
Jurisprudentie
AB1547
Datum uitspraak2001-04-25
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers346/2000
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers346/2000
Statusgepubliceerd
Uitspraak
d.d. 25 april 2001
De arrondissementsrechtbank te Middelburg, enkelvoudige kamer, overweegt en beslist als volgt inzake:
rolnr.: 346/2000
[eiser], optredend in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van zijn zoon [naam zoon van eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur: mr. J. Schuttkowski,
tegen:
de gemeente Terneuzen,
zetelend te Terneuzen,
gedaagde,
procureur: mr. U.T. Hoekstra.
1. Het procesverloop
De navolgende stukken zijn gewisseld:
- conclusie van eis overeenkomstig de dagvaarding;
- conclusie van antwoord;
- conclusie van repliek tevens inhoudende vermeerdering van eis;
- conclusie van dupliek.
Eiser heeft producties in het geding gebracht.
2. De feiten
2.1. Bij beschikking van 11 december 1996 heeft gedaagde - verder te noemen de gemeente - een aanvraag van eiser - verder te noemen [eiser] - tot vergoeding van verhuiskosten en tegemoetkoming in de kosten van de woningaanpassing krachtens de Wet Voorzieningen Gehandicapten afgewezen.
[eiser] heeft hiertegen bezwaar aangetekend bij brief d.d. 8 januari 1997 en aanvullend bezwaarschrift d.d. 21 januari 1997.
2.2. Bij beschikking d.d. 26 juni 1997 heeft de gemeente het bezwaarschrift van [eiser] ongegrond verklaard.
2.3.Tegen deze beschikking heeft [eiser] beroep ingesteld bij de rechtbank sector bestuursrecht. Bij uitspraak van 16 maart 1998 heeft de rechtbank het beroep van [eiser] gegrond verklaard en is de beschikking van de gemeente van 26 juni 1997 vernietigd.
2.4. Tegen deze uitspraak heeft de gemeente hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Bij uitspraak van 6 augustus 1999 heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd en tevens bepaald dat de gemeente een nieuw besluit diende te nemen met inachtneming van de gewezen uitspraak.
2.5. Bij brief d.d. 14 september 1999 heeft [eiser] de gemeente aansprakelijk gesteld voor door hem geleden schade voortvloeiend uit onrechtmatig handelen van de gemeente. De schade bestaat onder meer uit kosten van rechtsbijstand.
2.6. Bij brief van 3 november 1999 heeft de gemeente aan [eiser] meegedeeld dat er geen vergoeding voor de werkelijk door [eiser] gemaakte kosten in het kader van de door hem aangespannen beroepsprocedure tegen de gemeente kan worden toegekend.
2.7. Bij brief van 14 december 1999 heeft [eiser] bezwaar aangetekend tegen het besluit tot afwijzing van de vergoeding van schade als gevolg van onrechtmatig handelen door de gemeente.
2.8. Bij beschikking van 14 april 2000 is het bezwaarschrift door de gemeente ongegrond verklaard om reden dat het bestuursprocesrecht een gesloten systeem van kostenveroordeling kent en schade alleen vergoed dient te worden voor zover voortvloeiend uit een door het overheidsorgaan willens en wetens onrechtmatig genomen besluit. Tegen deze beschikking is geen beroep ingesteld bij de bestuursrechter.
2.9. Bij kort gedingvonnis d.d. 30 mei 2000 heeft de president van deze rechtbank de vordering van [eiser] tot betaling door de gemeente van een voorschot op de schadevergoeding van f. 25.000,-- afgewezen.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert wegens schadevergoeding een bedrag van f. 42.599,02, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2000. Aan zijn vordering legt [eiser] primair ten grondslag dat sprake is van onrechtmatig handelen van de gemeente jegens hem, als gevolg waarvan hij schade heeft geleden. Hij doet hierbij een beroep op vaste jurisprudentie.
Subsidiair stelt [eiser] dat de besluitvormingsprocedure van de gemeente zowel naar de inhoud als naar de wijze van totstandkomen in strijd is met de wet en het recht.
Bij conclusie van repliek heeft [eiser] zijn vordering vermeerderd in die zin dat hij vordert dat de gemeente - naast voornoemd bedrag - de kosten van rechtsbijstand vanaf 16 februari 2001 voldoet. Aangezien de omvang van deze kosten nog niet bekend is, zal deze schadepost opgemaakt dienen te worden bij schadestaat in een aparte procedure.
3.2. De gemeente heeft de vordering van [eiser] betwist. Zij stelt dat deze rechtbank niet bevoegd is kennis te nemen van de vordering van [eiser] voor zover betrekking hebbend op vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand in beroep bij de rechtbank sector bestuursrecht en in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. Zowel de rechtbank als de Centrale Raad van Beroep heeft de gemeente ex artikel 8:75 Awb veroordeeld in de proceskosten. Ingevolge dit artikel is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd te oordelen over deze proceskosten. Bovendien hebben de rechtbank en de Centrale Raad van Beroep een beslissing genomen over de proceskosten, zodat uitgegaan moet worden van de formele rechtskracht van hun beslissingen. De civiele rechter is derhalve niet bevoegd.
Ten aanzien van de kosten van rechtsbijstand welke zijn gemaakt in de voorfase tot aan de beslissing op het bezwaar erkent de gemeente dat het redelijk was om rechtsbijstand in te schakelen. De gemeente stelt dat de omvang van de in de voorfase gemaakte kosten niet duidelijk is, zodat de vordering om die reden alsnog dient te worden afgewezen.
Het door [eiser] gevorderde bedrag van f. 4.172,19 terzake van verleende rechtsbijstand in verband met het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen aangezien [eiser] geen beroep heeft ingesteld tegen de op het bezwaar genomen beslissing dienaangaande zodat de beslissing op het bezwaar formele rechtskracht heeft gekregen.
Ten aanzien van de overige kosten stelt de gemeente dat slechts die kosten voor vergoeding in aanmerking komen die zijn veroorzaakt door het litigieuze besluit. De posten "dubbele huisvesting" en "teveel betaalde eigen bijdrage" vallen daar niet onder. Ten aanzien van de post "dwangsom termijnoverschrijding van een dag na voorlopige voorziening" stelt de gemeente dat dit niet de aangewezen procedure is om de dwangsom te vorderen, hoewel de gemeente bereid is om de dwangsom te voldoen.
De gemeente betwist de verschuldigdheid van de wettelijke rente.
Ten aanzien van de vermeerdering van eis stelt de gemeente dat die vordering niet meer in verband staat met het onrechtmatig besluit van de gemeente aangaande de voorzieningen aan de woning.
4. De beoordeling
4.1. Het bepaalde in artikel 112 Grondwet brengt mee dat de burgerlijke rechter bevoegd is kennis te nemen van vorderingen waaraan de eiser, zoals ook in het onderhavige geval, ten grondslag heeft gelegd dat jegens hem een onrechtmatige daad is gepleegd.
4.2. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de gemeente in haar primaire besluit d.d. 11 december 1996 een verkeerde interpretatie van de wet heeft gegeven. De gemeente heeft ook erkend de wet op een onjuiste wijze te hebben uitgelegd. Het feit dat de gemeente de wet op een onjuiste uitleg heeft geïnterpreteerd, heeft tot gevolg dat sprake is van onrechtmatig handelen van de gemeente, alsmede dat dit onrechtmatig handelen aan de gemeente dient te worden toegerekend. In dat geval is immers sprake van een oorzaak die conform artikel 6:162 lid 3 BW aan de gemeente moet worden toegerekend. De gemeente dient de schade die [eiser] tengevolge van het primaire besluit heeft geleden te vergoeden.
4.3. [eiser] heeft een overzicht gegeven van de volgens hem geleden schade. Bezien zal moeten worden of [eiser] ontvankelijk is in zijn vorderingen en in hoeverre deze schade, bestaande uit kosten, is geleden tengevolge van het primaire besluit.
4.4. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van [eiser] in zijn vordering voor zover betrekking hebbend op vergoeding van de werkelijke kosten van rechtsbijstand in beroep en hoger beroep wordt het volgende overwogen. Uit de overgelegde beschikkingen in beroep en in hoger beroep blijkt dat de rechtbank, sector bestuursrecht, en de Centrale Raad van Beroep een oordeel hebben gegeven omtrent de proceskosten. Zowel de rechtbank als de Centrale Raad van Beroep heeft de gemeente veroordeeld in de kosten van de procedure gevallen aan de zijde van [eiser]. Uit artikel 8:75 Awb (jo artikel 39 Wet op de Raad van State voor wat betreft de Centrale Raad van Beroep) volgt dat uitsluitend de rechtbank en de Centrale Raad van Beroep kunnen oordelen over proceskosten inzake beroep en hoger beroep. Dit is ook gebeurd. Het feit dat de rechtbank en de Centrale Raad van Beroep niet de werkelijke kosten van rechtsbijstand hebben vergoed, maar de gemeente hebben veroordeeld tot betaling van proceskosten conform het Besluit proceskosten bestuursrecht brengt in het voorgaande geen verandering. De op artikel 8:75 Awb bepaalde regelgeving houdt nu eenmaal een tarifering van de proceskostenvergoeding in vergelijkbaar met het tarief te liquideren kosten in burgerlijke zaken, welke regels bepalend zijn voor de hoogte van de proceskostenvergoeding ongeacht de werkelijke omvang van deze kosten.
Uit het voorgaande volgt dat de proceskosten voor het beroep en hoger beroep niet meer via een onrechtmatige daadsactie verhaald kunnen worden. [eiser] dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering voor zover het betreft de vergoeding van de werkelijke kosten van rechtsbijstand in beroep en in hoger beroep.
4.5. [eiser] dient in zijn vordering tot vergoeding van reiskosten ter hoogte van f. 100,-- eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard. Uit de overgelegde stukken blijkt dat deze reiskosten zijn gemaakt in verband met zittingen voor de bestuursrechter bij de rechtbank te Middelburg. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:75 Awb is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd over de proceskosten verband houdend met het beroep te oordelen en onder deze proceskosten vallen blijkens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht ook reiskosten van een partij.
4.6. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van [eiser] in zijn overige vorderingen wordt het volgende overwogen. De gemeente heeft bij besluit van 14 september 2000 het bezwaar van [eiser] tegen de afwijzing door de gemeente van het toekennen van schadevergoeding ongegrond verklaard. Dit is een zuiver schadebesluit. Een dergelijk zuiver schadebesluit heeft in beginsel formele rechtskracht. Het is echter vaste jurisprudentie dat ingeval van een zuiver schadebesluit een uitzondering moet worden gemaakt op het beginsel van formele rechtskracht in die zin dat ook indien bij zulk een besluit afwijzend is beslist op een verzoek tot schadevergoeding dat is gegrond op een onrechtmatig besluit, de eiser niet op grond daarvan door de burgerlijke rechter niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in een op dezelfde grondslag ingestelde vordering tot schadevergoeding. Dit is slechts anders indien de bestuursrechter in eerste of enige instantie op een beroep tegen een zuiver schadebesluit heeft beslist. Nu in casu de bestuursrechter niet in eerste of enige instantie heeft geoordeeld over het besluit van 14 april 2000 is [eiser] ontvankelijk in zijn vordering.
4.6.1. Ten aanzien van de schade die bestaat uit vergoeding van de kosten van rechtsbijstand gemaakt in de voorfase tot het beroep bij de rechtbank wordt het volgende overwogen. Op grond van artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder sub b en c BW behoren tot die schade tevens redelijke kosten van rechtsbijstand, indien het inschakelen van rechtsbijstand redelijk was. De gemeente heeft erkend dat het inschakelen van rechtsbijstand in de voorfase tot het beroep redelijk was. Zij stelt echter de omvang van deze kosten niet te kunnen vaststellen.
[eiser] heeft bij conclusie van repliek tevens inhoudende vermeerdering van eis als produktie 1 een overzicht overgelegd waarin staat aangegeven welke kosten van rechtsbijstand volgens hem zijn gemaakt in de voorfase. Uit de overgelegde stukken blijkt dat mr. Jung van Lensen Advocaten [eiser] heeft bijgestaan gedurende de bezwaarfase en het beroep bij de rechtbank, sector bestuursrecht. De voorfase - waar het in casu om gaat - loopt vanaf de aanvraag van [eiser] tot vergoeding van verhuiskosten en een tegemoetkoming in de kosten van de woningaanpassing tot de beschikking d.d. 26 juni 1997 waarin de gemeente het bezwaarschrift van [eiser] ongegrond heeft verklaard. Er zijn volgens [eiser] een tweetal declaraties van mr. Jung die betrekking hebben op deze periode. Dat is de declaratie met notanummer 97009 ter hoogte van
f. 1.762,50 en de declaratie met notanummer 98106 ter hoogte van f. 2.602,48. Uit het door [eiser] overgelegde overzicht van verrichtingen door mr. Jung met als dossiernummer 3694 blijkt dat mr. Jung in 1997 werkzaamheden heeft verricht die gelet op de omschrijving vermeld bij de werkzaamheden en de datum waarop deze werkzaamheden zijn verricht betrekking hebben gehad op de voorfase tot de beslissing op het bezwaarschrift. De op het overzicht als totaal vermelde bedragen van f. 4.517,13 en f. 207,86 is de optelsom van de twee declaraties. Nu hiermee is aangetoond dat deze kosten zijn gemaakt en de omvang van de kosten redelijk wordt geacht, komen deze kosten voor vergoeding door de gemeente in aanmerking.
Ten aanzien van de overige declaraties van respectievelijk advocatenkantoor Van Driel & Nienhuis en De Rechter Advocaten heeft [eiser] - mede gelet op de betwisting door de gemeente - zijn stelling dat deze kosten betrekking hebben op werkzaamheden verricht in voorfase niet nader onderbouwd. Uit het overgelegde overzicht van verrichtingen van deze advocatenkantoren valt juist af te leiden dat deze werkzaamheden zijn verricht na de beschikking van de gemeente d.d. 26 juni 1997. Nu [eiser] zijn stelling niet nader heeft onderbouwd en in de overgelegde stukken geen steun voor zijn stelling is te vinden, kunnen de declaraties niet geacht worden betrekking te hebben op werkzaamheden verricht in de voorfase. Deze declaraties komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking.
4.6.2. De overige door [eiser] opgevoerde kosten van rechtsbijstand van De Rechter Advocaten ter hoogte van f. 4.172,19 hebben betrekking op verleende rechtsbijstand in verband met het door [eiser] ingediende verzoek om schadevergoeding.
Voor vergoeding van schade komt slechts in aanmerking die schade die [eiser] heeft geleden tengevolge van het primaire besluit van de gemeente. De onderhavige kosten betreffen kosten om de schade die [eiser] stelt te hebben geleden tengevolge van dat primaire besluit vergoed te krijgen. Dergelijke kosten houden geen verband met het primaire besluit en komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking.
4.6.3. De vordering tot vergoeding van de nota's van de Hoge Raad in verband met afschrift van arresten van 3 juni 1998 en 5 januari 2000 wordt afgewezen. Voor toewijzing van een vordering tot vergoeding van schade komen slechts in aanmerking die schade/kosten die zijn veroorzaakt door het onrechtmatig handelen van de gemeente. [eiser] heeft niet aangetoond wat het causaal verband is tussen het primaire besluit van de gemeente en de vergoeding van de nota's van de Hoge Raad.
4.6.4. Ten aanzien van de vorderingen tot vergoeding van de leges, de portikosten en de telefoon/faxkosten ter hoogte van in totaal f. 244,-- wordt het volgende overwogen. De omstandigheid dat deze kosten geheel of gedeeltelijk zijn gemaakt gedurende het beroep of hoger beroep is niet van belang. De proceskostenveroordeling die door de rechtbank en de Centrale Raad van Beroep is uitgesproken ziet blijkens het bepaalde in artikel 8:75 Awb jo artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet op vergoeding van dergelijke kosten. Het causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van de gemeente en deze kosten is aanwezig, zodat deze kosten - waarvan de omvang redelijk wordt geacht - voor vergoeding in aanmerking komen.
4.6.5. Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de kosten dubbele huisvesting ad f. 1.500,-- en teveel betaalde eigen bijdrage ad f. 364,75 wordt het volgende overwo gen. Zoals reeds onder r.o. 4.3. is overwogen komen slechts die kosten voor vergoeding in aanmerking die zijn veroorzaakt door het onrechtmatig handelen van de gemeente. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de gemeente heeft [eiser] het verband tussen de onrechtmatige daad van de gemeente en zijn vordering tot vergoeding van de kosten dubbele huisvesting onvoldoende onderbouwd.
Hetzelfde geldt voor de teveel betaalde eigen bijdrage. De omstandigheid dat de gemeente mogelijkerwijs [eiser] een te hoge eigen bijdrage in rekening heeft gebracht houdt geen verband met de onrechtmatige daad van de gemeente.
De voornoemde vorderingen zullen derhalve worden afgewezen.
4.6.7. Deze procedure is niet de wijze waarop de door [eiser] gevorderde dwangsom ad f. 250,-- moet worden geïnd. Nu de gemeente echter heeft gesteld bereid te zijn de dwangsom te voldoen, zal de rechtbank om proceseconomische redenen de vordering toewijzen.
4.7. [eiser] heeft bij conclusie van repliek zijn eis vermeerderd in die zin dat hij tevens vordert dat de kosten van rechtsbijstand vanaf 16 februari 2000 van zijn huidige advocaat worden vergoed. Nu de omvang van deze kosten nog niet bekend zijn vordert [eiser] dat deze schadepost nader opgemaakt zal worden bij schadestaat.
Deze vordering is niet voor toewijzing vatbaar. Immers dit betreffen kosten die geen verband houden met het primaire besluit van de gemeente. Het gaat om vergoeding van proceskosten van de onderhavige procedure waarover de rechtbank conform het bepaalde in de artikelen 56 en 57 Rv een oordeel zal geven.
4.8. Uit het voorgaande volgt dat de gemeente in totaal een bedrag van f. 4.859,-- dient te voldoen aan [eiser]. Dat bedrag bestaat uit voldoening van twee declaraties van mr. Jung met notanummers 97009 en 98106 ter hoogte van respectievelijk f. 1.762,50 en f. 2.602,48, voldoening van leges, portikosten en telefoon/faxkosten ter hoogte van f. 244,-- en de dwangsom van f. 250,--. Nu de verbintenis van de gemeente om deze bedragen te vergoeden voortvloeit uit onrechtmatige daad, was de gemeente zonder ingebrekestelling in verzuim aan deze verbintenis te voldoen vanaf de tijdstippen waarop [eiser] de betreffende bedragen gehouden was te betalen. De rechtbank kan deze tijdstippen aan de hand van de stellingen niet voor alle onderdelen vaststellen, zodat de wettelijke rente zal worden toegewezen over de verschillende deelbedragen vanaf de data van opeisbaarheid.
De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding de proceskosten te compenseren zo dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank:
- verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering voor zover betrekking hebbend op de vergoeding van kosten van rechtsbijstand in beroep en hoger beroep;
- verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering voor zover betrekking hebbend op vergoeding van reiskosten ter hoogte van f. 100,--;
- veroordeelt de gemeente om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van f. 4.859,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over de verschillende deelbedragen, een en ander zoals weergegeven onder r.o. 4.8.;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de proceskosten zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R.P. Verhoeven en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 25 april 2001 in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier.