Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1553

Datum uitspraak2001-05-11
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersC99/118HR
Statusgepubliceerd


Conclusie anoniem

Rolnummer C99/118 mr. C.L. De Vries Lentsch-Kostense Zitting 23 februari 2001 Conclusie inzake [Eiseres] tegen Camus Overseas Limited Edelhoogachtbaar College, Inleiding In de onderhavige zaak wordt in cassatie opgekomen tegen 's Hofs oordeel dat niet gezegd kan worden dat thans eiseres tot cassatie, [eiseres], ten tijde van de verkrijging van de door thans verweerster in cassatie, Camus, in dit geding als haar eigendom opgeiste 119 cartons à 12 flessen cognac, te goeder trouw was ten aanzien van de beschikkingsbevoegdheid van haar wederpartij, zodat aan [eiseres] niet de bescherming toekomt van art. 3:86 BW. 2. Rechtbank en Hof zijn van de volgende feiten uitgegaan: i) Camus heeft in januari 1991 een overeenkomst tot opslag gesloten met European Transport & Storage Centre B.V. te Bleiswijk, hierna aan te duiden als ETSC. ii) Uit hoofde van die overeenkomst heeft Camus cognac bij ETSC in transit doen opslaan. Een deel daarvan is door ETSC met instemming van Camus bij derden opgeslagen; onder meer bij Escetra te Pijnacker. iii) In de periode 17-23 september 1992 zijn 4500 aan Camus toebehorende cartons met cognac, die bestemd waren voor het Verre Oosten, bij Escetra uitgeslagen en afgevoerd door vijf vrachtauto's. De desbetreffende T-2 (uitslag-)documenten bevatten geen afzender, doch volgens mededeling van Escetra vond de uitslag uit haar depot plaats in opdracht van Handelsonderneming Intestem B.V. te Bleiswijk. Als land van verzending noemen die documenten: Hongarije. iv) Van de hiervoor bedoelde partij zijn 900 cartons à 12 flessen cognac Camus XO rond 25 september 1992 op de parallelmarkt door [eiseres] voor f 300.000,- gekocht van een zekere [betrokkene A], die optrad namens Intestem B.V.. [Betrokkene A] en Intestem B.V. waren tot dan toe voor [eiseres] onbekend. v) Op 21 april 1993 heeft Camus onder [eiseres] beslag doen leggen (tot afgifte) op de 119 in [eiseres] douane-entrepot nog aanwezige cartons. Met betrekking tot de gang van zaken rond de koop van de 900 cartons met flessen cognac door [eiseres] heeft het Hof mede naar aanleiding van de verklaringen van de in eerste aanleg gehoorde getuigen - in cassatie onbestreden - nog het volgende overwogen: vi) De partij cognac is door [betrokkene A] aan [eiseres] waarvan [betrokkene B] directeur was, aangeboden via een makelaar, een slijterij en vervolgens De Wijngrossier B.V. te 's-Gravenhage die, zoals [betrokkene B] wist, niet een partij is die vaker op de parallelmarkt opereerde. vii) Omdat de fles die [betrokkene B] als monster ontving afweek van de flessen die Camus tot dusverre in de handel had gebracht, heeft [betrokkene B] inlichtingen ingewonnen bij de importeur van Camus in Nederland en vervolgens bij Camus in Frankrijk. Nadat hij de bevestiging had gekregen dat het hier een nieuw model fles betrof waarvan de introductie op de markt niet doorging ten gevolge van problemen met de dop, heeft [betrokkene B] contact gekregen met [betrokkene A] die vertelde dat de cognac bestemd was voor het Oostblok en dat de partij afkomstig was van Intestem B.V.. viii)Vervolgens heeft [betrokkene B] telefonisch en zonder dat van enige onderhandeling sprake was de door [betrokkene A] gevraagde prijs van f 30,- per fles aanvaard. Nadat de partij naar de loods van [eiseres] in Leiden was gebracht, heeft [betrokkene B] aan [betrokkene A] die hij toen voor het eerst zag, per cheque de koopprijs van f 300.000,- voldaan. ix) De partij ging vergezeld van een T-2 document; dit document, dat geen afzender noemt, vermeldt als geadresseerde: Wladimir Importowi Exportowi te Taallari resp. Vaallstat, Hongarije. x) Oorsprongs- en kwaliteitscertificaten ontbraken; op de cartons en de (etiketten van de) flessen stond aangegeven dat de partij was bestemd voor het Verre Oosten. xi) De aan [eiseres] overhandigde factuur is gesteld op briefpapier van "Handelsonderneming Intestem B.V." gevestigd te Boedapest; de factuur vermeldt dat de partij is verkocht "im Auftrag der Firma Szibekosztroj Brokerskaja, 664057 Irkutsk 57 Ul. Szurokova". 3. Bij inleidende dagvaarding van 23 april 1993 heeft Camus gevorderd [eiseres] te veroordelen tot afgifte van de 119 nog bij haar aanwezige cartons met flessen cognac en tot betaling van proces- en beslagkosten. Zij heeft daartoe aangevoerd primair dat de cognac haar is ontstolen en subsidiair, zo slechts van "verduistering" sprake is geweest, dat [eiseres] bij de aankoop van de cognac niet te goeder trouw was, zodat van eigendomsverkrijging aan de zijde [eiseres] geen sprake kan zijn geweest. [Eiseres] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, stellende dat zij wel degelijk te goeder trouw was in de zin van art. 86 lid 1 BW en voorts dat van verlies door diefstal geen sprake is geweest. Zowel Rechtbank als Hof hebben laatstgenoemd verweer van [eiseres] gehonoreerd. Aangezien deze kwestie in cassatie niet meer aan de orde komt, laat ik haar in het hiernavolgende buiten beschouwing. 4. De Rechtbank heeft bij tussenvonnis Camus in de gelegenheid gesteld bewijs bij te brengen van haar stellingen dat [eiseres] bij de verkrijging van de goederen niet te goeder trouw was ter zake van de beschikkingsbevoegdheid van de verkoper. De Rechtbank is bij eindvonnis tot de slotsom gekomen dat Camus niet in dat bewijs is geslaagd, waarbij zij met name in aanmerking heeft genomen "het karakter van de onderhavige parallelhandel (...), daarbij inbegrepen het niet bestreden feit dat in die handel in de praktijk slechts een factuur aanwezig is alsmede douane-documenten" die, aldus de Rechtbank, "doen vermoeden (...) dat wat de goederenstroom betreft van een regelmatige gang van zaken sprake is geweest." Zij wees de vordering van Camus af. 5. Het Hof oordeelde daarentegen dat niet gezegd kan worden dat [eiseres] bij de verkrijging van de cartons cognac te goeder trouw was ten aanzien van de beschikkingsbevoegdheid van haar wederpartij; het heeft het eindvonnis van de Rechtbank vernietigd en de vordering van Camus alsnog toegewezen. Het Hof stelde daartoe voorop dat van degene die, zoals [eiseres], zaken doet op de parallelmarkt, volgens [eiseres] eigen stelling een markt waarop merkprodukten ruim onder de gangbare marktprijs en niet via de erkende importeurs worden aangeboden, extra zorgvuldigheid ten aanzien van de herkomst van de goederen en de beschikkingsbevoegdheid van zijn wederpartij mag worden verwacht; na (in de rechtsoverwegingen 4.1 en 4.2) te hebben aangegeven onder welke omstandigheden de verkrijging plaatsvond (het gaat hierbij om de hiervoor onder 2 (vi) - (xi) genoemde feiten) overwoog het Hof vervolgens: "4.3 Dat [eiseres] zaken deed met een haar onbekende [betrokkene A], optredend voor de haar eveneens onbekende Intestem B.V., behoeft op zich nog niet ten nadele van [eiseres] uitgelegd te worden. De betaling per cheque van een bedrag van f 300.000,- voor een partij cognac waarvoor iedere nadere aanduiding omtrent kwaliteit of herkomst in de vorm van certificaten of anderszins ontbreekt, doet echter de vraag rijzen naar de houding van [eiseres], ongeacht de verhouding van dit