
Jurisprudentie
AB1504
Datum uitspraak2001-05-08
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200001336/1.
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200001336/1.
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Raad
van State
200001336/1.
Datum uitspraak: 8 mei 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 9 maart 2000 in het geding tussen:
appellanten
en
burgemeester en wethouders van Vorden.
1 . Procesverloop
Bij besluit van 11 november 1998 hebben burgemeester en wethouders van Vorden (hierna: burgemeester en wethouders) afwijzend beschikt op het verzoek van appellanten om preventief bestuursdwang toe te passen ter zake van het gebruik van een voormalig franciscaner klooster te Kranenburg voor de opvang van asielzoekers.
Bij besluit van 5 maart 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie bezwaar- en beroepschriften van de gemeente Vorden van 26 januari 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 9 maart 2000, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 14 maart 2000, bij de Raad van State ingekomen op 15 maart 2000, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 juni 2000 heeft [eigenaar] Projectontwikkeling B.V., eigenaar van het voormalige klooster, een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2001, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. H.H. van Steijn, advocaat te Deventer, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door E.J.C. Kamerling en P.A.J. van Dijk, burgemeester respectievelijk ambtenaar van de gemeente Vorden, zijn verschenen. Voorts is [eigenaar] Projectontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door G.J. HuIshoff, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Kranenburg 1979" rust op het betrokken perceel de bestemming "Openbare en/of bijzondere bebouwing".
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften is de op de kaart voor deze bestemming aangewezen grond - nader onderscheiden in de bestemmingsvlakken I en II - bestemd voor doeleinden van openbaar en/of bijzonder nut, zomede uitsluitend in bestemmingsvlak II met daartoe dienende gebouwen en dienstwoningen, noodzakelijk voor toezicht en/of beheer, en in de bestemmingsvlakken I en II met daartoe behorende andere bouwwerken, andere werken en tuinen.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, mogen de in het eerste lid genoemde bouwwerken alleen dan worden gebouwd indien zij ten dienste zijn van liturgische, sociale, culturele en educatieve doeleinden.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden opstallen - of delen daarvan - en gronden te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
Ingevolge artikel 26, tweede lid, is het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing op:
a. gebruik van opstallen - of delen daarvan - en grond strijdig met de bestemming aan de grond gegeven in het plan, voorzover dit gebruik reeds plaatsvond ten tijde van het van kracht worden van het plan, zolang in de aard van dat gebruik geen wijziging wordt aangebracht;
b. een gewijzigd gebruik van opstallen - of delen daarvan - en grond, anders dan ten tijde van het van kracht worden van het plan, indien dit gewijzigde gebruik - ter beoordeling van burgemeester en wethouders - minder strijdig zal zijn met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
2.2. Niet in geschil is dat het gebruik van het pand voor de opvang van asielzoekers in strijd is met de bestemming "Openbare en/of bijzondere bebouwing". Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat burgemeester en wethouders met juistheid hebben overwogen dat zij niettemin niet bevoegd zijn om handhavend op te treden, omdat het gebruik ten behoeve van de opvang van maximaal 80 asielzoekers wordt beschermd door het in artikel 26, tweede lid, voormeld, neergelegde overgangsrecht.
2.3. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is het betrokken pand in 1902 als klooster opgericht en heeft het vanaf dat jaar gediend als onderkomen van de minderbroeders-franciscanen. In 1977 hebben gedeputeerde staten van Gelderland het klooster op de lijst van zogenoemde "klooster-bejaardenoorden" opgenomen. Ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan "Kranenburg 1979" in december 1980 werd het pand bewoond door veertien (bejaarde) minderbroeders-franciscanen en kon het nachtverblijf bieden aan tenminste 29 personen. In het najaar van 1997 heeft de laatste broeder het pand verlaten.
2.4. De Afdeling is van oordeel dat de planwetgever, waar hij in artikel 10, tweede lid, van de planvoorschriften spreekt van "bouwen ten dienste van liturgische doeleinden", mede het oog heeft gehad op de bouw van een klooster. Het gebruik van het pand als klooster is derhalve niet in strijd met artikel 26, eerste lid, van de planvoorschriften. Daarbij wordt ten overvloede nog overwogen dat het klooster in het hiervoor geldende bestemmingsplan als zodanig bestemd was en dat uit de toelichting van het thans geldende bestemmingsplan niet kan worden afgeleid dat is beoogd het klooster 'weg te bestemmen'. Verder bestaat onvoldoende grond voor het oordeel dat een klooster-bejaardenoord in planologische zin niet tevens als een klooster moet worden beschouwd. Daarbij wordt opgemerkt dat de aanduiding "klooster-bejaardenoord" in hoofdzaak van belang is voor de toepassing van regelingen als de Wet op de bejaardenoorden en de Algemene Bijstandswet.
2.5. Gelet op het vorenstaande hebben appellanten met juistheid betoogd dat het gebruik van het pand op de peildatum niet in strijd was met de bestemming "Openbare en/of bijzondere bebouwing", zodat reeds om die reden geen beroep kan worden gedaan op het in artikel 26, tweede lid, voormeld, neergelegde overgangsrecht. Het besluit van 5 maart 1999 berust derhalve niet op een deugdelijke motivering en is dus in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft dit miskend.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 5 maart 1999 vernietigen.
2.7. Burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 9 maart 2000, 99/199 GEMWT;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Vorden van 5 maart 1999, VRO-1497;
V. draagt burgemeester en wethouders van Vorden op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
VI. veroordeelt burgemeester en wethouders van Vorden in de door appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 1.420,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Vorden te worden betaald aan appellanten;
VII. gelast dat de gemeente Vorden aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (f 340,00) vergoedt;
Aldus vastgesteld door dr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. C. de Gooijer en dr. E.M.H. Hirsch Ballin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Boer
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2001
201.
Verzonden: 8 mei 2001
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,