Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1462

Datum uitspraak2000-12-07
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers99/2866
Statusgepubliceerd


Indicatie

Betalingen ten behoeve van cursus Spaans vormen voor stewardess geen uitgaven ter zake van een opleiding of studie voor een beroep in de zin van artikel 46, achtste lid, van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Derde Enkelvoudige Belastingkamer PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren te P, hierna de inspecteur, gedagtekend 28 juli 1999, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen voor het jaar 1997. Het beroep is behandeld ter zitting van 23 november 2000. Beslissing Het Hof verklaart het beroep ongegrond. Gronden 1.1. Belanghebbende heeft tot medio 1996 een cursus toeristisch management bij Schoevers gevolgd. Na afloop van haar opleiding in juni 1996 is zij bij bank A gaan werken. In maart 1998 trad zij als stewardess bij B in dienst. 1.2. In 1997 heeft belanghebbende drie cursussen Spaans gevolgd. In dat verband heeft zij in haar aangifte inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 1997 de volgende uitgaven verantwoord: een cursus Spaans bij C ƒ 495 een cursus Spaans bij D ƒ 285 Reiskosten en cursusmateriaal in verband met cursussen 1. en 2. ƒ 195 een cursus Spaans van E te Malaga (Spanje) op ‘Basisniveau’ ƒ 1.846 Vliegkosten Nederland - Malaga ƒ 807 Totaal ƒ 3.628 1.3. De prospectus ter zake van cursus 3, als vermeld onder 1.2, vermeldde onder andere: “Je actieve en passieve woordenschat zorgt ervoor dat je ingewikkelde dialogen niet alleen volgen kunt, maar hieraan ook kunt deelnemen. Schriftelijk kun je je ook beter uitdrukken en eenvoudige kranteartikelen kun je lezen.” De prospectus typeerde de cursus als een ‘ideale mix om een taal te leren beheersen en vakantie te vieren’. 1.4. Ter zitting heeft belanghebbende nog het volgende naar voren gebracht: Afgestudeerden van de cursus toeristisch management gaan in de regel bij een in Nederland gevestigd reisbureau werken. Na afloop van mijn opleiding ben ik echter bij bank A gaan werken, omdat ik daar meer kon verdienen. De cursussen Spaans zie ik als een voortzetting van de cursus toeristisch management. Ik ambieer werk in de toeristenindustrie waarbij het kunnen communiceren in het Spaans een pre is en ik hoopte dat ik met de cursussen Spaans mijn kansen op werk in die sector zou vergroten. In maart 1998 heb ik bij bank A ontslag genomen en heb ik voor een baan als stewardess bij B gekozen. Het kunnen communiceren in het Spaans is van nut bij mijn functioneren als stewardess, maar het is in de sollicitatieprocedure geen selectiecriterium geweest. De voltooiing van de cursussen Spaans heeft niet tot een hoger inkomen bij mijn huidige werkgever geleid. Het is ook niet te verwachten dat mijn kennis van de Spaanse taal tot een positieverbetering bij B zal leiden. De afgelopen jaren heb ik geregeld kranten en dergelijke op personeelsadvertenties met vacatures in de toeristenindustrie - waarbij het kunnen communiceren in het Spaans een pre was - nagekeken, maar dat heeft sinds mijn indiensttreding bij B niet tot een sollicitatie geleid. 2. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of de uitgaven voor de bovengenoemde cursussen Spaans, inclusief reiskosten en kosten cursusmateriaal, als buitengewone last in de zin van artikel 46, achtste lid, van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964 (tekst 1997), hierna de Wet, aftrekbaar zijn. 3.1. Uitgaven ter zake van een opleiding of studie voor een beroep zijn als buitengewone last in bovenbedoelde zin aftrekbaar indien belanghebbende in redelijkheid kon verwachten dat zij na voltooiing van de opleiding of studie de verworven kennis productief kon maken en aldus haar maatschappelijke positie kon verbeteren. Op belanghebbende rust de bewijslast aannemelijk te maken dat de uitgaven als vermeld onder 1.2 aan deze voorwaarden voldoen. Naar het oordeel van Hof is belanghebbende daarin niet geslaagd. 3.2. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat het volgen van de cursussen Spaans haar enig uitzicht bood op het verbeteren van haar maatschappelijke positie. Met name acht het Hof van belang dat de voltooiing van de cursussen Spaans, naar belanghebbende ter zitting opmerkte, sinds haar indiensttreding bij B niet tot een sollicitatie in de toeristenindustrie - waarbij het kunnen communiceren in het Spaans een pre was - heeft geleid. Het Hof voegt hieraan toe dat de kennis van de Spaanse taal niet tot een hoger inkomen bij haar huidige werkgever heeft geleid en dat het ook niet te verwachten is dat deze kennis tot een positieverbetering bij B zal leiden. Tot slot merkt het Hof op dat de cursussen Spaans een zo algemeen karakter hadden, dat belanghebbende daarvan in haar privé-leven, geheel onafhankelijk van haar financieel-economische positie in de maatschappij, profijt heeft. 4. Ter zitting heeft belanghebbende voorts een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Belanghebbende stelde dat als haar werkgever haar de kosten van de desbetreffende cursussen Spaans zou hebben vergoed, zij deze tegemoetkoming belastingvrij had kunnen genieten en dat zij zich daarom gediscrimineerd voelde. Het Hof meent dat belanghebbendes stelling op een onjuist uitgangspunt is gebaseerd. Artikel 11, eerste lid, onderdeel l, van de Wet op de Loonbelasting 1964 bepaalt dat uitkeringen tot dekking van op de werknemer drukkende kosten van zijn opleiding of studie voor een beroep alsmede verstrekkingen met betrekking tot een zodanige opleiding of studie niet tot het loon behoren. Anders dan belanghebbende meent, verstaat dit artikel onder ‘opleiding’ en ