Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1475

Datum uitspraak1999-08-18
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersH 99/49 (VR)
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Uitspraak: 18 augustus 1999 Rolnummer: H 99/49 (VR) VONNIS van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden, enkelvoudige handelskamer, in de zaak van: [EISER], wonende te[woonplaats], eiser, procureur: mr. Y.B. Kuiper, tegen het waterschap WETTERSKIP BOARN EN KLIF zetelend te Joure, gedaagde, procureur: mr. J. de Goede. PROCESGANG De zaak is bij dagvaarding van 23 december 1998 in het versneld regime aanhangig gemaakt. Partijen zijn verschenen. In de procedure zijn de volgende processtukken gewisseld: - conclusie van eis van de zijde van eiser (in het vervolg: [eiser]); - conclusie van antwoord van de zijde van gedaagde (verder: het waterschap). Partijen hebben producties overgelegd. Vervolgens heeft op 29 maart 1999 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. [Eiser] heeft toen een akte houdende wijziging van eis genomen. Mr. Sleijfer heeft zich bediend van schriftelijke notities, die door de rechter - met toestemming van partijen - zijn beschouwd als een conclusie van repliek. Vervolgens heeft het waterschap een conclusie van dupliek genomen. Ten slotte is door partijen vonnis gevraagd. De rechtbank wijst heden vonnis op basis van het griffiedossier, waarvan de inhoud als hier herhaald moet gelden. RECHTSOVERWEGINGEN De vordering 1.1. De vordering van [eiser] strekt er - na wijziging van eis - toe dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad: - zal verklaren voor recht dat het waterschap onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en handelt door na te laten zodanige voorzieningen te treffen, dat schade aan de (fundering van de) woning van [eiser] wordt voorkomen; - het waterschap zal veroordelen om binnen 3 maanden na betekening van dit vonnis zodanige maatregelen te treffen, dat (verdere) schade aan de (fundering van de) woning van [eiser] wordt voorkomen, dan wel aan [eiser] te vergoeden alle schade, die hij lijdt of nog zal lijden als gevolg van het niet (kunnen) uitvoeren van bedoelde maatregelen, één en ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; - het waterschap zal veroordelen in de kosten van het geding. 1.2. Het waterschap heeft tegen de vordering verweer gevoerd en geconcludeerd [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, althans die vorderingen af te wijzen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad. De vaststaande feiten 2. Tussen partijen staat als gesteld en niet of onvoldoende betwist, alsmede op grond van de niet-betwiste inhoud van de overgelegde producties onder meer het volgende vast: 2.1. [Eiser] is eigenaar van een woonhuis aan [adres]. De funderingspalen van deze woning zijn van hout. 2.2. Het bestuur van het waterschap "De Stellingwerven" heeft bij besluit van 28 september 1995 de peilen voor de Groote Veenpolder, alwaar de woning van [eiser] is gelegen, voorlopig vastgesteld. Met de definitieve vaststelling wordt gewacht tot het gereedkomen van de ruilverkaveling Echtener en Groote Veenpolder. Deze ruilverkaveling is nog niet afgerond, zodat het voorlopig peilbesluit nog steeds van kracht is. 2.3. De polder is ingedeeld in vijf peilgebieden, waaronder de "hoogwatercircuits ten behoeve van wegen, woningen e.d.", waarin ook het perceel van [eiser] is gelegen. 2.4. Bij brief van 10 juni 1996 heeft [eiser] het dagelijks bestuur van het waterschap verzocht om aanpassing van het waterpeil. Het waterschap heeft afwijzend gereageerd op het verzoek. Ook het college van volmachten van het waterschap - aan wie [eiser] bij brief van 24 augustus 1996 eenzelfde verzoek heeft gedaan - heeft bij besluit van 11 december 1996 afwijzend op het verzoek gereageerd. Tegen laatstgenoemd besluit heeft [eiser] op 8 januari 1997 een bezwaarschrift ingediend. Het waterschap heeft volhard bij haar weigering het peil aan te passen. Het standpunt van [eiser] 3.1. In de zomer van 1995 bleek bij controle van de houten funderingspalen van de woning van [eiser] dat nagenoeg alle koppen van de funderingspalen boven water stonden. 