 m en een breedte van ca. 80 cm -, alsmede zich te onthouden van bezitsdaden terzake de betreffende strook grond, in welke vorm of van welke aard dan ook (waaronder begrepen het maaien van gras). Een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van fl. 500,= voor iedere dag of gedeelte daarvan dat eisers weigerachtig blijven aan uitvoering van het vonnis gehoor te geven.
8. Eisers hebben hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd, waarop, voor zover nodig, hieronder nader zal worden ingegaan.
De beoordeling van het geschil in conventie
9. De spoedeisendheid van de zaak vloeit voort uit de stellingen van eisers.
10. Aangaande de door gedaagde in twijfel getrokken ontvankelijkheid van eisers wordt vooraf opgemerkt dat de bestuursrechtelijke kanten aan de partijen verdeeld houdende problematiek niet in de weg staan aan een civielrechtelijke actie - in kort geding - uit hoofde van onrechtmatige daad. Van belang hierbij is dat verscheidene bestuursrechtelijke procedures eisers tot op heden niet tot het door hen beoogde doel hebben kunnen voeren, zodat hen niet het recht kan worden ontzegd te trachten dat doel langs de thans ingeslagen weg te bereiken.
11. Vast staat - en tussen partijen is ook niet in geschil - dat de door gedaagde ontplooide bedrijfsactiviteiten strijdig zijn met de voorschriften van het ten aanzien van het perceel … te … geldende bestemmingsplan “Buitengebied 1989”. Voorts is het bedrijf van gedaagde in de huidige vorm (waarbij gebruik wordt gemaakt van zwaar materieel), zo heeft de Afdeling bepaald in eerdergenoemde uitspraak van 11 september 2000, niet legaliseerbaar binnen het voorontwerp-bestemmingsplan “Buitengebied herziening tuincentrum …”. Door de exploitatie van het - planologisch inpasbare noch legaliseerbare - bedrijf desondanks voort zetten, handelt gedaagde onrechtmatig jegens eisers, die, zo heeft de Afdeling eveneens vastgesteld en zo is op basis van het door eisers ingebrachte videomateriaal heel aannemelijk, door de bedrijfsactiviteiten ernstig in hun woongenot worden getroffen.
12. Met het voorgaande is echter nog niet gezegd dat de vordering van eisers voor toewijzing gereed ligt. Immers, in het kader van dit kort geding dient vervolgens te worden bezien of het treffen van een ordemaatregel, gelet op de wederzijdse belangen van partijen, gerechtvaardigd is.
13. In dit kader wordt vooropgesteld dat de taakverdeling tussen de bestuursrechter en de burgerlijke rechter in beginsel met zich brengt dat grote terughoudendheid dient te worden betracht in een zaak als de onderhavige, nu deze zeer sterke samenhang vertoont met reeds aanhangig zijnde bestuursrechtelijke procedures, te weten eerdergenoemde beroeps- en voorlopige voorzieningsprocedure. Inmiddels is de uitkomst van deze procedures echter bekend. Uit de (aangehechte) uitspraken van 9 mei 2001 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening vloeit voort dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bemmel, als rechtsopvolger van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gendt, gehouden is vóór 31 mei 2001 aan gedaagde een hernieuwde last onder dwangsom op te leggen die er onder meer toe strekt aan de gebruikmaking door gedaagde van zwaar materieel op zijn perceel een einde te maken. Gelet hierop bestaat voor het maken van een inschatting van de kans van slagen van bedoelde procedures, hetgeen, indien die inschatting moeilijk te maken zou zijn, in de weg zou kunnen staan aan het treffen van een ordemaatregel, geen noodzaak meer.
14. In het licht van voormelde uitspraken dient het belang van eisers bij beëindiging van het gebruik van het (mede) ernstige overlast veroorzakende zwaar materieel, zulks in afwachting van het hernieuwde dwangsombesluit en ter opvulling van het ontstane “gat” in het bestuursrechtelijke traject, zwaarder te wegen dan het belang van gedaagde bij voortzetting van dit gebruik. Hierbij is in aanmerking genomen dat gedaagde reeds sedert 11 september 2000 ernstig rekening heeft kunnen en moeten houden met de onmogelijkheid om in de nabije toekomst zijn bedrijf op de huidige wijze voort te zetten.
15. Het vorenstaande leidt ertoe dat de subsidiaire vordering als na te melden voor toewijzing in aanmerking komt. Voor een verbod op het verplaatsen en stallen van zwaar materieel wordt dezerzijds geen noodzaak aanwezig geacht, terwijl de gelding van het verbod voorts dient te worden beperkt tot 31 mei 2001. Tot slot dient de hoogte van de dwangsommen te worden verlaagd en dienen deze aan een maximum te worden gebonden. De primaire vordering wordt afgewezen, zulks met het oog op de omstandigheid dat gedaagde gedurende de in het dwangsombesluit te stellen begunstigingstermijn in de gelegenheid moet zijn om met gebruikmaking van onder meer een shovel de opslag in bulk ongedaan te maken.
16. Als de in het ongelijk gestelde partij zal gedaagde in de kosten van dit kort geding worden verwezen.
De beoordeling van het geschil in reconventie
17. Zo de kortgedingprocedure zich al mocht lenen voor beantwoording van de in dit geding aan de orde zijnde rechtsvraag wie als eigenaar dient te worden aangemerkt van de strook grond in kwestie, hetgeen niet het geval is
- dienaangaande dient een nader onderzoek plaats te vinden in een daarvoor geschikte bodemprocedure -, dan nog is geenszins gebleken van voldoende spoedeisend belang aan de zijde van gedaagde. Gelet hierop is het door gedaagde gevorderde niet toewijsbaar.
De beslissing
De president,
in conventie
1. verbiedt gedaagde om na 24 uur na betekening van dit vonnis op zijn perceel gelegen aan de … te … gemeente Bemmel, kadastrale aanduidingen … en …, behoudens het gebruik en/of de stalling van één vrachtwagen en één vorkheftruck, werkzaamheden te verrichten met zware machines, waaronder in ieder geval dient te worden verstaan vrachtwagens, een trailer, een shovel, een graafmachine, een cement- en/of betonmixer, een bulldozer en (tril)machines voor de aanleg van bestrating, zulks tot uiterlijk 31 mei 2001;
2. bepaalt dat gedaagde een dwangsom verbeurt van fl. 2.500,-- per dag dat hij in gebreke blijft aan het onder 1 weergegeven verbod te voldoen, met een maximum van fl. 60.000,--;
3. veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van eisers begroot op f. 1.550,-- voor salaris procureur en op f. 553,27 wegens verschotten;
in reconventie:
4. weigert de gevorderde voorzieningen;
5. veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van eisers begroot op fl. 775,-- voor salaris procureur.
In conventie en reconventie
6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad
7. weigert het meer of anders gevorderde
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F. Bijloo, fungerend president, en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2001 in tegenwoordigheid van de griffier
mr. K.A.M. van Hoof.
De griffier, De president,