bedrag tot de beweerdelijke totale omzet en ongeacht het op de parallelmarkt volgens [eiseres] bestaande gebruik om zaken te doen zonder kwaliteits- of oorsrongscertificaten. Hierbij komt dat terzake van de verkoop een factuur werd afgegeven door een vennootschap met de Nederlandse benaming Handelsonderneming Intestem B.V. die in Budapest gevestigd zou zijn en die volgens die factuur de verkoop bewerkstelligde in opdracht van een bedrijf in Irkutsk. Voorts kon voor [eiseres] niet vanzelfsprekend zijn dat zij in deze omstandigheden per cheque aan [betrokkene A] betaalde. Het feit dat de partij vergezeld ging van een T-2 document zegt, naar het oordeel van het hof onvoldoende over eventuele rechten van de wederpartij en ontheft [eiseres] onder de gegeven omstandigheden niet van haar verplichtingen de herkomst van de partij te onderzoeken. 4.4 De door [betrokkene A] bedongen prijs van f 30,- per fles, die - naar Camus stelt - nog onder haar inkoopsprijs (f 44,44 per fles) lag, had naar het oordeel van het hof bij [eiseres] eveneens argwaan moeten wekken en haar aanleiding moeten geven naspeuringen te doen omtrent de herkomst van de partij die verder gingen dan het inwinnen van inlichtingen omtrent het model van de aangeboden fles en de kwaliteit van de inhoud bij de importeur van Camus in Nederland en bij een medewerker van Camus in Frankrijk. Volgens [eiseres] bracht een "oud model fles" Camus XO op de parallelmarkt f 60,- tot f 70,- op; het is niet onredelijk te veronderstellen dat een fles van het nieuwe model met Camus XO ongeveer even duur geweest zou zijn. De gemiddelde verzekerde waarde per fles berekend door de totale partij bestaande uit verschillende soorten van uiteenlopende kwaliteit te delen door het totale aantal flessen en die volgens [eiseres] uitkomt op f 34,- per fles, is geen zuivere maatstaf om vast te stellen in hoeverre de door [eiseres] betaalde koopprijs afwijkt van de gangbare waarde op de parallelmarkt van deze soort cognac. Dit te minder, nu [eiseres] de partij Camus XO vervolgens verkocht voor f 50,- per fles. 6. [Eiseres] heeft tijdig cassatieberoep ingesteld. Camus heeft geconcludeerd tot verwerping. Beide partijen hebben de zaak schriftelijk toegelicht. Het cassatiemiddel 7. Bij de bespreking van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Art. 3:86 lid 1 BW dat de verkrijger bescherming biedt tegen beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder, eist dat de verkrijger te goeder trouw is in de zin van art. 3:11 BW. (Het extra vereiste van art. 3:87 BW ("de wegwijsplicht") staat in casu niet ter discussie.) Met zijn bepaling dat goede trouw niet alleen ontbreekt ingeval de betrokkene de feiten of het recht waarop zijn goede trouw betrekking heeft kende, maar ook indien hij deze in de gegeven omstandigheden behoorde te kennen, is art. 3:11 gebaseerd op de gedachte dat van ieder, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, enig onderzoek mag worden gevergd. Onmogelijkheid van onderzoek belet niet dat degene die goede reden tot twijfel had, aangemerkt wordt als iemand die de feiten of het recht behoorde te kennen, aldus de tweede zin van art. 3:11. (Zie over de door art. 3:86 lid 1 BW vereiste goede trouw Asser-Mijnssen-De Haan, 1992, nr. 335 ). De vraag of de verkrijger als te goeder trouw mag worden aangemerkt, berust op een waardering van de omstandigheden van het geval (Parl. Gesch. Inv. Boek 3, p. 1215), zodat het oordeel van de feitenrechter dat een verkrijger gemeten naar de maatstaf van art. 3:11 BW in de gegeven omstandigheden behoorde te twijfelen aan de beschikkingsbevoegdheid van de vervreemder en dat hij naar die beschikkingsbevoegdheid nader onderzoek behoorde te doen, in cassatie niet op juistheid doch slechts op begrijpelijkheid kan worden getoetst. 8. Middelonderdeel 1 is gericht tegen 's Hofs oordeel dat moet worden vooropgesteld dat van degene die, zoals [eiseres], zaken doet op de parallelmarkt extra zorgvuldigheid ten aanzien van de herkomst van de goederen en de vraag naar de beschikkingsbevoegdheid van zijn wederpartij mag worden verwacht. 9. Dit middelonderdeel faalt. 's Hofs oordeel dat moet worden vooropgesteld dat van degene die zaken doet op een parallelmarkt, dat wil zeggen een markt waarop merkprodukten ruim onder de gangbare marktprijs en niet via de erkende importeurs worden aangeboden, extra zorgvuldigheid ten aanzien van de vraag naar de beschikkingsbevoegdheid van zijn wederpartij mag worden verwacht, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en het is evenmin onbegrijpelijk. Het mag immers algemeen bekend worden verondersteld dat op de parallelmarkt met zijn hiervoor genoemde kenmerken eerder dan op de reguliere markt gestolen en verduisterde zaken zullen worden aangeboden. De klacht dat het Hof tegenover [eiseres]s stellingen onvoldoende duidelijk heeft gemaakt hoe [eiseres] de door het Hof verlangde extra zorgvuldigheid in acht had moeten nemen en hoe een en ander zich liet verenigen met de aard van de desbetreffende parallelmarkt die controle op de beschikkingsbevoegdheid juist extra bemoeilijkte resp. zelfs onmogelijk maakte, faalt. In rechtsoverweging 4.4 overwoog het Hof dat [eiseres] naspeuringen had moeten doen naar de herkomst van de partij die verder gingen dan het inwinnen van inlichtingen omtrent het model van de fles en de kwaliteit van de inhoud bij de importeur van Camus in Nederland en bij een medewerker van Camus in Frankrijk. Daarmee heeft het Hof voldoende duidelijk aangegeven wat van [eiseres] in de gegeven omstandigheden werd verlangd. Het betoog dat de aard van de parallelmarkt controle op de herkomst onmogelijk maakt ziet eraan voorbij dat het Hof tot uitgangspunt heeft genomen, en ook kon nemen, dat het erom gaat welk onderzoek in casu naar de herkomst van de partij kon worden verlangd van [eiseres], die wel in staat bleek onderzoek te doen naar het model van de aangeboden fles en naar de kwaliteit van de inhoud. Ook de klacht dat het Hof nader had moeten ingaan op de wijze waarop gewoonlijk op de parallelmarkt zaken worden gedaan, faalt. Het Hof is gemotiveerd ingegaan op de vraag waarom naar zijn oordeel in het onderhavige geval nader onderzoek was vereist en waarom het voor [eiseres] in het onderhavige geval niet vanzelfsprekend kon zijn dat zij per cheque de koopsom van f 300.000,- betaalde terwijl iedere nadere aanduiding omtrent kwaliteit of herkomst ontbrak, al zou - zoals [eiseres] betoogde - op de parallelmarkt het gebruik bestaan om zaken te doen zonder kwaliteits- of oorsprongscertificaten. Het middel miskent bovendien dat het enkele feit dat op een bepaalde markt het gebruik bestaat geen navraag naar de herkomst van daar verhandelde zaken te doen, niet impliceert dat kopers op die markt ook zonder meer als te goeder trouw kunnen worden aangemerkt indien zij geen navraag doen. Het Hof behoefde de feitelijke gang van zaken op de parallelmarkt niet als maatgevend te aanvaarden. Het heeft - terecht - tot maatstaf genomen dat op de parallelmarkt extra zorgvuldigheid ten aanzien van de herkomst van goederen mag worden verwacht en vervolgens de vraag beantwoord of [eiseres] gezien die maatstaf in de omstandigheden van het onderhavige geval een nader onderzoek naar de herkomst van de partij had moeten verrichten. Anders dan het middel betoogt, blijkt uit 's Hofs overwegingen voorts duidelijk waarom het tot een andere conclusie is gekomen dan de Rechtbank. 's Hofs oordeel dat het feit dat de partij vergezeld ging van een T-2 document onvoldoende zegt over eventuele rechten van de wederpartij is niet onbegrijpelijk, ook niet in het licht van de overwegingen van de Rechtbank die weliswaar overwoog dat dergelijke documenten doen vermoeden dat wat de goederenstroom betreft sprake is geweest van een regelmatige gang van zaken, doch die voorop stelde dat "dergelijke documenten niet noodzakelijk inzicht geven in de eigendomsverhoudingen". 10. Middelonderdeel 2 komt op tegen rechtsoverweging 4.3 (hiervoor geciteerd), waarin het Hof overwoog dat de betaling per cheque van een bedrag van f 300.000,- in de door het Hof beschreven omstandigheden de vraag doet rijzen naar de houding van [eiseres]. 11. Ook dit middelonderdeel faalt. De klacht dat [eiseres] ten aanzien van alle door het Hof genoemde omstandigheden gemotiveerd heeft gesteld dat zij volstrekt normaal zijn en dat het Hof in die omstandigheden derhalve niet - althans niet zonder nadere motivering - grond had mogen zien aan de goede trouw van [eiseres] te twijfelen, ziet eraan voorbij dat het Hof, zoals gezegd, de feitelijke gang van zaken op de parallelmarkt niet als maatgevend behoefde te aanvaarden en dat het Hof - terecht - tot uitgangspunt heeft genomen dat op de parallelmarkt extra zorgvuldigheid ten aanzien van de herkomst van goederen mag worden verwacht om vervolgens de vraag te beantwoorden of [eiseres] gezien dat uitgangspunt in de omstandigheden van het onderhavige geval een nader onderzoek naar de herkomst van de partij had moeten verrichten. Die vraag is door het Hof bevestigend beantwoord, waarbij het Hof alle in de rechtsoverwegingen 4.1 en 4.2 genoemde omstandigheden (de onder 2 (vi) - (x) genoemde feiten) in aanmerking heeft genomen, en waarbij - zo blijkt uit zijn gewraakte rechtsoverweging 4.3 - met name zwaar heeft gewogen dat [eiseres] aan de voor haar onbekende [betrokkene A] die optrad voor een haar eveneens onbekende Intestem B.V. per cheque een bedrag van f 300.000,- betaalde terwijl iedere nadere aanduiding omtrent kwaliteit of herkomst in de vorm van certificaten ontbrak en de door [betrokkene A] bedongen prijs van f 30,- per fles door [eiseres] zonder enige onderhandeling telefonisch onmiddellijk was aanvaard. 's Hofs oordeel is niet onbegrijpelijk. Het Hof behoefde niet nader toe te lichten waarom het mede een zeker gewicht toekende aan de omstandigheid dat de factuur was afgegeven door een vennootschap met een Nederlandse benaming die in Budapest gevestigd zou zijn en in opdracht handelde van een bedrijf in Irkutsk. 12. Middelonderdeel 3 komt op tegen rechtsoverweging 4.4 waarin het Hof overwoog dat de bedongen prijs van f 30,- per fles eveneens bij [eiseres] argwaan had moeten wekken en haar aanleiding had moeten geven naspeuringen te doen omtrent de herkomst van de partij. 13. Ook dit middelonderdeel faalt. De klacht dat het Hof ongemotiveerd is voorbijgegaan aan de essentiële stellingen van [eiseres] dat de onderhavige partij "zowel aan de fles als aan de inhoud" gebreken vertoonde, zoals [eiseres] bij de aankoop was medegedeeld, treft geen doel. Het Hof heeft vooropgesteld dat een fles van het nieuwe model Camus XO op de parallelmarkt f 60,- tot f 70,- zou hebben opgebracht. Uit deze overweging kan, anders dan het middel veronderstelt, niet zonder meer worden afgeleid dat het Hof ervan is uitgegaan dat de onderhavige partij ook f 60,- tot f 70,- had moeten opbrengen, aldus voorbijgaand aan [eiseres] stelling dat aan de onderhavige partij gebreken kleefden. Uit 's Hofs overweging dat [eiseres] de partij heeft verkocht voor f 50,- per fles kan veeleer worden afgeleid dat het Hof wel degelijk enige betekenis heeft toegekend aan de door [eiseres] bedoelde waardedrukkende factoren en dat het Hof niet is uitgegaan van een opbrengst van f 60,- tot f 70,- per fles. 's Hofs oordeel dat de prijs van f 30,- per fles argwaan had moeten wekken naar de herkomst, is niet onbegrijpelijk, ook niet in het licht van het enkele feit dat [eiseres] de partij voor f 50,- per fles heeft doorverkocht. Het Hof heeft aangegeven dat de door [eiseres] genoemde verzekerde waarde te dezen geen zuivere maatstaf is omdat het daarbij ging om een gemiddelde verzekerde waarde per fles berekend over de totale partij bestaande uit verschillende soorten van uiteenlopende kwaliteit; van een motiveringsgebrek als door het middel bedoeld is geen sprake. Overigens faalt middelonderdeel 3 ook reeds omdat uit de door dit onderdeel bestreden rechtsoverweging, waarin het Hof overweegt dat de bedongen prijs van f 30,- "eveneens" argwaan had moeten wekken, blijkt dat de door het middel tevergeefs bestreden rechtsoverweging 4.3 's Hofs oordeel dat [eiseres] een diepergaand onderzoek had moeten instellen naar de herkomst van de litigieuze partij cognac, zelfstandig kan dragen. Conclusie De conclusie strekt tot verwerping van het beroep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden


Uitspraak

11 mei 2001 Eerste Kamer Nr. C99/118HR Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [Eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats], EISERES tot cassatie, advocaat: mr. E. van Staden ten Brink, t e g e n CAMUS OVERSEAS LIMITED, gevestigd te Nassau, Bahama Eilanden, VERWEERSTER in cassatie, advocaat: mr. J.K. Franx. 1. Het geding in feitelijke instanties Verweerster in cassatie - verder te noemen: Camus - heeft bij exploit van 23 april 1993 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd [eiseres] te veroordelen tot afgifte aan Camus van de 119 nog bij haar aanwezige cartons met flessen cognac en tot betaling van de kosten van het geding en in de kosten van het op 21 april 1993 gelegde beslag. [Eiseres] heeft de vordering bestreden. Na een tussenvonnis van 8 juni 1994 en getuigenverhoren aan de zijde van Camus heeft de Rechtbank bij eindvonnis van 13 november 1996 de vordering afgewezen. Tegen beide vonnissen heeft Camus hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Bij arrest 22 december 1998 heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank van 13 november 1996 vernietigd en opnieuw rechtdoende, [eiseres] veroordeeld terstond na het uitspreken van dit arrest de 119 cases cognac zoals in de inleidende dagvaarding van 23 april 1993 omschreven af te geven aan Camus. Voorts heeft het Hof [eiseres] zowel in de kosten van de procedure in eerste instantie als in hoger beroep veroordeeld alsmede in de kosten van het op 21 april 1993 gelegde beslag. Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Camus heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten. De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep. 3. Beoordeling van het middel Het middel faalt op de gronden uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal De Vries Lentsch-Kostense. 4. Beslissing De Hoge Raad: verwerpt het beroep; veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Camus begroot op ƒ 632,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren W.H. Heemskerk, C.H.M. Jansen, J.B. Fleers, en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 11 mei 2001.