Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1562

Datum uitspraak2000-11-29
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/4218
Statusgepubliceerd


Indicatie

Irak / intrekking vvtv / vestigingsalternatief Noord-Irak. De rechtbank overweegt dat de REK bij uitspraken van 13 september 1999 heeft geoordeeld dat Noord-Irak voor bepaalde groepen Irakezen kan gelden als binnenlands vestigingsalternatief. Bij de vraag of een vtv zonder beperkingen moet worden verleend moet aan de orde komen of individuele feiten en omstandigheden er aan in de weg staan dat de afgewezen Iraakse asielzoeker zich in Noord-Irak vestigt. Bij uitspraak van deze rechtbank in deze zaak van 16 juni 2000 is het beroep van eiser voor zover gericht tegen de niet-inwilliging van een vtv op grond van klemmende redenen van humanitaire aard gegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat verweerder in bezwaar dient te onderzoeken of Noord-Irak voor eiser als vestigingsalternatief kan gelden. Gelet hierop is beoordeling daarvan in de onderhavige procedure niet op zijn plaats. De vvtv van eiser is op goede gronden ingetrokken. Beroep ongegrond.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE sector bestuursrecht vreemdelingenkamer, enkelvoudig __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 33a Vreemdelingenwet __________________________________________________ Reg.nr: AWB 00/4218 VRWET Inzake: A, eiser, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. R.G.J. Booij, advocaat te Nieuwegein tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. C.R. Vink, ambtenaar ten departemente. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1. Eiser, geboren op [...] 1975, bezit de Iraakse nationaliteit. Hij verblijft sedert 15 februari 1998 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet (Vw) in Nederland. Op 16 februari 1998 heeft hij een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Hierop is door verweerder op 4 november 1998 afwijzend beslist. Bij hetzelfde besluit is aan eiser een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) verleend, met ingang van 16 februari 1998. Eiser heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend, welk bezwaar op 5 februari 1999 ongegrond is verklaard. Bij hetzelfde besluit is de aan eiser verleende vvtv ingetrokken. Tegen dit besluit heeft eiser op 25 februari 1999 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Bij uitspraak van 16 juni 2000 is het beroep gegrond verklaard voor zover gericht tegen de in het bestreden besluit neergelegde ongegrondverklaring van eisers bezwaar tegen de niet inwilliging van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. 2. Op 25 februari 1999 heeft eiser een bezwaarschrift ingediend tegen beslissing van 5 februari 1999 tot intrekking van de vvtv. Verweerder heeft op 3 januari 2000 het bezwaar ongegrond verklaard. 3. Op 28 januari 2000 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. 4. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 15 november 2000. Eiser noch zijn gemachtigde zijn aldaar, na berichtgeving daaromtrent, verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. II. OVERWEGINGEN 1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. 2. Eiser stelt dat hij in aanmerking komt voor toelating in Nederland. Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat hij niet veilig terug kan keren naar Irak en dat Noord-Irak voor hem geen veilig woongebied is, daar hij tot de Arabische bevolkingsgroep behoort, en afkomstig is uit Bagdad. Eiser stelt ook daarnaast geen banden met Noord-Irak te bezitten. Hij heeft aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig heeft gemotiveerd waarom hij zich in Noord-Irak staande zal kunnen houden en er voor hem een vestigingsalternatief aldaar zou bestaan. 3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet (langer) voor toelating op grond van het vvtv-beleid in aanmerking komt. 4. De rechtbank overweegt als volgt. Bij uitspraken van 13 september 1999 heeft de Rechtseenheidskamer Vreemdelingenzaken (REK) ten aanzien van het gewijzigde beleid betreffende de verlening van een vvtv aan Iraakse asielzoekers geoordeeld dat verweerder in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat per 20 november 1998 (de datum van de beleidswijziging, aangekondigd in de brief van de Staatssecretaris van Justitie van 20 november 1998, met kenmerk TK 1998-1999, 19637, nr. 395) de algehele situatie in Noord-Irak niet zodanig is dat gedwongen verwijdering van afgewezen Iraakse asielzoekers naar Noord-Irak van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar. De REK heeft in die uitspraken verweerders standpunt, dat Noord-Irak voor bepaalde groepen Irakezen kan gelden als binnenlands vestigingsalternatief, geaccepteerd. Bij de aanduiding van de groepen waarvoor Noord-Irak niet als binnenlands vestigingsalternatief kan gelden, heeft verweerder aangeknoopt bij de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken van 31 maart en 13 november 1998. 5. De REK heeft in de genoemde uitspraken geconstateerd dat de beleidswijziging van 20 november 1998 tot gevolg heeft dat, anders dan voorheen, bij de vraag of een vergunning tot verblijf zonder beperkingen moet worden verleend, aan de orde moet komen of individuele feiten en omstandigheden er aan in de weg staan dat de afgewezen Iraakse asielzoeker zich in Noord-Irak vestigt. 6. Bij uitspraak van deze rechtbank van 16 juni 2000 is het beroep van eiser voor zover gericht tegen de niet inwilliging van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard gegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij bepaald dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaarschrift neemt, waarbij verweerder dient te onderzoeken of Noord-Irak voor eiser als vestigingsalternatief kan gelden. Gelet hierop dient dit in genoemde bezwaarprocedure aan de orde te komen en is beoordeling ervan in de onderhavige beroepsprocedure niet op zijn plaats. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de vvtv van eiser op goede gronden is ingetrokken. 7. Het beroep is derhalve ongegrond. 8. Van omstandigheden op grond waarvan ‚‚n der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken. III. BESLISSING De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep ongegrond. IV. RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open. Aldus gedaan door mr. M.A.A. Mondt-Schouten en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2000, in tegenwoordigheid van mr. A.C.M. Rijkelijkhuizen, griffier. afschrift verzonden op: