Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1513

Datum uitspraak2001-03-01
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersR 00/437
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Uitspraak: 1 maart 2001 rekestnummer: R 00/437 rekestnummer rechtbank: 130787 / HA RK 99-725 HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, eerste civiele kamer, heeft de volgende beschikking gegeven in de zaak van: De GEMEENTE BERKEL EN RODENRIJS, zetelend te Berkel en Rodenrijs, appellante, hierna te noemen: de Gemeente, procureur: mr. W. Taekema, tegen 1. naam [geïntimeerde] woonplaats [geïntimeerde], hierna te noemen: geïntimeerde, 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid OUWEHAND BOUW GROEP B.V., gevestigd te Katwijk, 3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid OUWEHAND BOUW PROJECTEN B.V., gevestigd te Karwijk, hierna tezamen te noemen :Ouwehand, geïntimeerden, procureur: mr. D. G. Lasschuit. Het geding De Gemeente heeft aan de rechtbank te Rotterdam bij verzoekschrift met bijlagen van 21 december 1999 (en op dezelfde dag door de rechtbank ontvangen) verzocht, zoals in de Nota naar aanleiding van de mondelinge behandeling van de Gemeente nader omschreven, de tussen [geïntimeerde sub 1] en Ouwehand gesloten overeenkomst van 25 november 1999 te vernietigen. De rechtbank heeft de Gemeente bij beschikking van 27 april 2000 in dat verzoek niet ontvankelijk verklaard. De Gemeente is bij op 19 juni 2000 bij het hof ingekomen verzoekschrift met producties van die beschikking in hoger beroep gekomen. [geïntimeerde sub 1] en Ouwehand hebben zich daartegen bij verweerschrift met bijlagen verweerd. Partijen hebben vervolgens hun standpunten ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 18 december 2000 doen toelichten, de Gemeente door mr. M.P. Blees-Sluis, advocaat te Rotterdam, en [geïntimeerde sub 1] en Ouwehand door hun procureur, beiden aan de hand van pleitnotities. Door de Gemeente en door [geïntimeerde sub 1] en Ouwehand is bij die gelegenheid een aantal stukken overgelegd, waaronder diverse kaarten en foto’s. Beoordeling 1. De door de Gemeente verzochte vernietiging betreft de overeenkomst die [geïntimeerde sub 1] met Ouwehand op 25 november 1999 heeft gesloten, althans toen in een schriftelijk stuk heeft vastgelegd, waarbij zij een “samenwerkingsverband” zijn aangegaan met als doel een aan [geïntimeerde sub 1] in eigendom toebehorend perceel aan de Westersingel 100 te Berkel en Rodenrijs, (kadastraal bekend sectie A nummer 6636) (“de grond”) te betrekken bij de ontwikkeling van bouwplannen die Ouwehand ter plaatse heeft. De Gemeente had op de grond een voorkeursrecht als bedoeld in de Wet voorkeursrecht gemeenten gevestigd, welk recht is ingegaan op 14 oktober 1998. 2. De rechtbank heeft de Gemeente in haar verzoek niet ontvankelijk verklaard, omdat dit verzoek niet is gedaan binnen acht weken nadat de te vernietigen rechtshandeling ter kennis van de Gemeente is gekomen. 3. In hoger beroep voert de Gemeente aan dat haar onvoldoende gegevens over de inhoud en de strekking van de overeenkomst bekend waren om de nietigheid ervan eerder in te roepen dan zij heeft gedaan. Daartoe stelt zij dat de overeenkomst zelf eerst in de loop van de procedure in eerste instantie door [geïntimeerde sub 1] en Ouwehand is overgelegd en dat zij uit eerdere berichten, die zij namens [geïntimeerde sub 1] had ontvangen, niet het vermoeden heeft afgeleid en ook niet had behoeven af te leiden dat die overeenkomst voor vernietiging in aanmerking kwam. 4. Het hof neemt bij de beoordeling van de vraag op welk ogenblik de termijn van acht weken, genoemd in artikel 26, lid 2 Wvg aanvangt, als uitgangspunt, dat eerst sprake is van in dat artikel bedoeld ter kennis komen van de te vernietigen rechtshandeling, indien de kennis van de Gemeente omtrent de inhoud en de strekking (de essentialia) van die rechtshandeling voldoende concreet is, althans had behoren te zijn, om het vermoeden te rechtvaardigen dat die voor vernietiging in aanmerking komt. Van de Gemeente behoeft niet te worden gevergd dat zij - op straffe van niet-ontvankelijkheid - al een verzoek tot vernietiging indient in een stadium wanneer zij nog niet kan beoordelen of de rechtshandeling op haar belang bij haar voorkeurspositie inbreuk maakt. 5. Niet alle (samenwerkings)overeenkomsten over met voorkeursrecht belaste grond maken inbreuk op het belang van de Gemeente bij haar voorkeurspositie. Of er van dergelijke inbreuk sprake is hangt van de inhoud en strekking van dergelijke overeenkomsten af. Daarom gaf de brief van LTB aan de Gemeente van 14 juli 1999, waarin werd medegedeeld dat [geïntimeerde sub 1] overeenstemming had bereikt over een aankoopbedrag “c.q. een samenwerkingsovereenkomst” volgens het hof onvoldoende duidelijkheid om een verzoek tot vernietiging in te dienen. De Gemeente mocht met het indienen van dat verzoekschrift wachten totdat zij de inhoud, althans de strekking van die overeenkomst kende. Nu [geïntimeerde sub 1] en Ouwehand, ondanks verzoek van de Gemeente niet eerder dan bij verweerschrift van 25 februari 2000 inzicht in de gesloten overeenkomst hebben gegeven, is het verzoek van de Gemeente tot vernietiging op 21 december 1999 tijdig ingediend. Het staat de Gemeente volgens het hof overigens vrij een verzoek tot vernietiging in te dienen nog voordat de in artikel 26 Wvg bedoelde termijn is aangevangen. 6.1 Het hof is van oordeel dat de samenwerkingsovereenkomst tussen [geïntimeerde sub 1] en Ouwehand de kennelijke strekking heeft om het voorkeursrecht te ontgaan. 6.2 De overeenkomst bepaalt onder 2.1. dat [geïntimeerde sub 1] de grond dient in te brengen, onder 5.2 en 5.3 dat hij met betrekking tot (het gebruik van) de grond geen overeenkomsten met derden zal sluiten of daarover met derden onderhandelingen zal openen. Volgens artikel 6 zal Ouwehand op de grond te bouwen woningen verkopen tegen door Ouwehand te bepalen prijzen en zal [geïntimeerde sub 1] de daarvoor gevormde bouwkavels aan de kopers leveren. [geïntimeerde sub 1] ontvangt ingevolge artikel 8 voor de inbreng van de grond een vast bedrag van ƒ 720.000,-- te vermeerderen met ƒ 1000,- per op de grond (en op eerder door [geïntimeerde sub 1] aan Ouwehand verkochte andere gronden) te bouwen woning tot een maximum van ƒ 30.000,--; het risico voor onverkocht blijvende woningen is volledig voor Ouwehand. Door de overeenkomst is de beschikkingsmacht over en het economisch belang van de grond aan Ouwehand overgedragen op een wijze die materieel met vervreemding overeenkomt. 6.3 Door de pogingen die de Gemeente heeft gedaan zelf de grond van [geïntimeerde sub 1] te verwerven is duidelijk dat de Gemeente van haar voorkeursrecht gebrek wenste te maken. 6.4 Ondanks het feit dat de overeenkomst onder 1.2 vermeldt dat Ouwehand tezamen met een partner het door hen te ontwikkelen bouwplan overeenkomstig het door de Gemeente vast te stellen bestemmingsplan en met inachtneming van de door de Gemeente gestelde tijdslimieten zal ontwikkelen en met medewerking aan de Gemeente voor de aanleg van op de grond geplande infrastructuur, doet de overeenkomst volgens het hof niettemin afbreuk aan het concrete belang van de Gemeente bij haar voorkeurspositie. De Gemeente wenst de grond immers geheel te benutten voor de aanleg van een wegtracé en brug (met groenstrook), conform het bestemmingsplan Meerpolder, dat inmiddels in procedure is, welke weg en brug deel uitmaken van een (ook op niet aan Ouwehand ter beschikking gestelde gronden) aan te leggen nieuwe Westersingel., een belangrijke ontsluitingsweg voor het gebied. Ouwehand wenst ter plaatse woonbebouwing te realiseren, in aansluiting op woningen op aangrenzende grond van Ouwehand. Het hof is van oordeel dat het belang van de Gemeente om de weg en brug met bijbehorend groen (ter zitting door de Gemeente als “talud” aangeduid) op het perceel zelf conform het bestemmingsplan, in aansluiting op de rest van de Westersingel aan te leggen op een tijdstip dat het haar uitkomt en zonder daarover de toestemming van Ouwehand te moeten verkrijgen, zich verzet tegen feitelijke overdracht van de grond aan Ouwehand. Welk rechtens te beschermen belang Ouwehand heeft bij aanleg door haar van de groenvoorziening heeft zij niet kunnen aangeven. Dat Ouwehand aldus een betere onderhandelingspositie zou kunnen verwerven voor het verkrijgen van bouwopdrachten acht het hof tegenover genoemd belang van de Gemeente bij haar voorkeurspositie geen te respecteren belang. 7. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat met vernietiging van de bestreden beschikking het verzoek van de Gemeente alsnog zal worden toegewezen met veroordeling van [geïntimeerde sub 1] en Ouwehand in de kosten van de procedure in beide instanties. Beslissing Het hof: Vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank te Rotterdam en, opnieuw rechtdoende: Vernietigt de rechtshandelingen van [geïntimeerde sub 1] en Ouwehand, zoals geformaliseerd in hun overeenkomst van 25 november 1999; Veroordeelt [geïntimeerde sub 1] en Ouwehand in de kosten van de procedure in beide instanties, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente vastgesteld op: in eerste instantie: ƒ 2.120,-- ( ƒ 400,-- aan vast recht en ƒ 1.720,-- aan salaris voor de procureur en in hoger beroep: ƒ 3.875,-- (ƒ 475,-- aan vast recht en ƒ 3.400,-- aan salaris voor de procureur). Deze beschikking is gegeven door mrs. In’t Velt-Meijer, De Brauw en Talman en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 maart 2001, in bijzijn van de griffier.