3.2. [Eiser] ondervindt schade dan wel dreigt schade te ondervinden omdat rotting van de funderingspalen slechts wordt voorkomen door het geheel onder water staan van de houten funderingspalen. 3.3. Het waterschap heeft onvoldoende maatregelen genomen om schade aan de funderingspalen te voorkomen bij de tenuitvoerlegging van het geldende peilbesluit en het als gevolg daarvan aan te houden oppervlaktewaterpeil. Het waterschap heeft onrechtmatig gehandeld jegens [eiser], door onvoldoende rekening te houden met de belangen van [eiser] (zorgplicht verzaakt). Het waterschap heeft nagelaten zodanige voorzieningen te treffen dat schade aan de (fundering van de) woning van [eiser] wordt voorkomen. 3.4. Het verweer van het waterschap dat zij het peil volgens het voorlopig peilbesluit steeds zoveel als mogelijk heeft gehandhaafd, ontslaat het waterschap niet van de verplichting zodanige maatregelen te treffen als nodig zijn om schade zijdens [eiser] zoveel als mogelijk te voorkomen/te beperken. Het waterschap kan niet volstaan met een beroep op het peilbesluit ter rechtvaardiging van het uitgevoerde waterbeheer om schadevergoedingsakties af te weren. Het waterschap dient een aktief beleid te voeren om schade te voorkomen. Ook met betrekking tot een voorlopig peilbesluit geldt de zorgvuldigheidsnorm ex artikel 3.4. Algemene Wet Bestuursrecht. 3.5. Het gaat thans niet om peilverlagingen in verband met natuurlijk optredende daling(en). Het betreft hier een hoogwatercircuit dat, naar mag worden aangenomen, niet direct met de maaivelddaling "meegaat". 3.6. Als gevolg van de (extreme) slootwaterpeilverlaging kan ook het grondwater worden beïnvloed. Het waterpeil boven de zandlaag onder de woning van [eiser] - waar de fundering op rust - wordt door de hoogte van het hoogwatercircuit bepaald. De 1,30 meter dikke veenlaag onder de woning van [eiser] is dermate poreus, dat grondwater geen rol van betekenis speelt; het slootwater bepaalt het peil. 3.7. Nu het waterschap heeft erkend dat zij een feitelijk onjuist peil heeft gevoerd ten gevolge van een defecte schuif, is het waterschap reeds uit dien hoofde aansprakelijk. 3.8. Ook nadat het waterschap te kennen had gegeven dat er sprake was van een defecte schuif, waardoor de waterstand 15 centimeter is gedaald, heeft [eiser] geconstateerd dat het van oudsher bestaande peil niet is hersteld, maar dat het peil verder is gedaald met ongeveer 3 centimeter. Het waterschap heeft kennelijk in de periode 1973-1995 stelselmatig peilverlagingen uitgevoerd. Onjuist is dan ook dat het waterschap het oppervlaktewaterpeil altijd zo hoog mogelijk heeft gehouden. 3.9. Aan een peilverlaging als in casu is toegepast - van 0,7 m- 1,4 m onder het maaiveld (derhalve een aanzienlijk grotere verlaging dan de maaivelddaling door inklinking) dient een zorgvuldig onderzoek vooraf te gaan om eventuele schadelijke gevolgen vooraf te kunnen vaststellen. Het waterschap heeft dit nagelaten. 3.10. Op het waterschap rust niet slechts een inspanningsverplichting maar een resultaatsverplichting. 3.11. Juist is dat [eiser] destijds geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid zijn visie te geven ten aanzien van het peilbesluit. Het ging om een hoogwatercircuit en dat was precies wat hij wilde (namelijk een hoog peil). [Eiser] heeft zich niet gerealiseerd dat sprake was van een verlaging van het peil. 3.12. Er is sprake van (pseudo-)risico-aansprakelijkheid zodat op het waterschap de bewijslast ligt van de stelling dat zij alle mogelijke stappen heeft ondernomen om schade voor [Eiser] te voorkomen/beperken. 3.13. Voor wat betreft de vraag naar het causaal verband, is de regel van de alternatieve causaliteit van toepassing (6:99 Burgerlijk Wetboek). Indien sprake is van een gecombineerde feitelijke toedracht bij de aantasting van funderingen door peilverlaging(en), waarbij onduidelijk is wat het aandeel van andere factoren is, kan deze regel worden toegepast, ook bij een aansprakelijkheid zoals thans in het geding is. 3.14. Omdat schadevergoeding op te maken bij staat wordt gevorderd, is een gespecificeerde schade-opgaaf thans nog niet aan de orde. Het bestaan van schade is evident, namelijk (toekomstig) herstel van de woning van [eiser], voorzover het waterschap weigerachtig zou blijven de nodige voorziening te treffen ter voorkoming van schade. Het standpunt van het waterschap 4.1. Betwist wordt dat alle koppen van de houten funderingspalen van de woning van [eiser] boven water staan. 4.2. Er is in de Groote Veenpolder sprake van een continue proces van maaivelddaling ten gevolge van inklinking van de veenlaag. Dit impliceert een noodzakelijke geleidelijke aanpassing (= verlaging) van de oppervlaktewaterpeilen in het agrarisch gebied. Hierdoor wordt grondwater onttrokken aan de landbouwgronden, woonerven en wegen. Om deze grondwateronttrekking bij woonerven en wegen (enigszins) te compenseren worden hoogwatercircuits aangehouden, die er voor zorgen dat oppervlaktewater infiltreert in het grondwater. De woning van [eiser] is in een dergelijk hoogwatercircuit gelegen. Een hoogwatercircuit tracht de nadelige gevolgen van de inklinking van de veenlaag zoveel mogelijk te ondervangen. Tot meer is het waterschap niet gehouden en in staat. Indien ondanks deze maatregelen de grondwaterstand daalt komt dat risico niet ten laste van het waterschap. 4.3. In feite vordert [eiser] een verhoging van het grondwaterpeil. Dat is niet de taak van het waterschap. Het waterschap is alleen verantwoordelijk voor het zoveel mogelijk handhaven van het oppervlaktewaterpeil. Een uitgangspunt van het voorlopig peilbesluit is dat de feitelijke peilen van het oppervlaktewater in hoogwatercircuits niet worden gewijzigd. Dit impliceert dat ze met het oog op de bebouwing zo hoog mogelijk worden gehouden. Het waterschap heeft het oppervlaktewaterpeil ook daadwerkelijk altijd zo hoog mogelijk gehouden. Een hoger niveau is slechts mogelijk door de aanleg van een kade, hetgeen buiten de taak van het waterschap valt. Het peil bij de woning van [eiser] is 2,0 -NAP. Dat peil is ten minste gedurende de laatste 20 jaar niet gewijzigd. Betwist wordt dus dat het waterpeil - het grondwaterpeil of het oppervlaktewaterpeil? - met ongeveer 18 centimeter is gedaald. Na 28 september 1995 - bij het vaststellen van de peilen in het voorlopig peilbesluit - heeft het waterschap zoveel mogelijk de voorlopig vastgestelde peilen gehandhaafd. Tot meer is zij niet gehouden. Het waterschap heeft geheel in overeenstemming met de reglementaire taak van het waterschap en het voorlopig peilbesluit gehandeld. Van enig onzorgvuldig handelen in de uitvoering van het peilbeheer is niet gebleken. 4.4. De oppervlaktewaterpeilen in de overige peilgebieden, derhalve niet zijnde de hoogwatercircuits, volgen in grote lijnen de maaivelddaling. Volgens het voorlopig peilbesluit zijn peilaanpassingen die de maaivelddaling volgen toegestaan. De maaivelddaling heeft geen invloed op het peil van het oppervlaktewater in een hoogwatercircuit. Voor zover die maaivelddaling en de daarmee gepaard gaande verlaging van het oppervlaktewaterpeil in de overige peilgebieden wel zou leiden tot een grondwaterverlaging in het hoogwatercircuit, waarin zoals gezegd de woning van [eiser] is gelegen, treft het waterschap geen enkel verwijt. Peilverlagingen die noodzakelijk zijn geworden als gevolg van de natuurlijk optredende daling van het maaiveld zijn geen gevolg van waterhuishoudkundige ingrepen, zodat de daardoor ontstane schade niet ten laste komt van het waterschap. 