
Jurisprudentie
AB1549
Datum uitspraak2001-05-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummersreg.nr.: 01/577
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummersreg.nr.: 01/577
Statusgepubliceerd
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Reg.nr.: 01/577
UITSPRAAK
op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
X, te V, verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wisch, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 24 april 2001.
2. Procesverloop
Namens verzoeker heeft mr. J. Keulen, juridisch adviseur te Varsseveld, bij brief van 3 mei 2001 een bezwaarschrift ingediend. Bij brief van gelijke datum is verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Motivering
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan, of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in die procedure.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 24 april 2001 een aantal verkeersmaatregelen getroffen ten behoeve van de inrichting van een deel van de kom Varsseveld als een gebied waarin een maximumsnelheid van 30 km/uur zal gaan gelden. Onderdeel IV van dit besluit betreft de aanleg van plateaus op een aantal kruispunten.
Het bezwaar van verzoeker is uitsluitend gericht tegen onderdeel IV, voor zover daarbij is beslist tot aanleg van een plateau op het kruispunt Dames Jolinkweg/Hofskampstraat.
Het bezwaar is aldus gericht tegen een beslissing tot feitelijk handelen. Een zodanige beslissing kan niet worden aangemerkt als een (publiekrechtelijke) rechtshandeling en bijgevolg niet als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Bepaalde beslissingen tot het treffen van verkeersmaatregelen, bestaande uit feitelijk handelen, zijn evenwel vatbaar voor bezwaar en beroep omdat zij bij een verkeersbesluit
worden genomen. Dit betreft met name de maatregelen, genoemd in artikel 15, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Ingevolge deze bepaling geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Naar het voorkomt leidt de aanleg van een plateau op een kruispunt niet tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken. Naar voorlopig oordeel kan de hier in geding zijnde beslissing dan ook niet worden aangemerkt als een verkeersbesluit waartegen bezwaar en beroep kan worden ingesteld. Hieraan kan niet afdoen dat deze beslissing c.q. onderdeel IV is opgenomen in een geheel van beslissingen dat door verweerder is voorzien van de titel “verkeersbesluit”.
Het bezwaarschrift van verzoeker zal derhalve niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Los van het voorgaande is er thans ook anderszins geen spoedeisend belang (meer) aanwezig bij de gevraagde schorsing van de bestreden beslissing, aangezien uit een faxbericht van verweerder van vrijdag 4 mei 2001 is gebleken dat de werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van het in geding zijnde verkeersplateau nog die morgen zijn afgerond en het kruispunt omstreeks 13:00 uur die dag weer is opengesteld voor gebruik.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is kennelijk ongegrond, zodat het verzoek met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb buiten zitting kan worden afgedaan.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
4. Beslissing
De president van de rechtbank,
recht doende:
- wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mr. K. van Duyvendijk, fungerend president, en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op: