Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1486

Datum uitspraak2001-04-25
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers154902 / JE RK 01-524
Statusgepubliceerd


Uitspraak

DE ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM vijfde kamer voor burgerlijke zaken Datum uitspraak : 25 april 2001 Zaak/rekestnummer : 154902 / JE RK 01-524 BESCHIKKING van de kinderrechter in bovenvermelde rechtbank, gegeven in de zaak met betrekking tot de ondertoezichtstaande minderjarige: [naam] geboren te [plaats] op [datum] kind van dhr. [naam] en van de met het gezag belaste ouder, mw. [naam] wonende: [adres] PROCESGANG De kinderrechter verwijst naar de stukken, waaronder de beschikking van 10 april 2001 waarbij de behandeling van de zaak is aangehouden. Op 20 april 2001 zijn twee faxberichten met bijlagen van de William Schrikker Stichting ontvangen. De zaak is op 25 april 2001 wederom behandeld. Ter terechtzitting is namens de moeder verschenen mr. M. Helmink. De vaststaande feiten Op grond van de overgelegde stukken en de afgelegde verklaringen is het volgende gebleken. De minderjarige is een veertienjarig, verstandelijk gehandicapt meisje. Haar IQ ligt tussen de 52 en 62, waarbij sprake is van een disharmonisch profiel. Het verbale IQ is veel hoger (65) dan het performale IQ (51). Bij een IQ tussen 50 en 70 is sprake van een lichte verstandelijke handicap. Fantasie en werkelijkheid lopen bij de minderjarige door elkaar. Ze is grenzeloos in contact met anderen, met name jongens en mannen. Voordat de minderjarige op 8 maart 2001 werd geplaatst in Orthopedagogisch Centrum voor Jongeren De Beele te Voorst, is de minderjarige diverse malen opgenomen geweest, o.a. in Maasstad en Cunera, waar ze telkens is weggelopen, soms al na één dag. In de thuissituatie ging de minderjarige al anderhalf jaar niet meer naar school. Ze was vaak buiten te vinden, rondhangend bij winkels. In juli 2000 bestonden er vermoedens dat de minderjarige zwanger was; de zwangerschapstest bleek negatief. In januari 2001 is de minderjarige een aantal keren naar de politie gegaan met verhalen over misbruik. De minderjarige stond op de wachtlijst voor Groot Emaus, maar de ouders, die op zich achter de uithuisplaatsing stonden, konden zich niet vinden in een gesloten plaatsing. De ondertoezichtstelling is op 15 maart 2001 verlengd tot 15 maart 2002. Op 15 maart 2001 is machtiging verleend tot plaatsing van de minderjarige in een tehuis voor buitengewone behandeling tot 15 maart 2002. De Beele wil de plaatsing van de minderjarige alleen continueren als de minderjarige als anticonceptiemiddel de pil gebruikt. Moeder weigert haar toestemming daaraan te verlenen. Momenteel verblijft de minderjarige bij vader. De ontvankelijkheid van de gezinsvoogdij-instelling in haar verzoek De raadsvrouw van de moeder heeft aangevoerd dat de kinderrechter niet bevoegd is vervangende toestemming te verlenen voor het verstrekken van de pil. Dit verweer raakt de ontvankelijkheid. Hieromtrent wordt het volgende overwogen. Uit artikel 7:465, lid 2 BW vloeit voort dat de minderjarige van 12 jaar en ouder die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van een door die minderjarige te ondergane medische behandeling, slechts met toestemming van de gezaghebbende ouder die medische behandeling kan ondergaan. In artikel 1:264 BW is geregeld dat in geval van ondertoezichtstelling, de rechter op verzoek van de gezinsvoogdij-instelling vervangende toestemming kan geven voor de medische behandeling indien deze noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van de minderjarige jonger dan 12 jaar, te voorkomen. Geen regeling is getroffen voor de minderjarige van 12 jaar en ouder die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. Een redelijke uitleg van laatstgenoemd wetsartikel brengt echter mede dat ook ingeval de minderjarige 12 jaar of ouder is, maar niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, de kinderrechter, op het daartoe strekkend verzoek van de gezinsvoogdij-instelling, vervangende toestemming kan geven. De te beantwoorden vraag is derhalve of de minderjarige al of niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van haar belangen te dezen. Uit het onderzoeksverslag van psychologe mevr. M. den Rooijen van Maasstad d.d. 18 april 2001 blijkt het volgende. De minderjarige oogt als een ouder en rijper meisje dan 14 jaar. De minderjarige vertoont stoer gedrag en zet zich af tegen volwassenen. Ze mist een reëel zelfbeeld en overziet situaties met anderen niet. In contact met leeftijdgenoten is zij beïnvloedbaar. De minderjarige wil graag terug naar de Beele, waar zij het naar haar zin had. Voor de school daar geldt hetzelfde. De minderjarige zelf vindt het goed als ze de pil moet slikken. Mede gelet op de verstandelijke handicap, de disharmonie tussen het verbale en het performale IQ, waardoor de minderjarige al snel wordt overschat, alsook de omstandigheid dat bij de minderjarige werkelijkheid en fantasie door elkaar lopen, is de kinderrechter van oordeel dat de minderjarige niet in staat moet worden geacht tot een redelijke waardering van haar belangen te dezen. De andersluidende stelling van de raadsvrouw van de moeder wordt dan ook verworpen. De gezinsvoogdij-instelling kan derhalve in haar verzoek worden ontvangen. De beoordeling Bezien dient te worden of het verstrekken van het beoogde anticonceptiemiddel noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van de minderjarige te voorkomen. De moeder stelt zich op het standpunt dat zulks niet het geval is. Volgens de moeder is de minderjarige niet seksueel actief. Daarnaast is het gebruik van de pil in strijd met de geloofsovertuiging van de familie (hindoe). Uit de brief van De Beele van 2 april 2001 blijkt dat de minderjarige vanaf de eerste dag van haar verblijf aldaar seksueel wervend gedrag vertoonde. De eerste dagen zijn reeds meerdere liefdesbrieven - van een niet geheel onschuldig karakter - door de leiding onderschept. Dat was voor de groepsleiding aanleiding de minderjarige één op één begeleiding te geven en haar kamer ’s nachts af te sluiten. De Beele achtte het gedrag van de minderjarige dermate extreem dat zij de gezinsvoogdij-instelling hebben verzocht een en ander versneld met moeder op te nemen. Tijdens het kinderverhoor heeft de kinderrechter waargenomen dat de minderjarige jongens minst genomen heel interessant vindt. Alhoewel mogelijkerwijs niet gezegd kan worden dat de minderjarige reeds daadwerkelijk seksueel actief is geweest, alle verhalen van de minderjarige over misbruik ten spijt, is de conclusie gerechtvaardigd dat het risico dat de minderjarige, indien zij de kans krijgt, echt actief op dat gebied wordt, zeer groot is. Door het strikte één op één beleid van de Beele kon dat risico, in elk geval gedurende haar verblijf aldaar, worden vermeden. Een eventuele zwangerschap als gevolg van haar gedrag, acht de kinderrechter, anders dan de raadsvrouw van de moeder heeft gesteld, wel een ernstig gevaar voor de gezondheid van de minderjarige. De kinderrechter heeft hierbij met name het oog op de geestelijke gezondheid. Een zwangerschap trekt een zware wissel op de geestelijke gezondheid van een veertienjarig, verstandelijk gehandicapt meisje dat situaties niet kan overzien. Daar komt bij dat de moeder ter zitting heeft verklaard dat indien de minderjarige onverhoopt zwanger zou worden, moeder overgaat tot abortus. Dat heeft een zo mogelijk nog verwoestender effect op de geestelijke (en lichamelijke) gezondheid van dit kwetsbare meisje. Alles overziend is de kinderrechter van oordeel dat aan alle voorwaarden is voldaan voor het verlenen van vervangende toestemming tot het verstrekken van een anticonceptiemiddel aan de minderjarige. Dat zulks in strijd is met de geloofsovertuiging van de familie weegt weliswaar zwaar, maar is toch minder zwaarwegend dan de belangen die de minderjarige heeft bij het wel slikken van de anticonceptiepil. Beslist wordt daarom als volgt. Beslissing Verklaart de gezinsvoogdij-instelling ontvankelijk in haar verzoek. Verleent vervangende toestemming tot het verstrekken van een anticonceptiemiddel aan de minderjarige. Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Gegeven door mr. H.L. de Gruijl-van Benthem, kinderrechter, in bijzijn van de griffier. Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen twee maanden na de dag van deze uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te Den Haag.