4.5. Betwist wordt dat de defecte schuif van een duiker een daling van de grondwaterstand heeft veroorzaakt. [Eiser] erkent dat ook zelf wel aangezien hij stelt dat het peil na herstel van de schuif nog 5 centimeter is gedaald. 4.6. Er is sprake van een inspanningsverplichting en niet van een resultaatsverplichting. 4.7. [Eiser] heeft geen gebruik gemaakt van zijn mogelijkheid tot inspraak ten aanzien van het voorlopig peilbesluit. 4.8. Er is geen sprake van een risico-aansprakelijkheid van het waterschap. 4.9. Betwist wordt dat een daling van het oppervlaktewater met 18 centimeter - welke daling zoals gezegd wordt betwist - leidt tot eenzelfde daling van het grondwater. Het verband is veel minder eenduidig dan [eiser] suggereert. Het grondwaterpeil wordt door tal van omstandigheden bepaald, waaronder de hoeveelheid neerslag, het oppervlaktewaterpeil in het hoogwatercircuit, het oppervlaktewaterpeil in het agrarisch gebied, verdamping, wegzijging en bodemopbouw. Een lineair verband tussen grondwaterpeil en oppervlaktewaterpeil ontbreekt. 4.10. Betwist wordt dat sprake is van een integrale peilverlaging van 0,7 tot 1,4 m onder het maaiveld. Van een integrale peilverlaging is geen sprake. 4.11. Er is geen causaal verband tussen enig handelen van het waterschap en het gestelde boven water komen staan van een aantal funderingspalen. Artikel 6:99 Burgerlijk Wetboek is niet aan de orde omdat - ook als de daling van het oppervlaktewaterpeil in het agrarisch gebied ten gevolge van de maaivelddaling een mede-oorzaak is van een (mogelijke) grondwaterdaling in het perceel van [eiser] - het waterschap niet aansprakelijk is voor de daling van het oppervlaktewaterpeil. 4.12. Betwist wordt dat [eiser] schade lijdt. Deze schade wordt ook niet geconcretiseerd. De houten koppen van de palen staan niet boven water en het staat ook niet vast dat dat zal gebeuren. Er is derhalve geen schade en het is ook niet aannemelijk dat die zal ontstaan. Beoordeling van het geschil 5. Voor de beoordeling van de vraag of het waterschap onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] - en op die grond aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden/nog te lijden schade - acht de rechtbank inschakeling van een deskundige geïndiceerd. De deskundige zal dienen te onderzoeken of de houten funderingspalen onder de woning van [eiser] boven water staan, dan wel boven water dreigen te komen staan. Bij een bevestigende beantwoording van die vraag, zal de deskundige met name dienen te beoordelen welke maatregelen nodig zijn om de houten funderingspalen onder water te zetten/te houden. Vervolgens komt de vraag aan de orde of voor het waterschap een taak is weggelegd bij de te nemen maatregelen. Ook zal dan aan de orde komen hoe het waterschap in het verleden ter zake van de woning heeft gehandeld en of deze handelwijze zorgvuldig is geweest. Alvorens tot benoeming van een deskundige wordt overgegaan, zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld om zich bij akte uit te laten over de vraag naar de persoon van de te benoemen deskundige(n) en de aan de deskundige(n) te stellen vragen. De zaak zal naar de rol van 15 september 1999 worden verwezen voor akte aan de zijde van [eiser], waarna het waterschap ter rolle van 13 oktober 1999 in de gelegenheid zal worden gesteld om een antwoord-akte te nemen. 6. Gelet op het versneld regime karakter van de onderhavige zaak, kan hoger beroep van dit vonnis niet dan gelijktijdig met dat tegen het eindvonnis worden ingesteld. 7. In afwachting van de te nemen akten wordt iedere verdere beslissing aangehouden. BESLISSING De rechtbank 1. verwijst de zaak naar de rol van 15 september 1999 voor akte aan de zijde van [eiser] zoals bedoeld sub 5; 2. bepaalt dat hoger beroep van dit vonnis niet dan gelijktijdig met dat tegen het eindvonnis kan worden ingesteld; 3. houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. R. Giltay en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 18 augustus 1999 fn 82.