Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1574

Datum uitspraak2001-01-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers00/261
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG Enkelvoudige Kamer Bestuursrecht Reg.nr.: Awb 00/261 Uitspraak inzake : A en B, beiden wonende te C, eisers, gemachtigde: mr. ir. J.L. Mieras, jurist bij de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie te Goes, tegen de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij , verweerder. 1. Procesverloop. Bij besluit van 11 maart 1999 heeft verweerder de aanvraag van eisers om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de schade of kosten op grond van de Regeling oogst-schade 1998 afgewezen. Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt. Bij een op 10 april 2000 verzonden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eisers zijn tegen dit besluit in beroep gekomen. Het beroep is op 20 december 2000 behandeld ter zitting. Eiser A is in persoon, bijgestaan door mr. ir. J.L. Mieras, voornoemd. Eiseres B is ver-schenen bij haar voornoemde gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door gemachtigde mr. J.J.H.M. Hanssen. 2. Gronden. Eisers exploiteren een landbouwbedrijf. Tengevolge van wateroverlast is in 1998 schade ontstaan aan een aantal percelen vlas. Bij besluit van 16 december 1998 heeft verweerder een regeling getroffen op grond waarvan een tegemoetkoming kan worden verleend in de oogstschade, die is ontstaan door de extreme weersomstandigheden in het najaar van 1998; de "Regeling oogstschade 1998" (hierna: de Regeling), gepubliceerd in de Staatscourant 1998, nr. 244 van 21 december 1998. Op grond van deze regeling kunnen gedupeerde land- en tuinbouwers onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor een schadevergoeding. Als gevolg van de extreme weersomstandigheden hebben eisers schade aan het door hun geteelde vlas. Blijkens het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat een tegemoetkoming terecht is geweigerd, omdat eisers al tot opruimings- of oogstactiviteiten zijn overgegaan voordat de schade kon worden vastgesteld. Dit strookt niet met het bepaalde in de Regeling, aldus verweerder, waarbij is gekozen voor opneming van de schade te velde in verband met de controleerbaarheid van de schade en ter waarborging van een eenvormige afdoening van die schade. De rechtbank overweegt het volgende. Ingevolge artikel 3 aanhef en onder h van de Regeling komt voor een bijdrage in aanmerking degene, die in 1998 een landbouwbedrijf voor eigen rekening en risico exploiteerde en die geen opruimings- of oogstactiviteiten heeft ondernomen alvorens daarvoor toestemming te hebben verkregen van verweerder. Allereerst moet worden vastgesteld dat de Regeling de neerslag is van door verweerder gevormd beleid. De rechtbank is van oordeel dat dit beleid niet als onaanvaardbaar kan worden aangemerkt en dat standpunt geldt evenzeer voor de in geding zijnde beleidsregel dat alleen van te velde staande gewassen de schade kan worden vastgesteld. Die beleidsregel bevordert immers een uniforme toepassing van de Regeling, maakt een verantwoorde controle mogelijk en beperkt de fraudegevoeligheid. Niettemin kan er sprake zijn van zodanige bijzondere omstandigheden dat gezegd moet worden dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten die beleidsregel toe te passen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder redelijkerwijs niet heeft kunnen oordelen dat er van zodanige bijzondere omstandigheden geen sprake is. Vaststaat dat eisers vanuit hun opvatting te moeten handelen als "een goed huisvader" in de betrokken periode na enkele dagen van droogte alsnog een deel van het vlas hebben geoogst en opgeslagen in hun loods en het overige deel hebben vernietigd na een controle door de AID in het kader van een subsidieregeling voor vlas. Voorts staat vast dat eisers bij de taxatie in het kader van de thans in geding zijnde Regeling de betrokken taxateurs er op hebben gewezen dat het in de loods opgeslagen areaal vlas per perceel kon worden gecontroleerd maar dat die taxateurs daarvan hebben afgezien. Verder is van belang dat aan het controle-aspect alsmede het risico van fraudegevoeligheid voldoende wordt tegemoet gekomen nu eisers in verband met eerdergenoemde subsidie-regeling een uitvoerige administratie bijhouden, die maandelijks wordt gecontroleerd door de AID. Eisers hebben gesteld dat aan de hand van die boekhouding alsnog de schade per perceel kan worden vastgesteld. Tenslotte hebben eisers onweersproken gesteld dat zij de enige vlastelers zijn wier schade niet wordt vergoed en wel omdat de andere vlastelers onder een andere schaderegeling vallen. Voor precedentwerking hoeft mitsdien niet te worden gevreesd. Op grond van het vorenstaande is het beroep van eisers gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd vanwege strijd met het bepaalde in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van het vorenstaande is er naar het oordeel van de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met deze procedure hebben moeten maken. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank die kosten vast op f. 1.420,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en twee proceshandeling. Dit leidt tot de navolgende uitspraak. 3. Uitspraak. De Arrondissementsrechtbank te Middelburg, verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt, met inachtneming van het in deze uitspraak gestelde; bepaalt dat de Nederlandse Staat het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van f. 225,- (tweehonderd vijfentwintig gulden) vergoedt; veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eisers begroot op f. 1.420,- (veertienhonderd twintig gulden), te betalen door de Nederlandse Staat aan eisers. Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2001 door mr. T. Damsteegt, in tegenwoordigheid van W.J. Steenbergen, griffier. Afschrift verzonden op: Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen. Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.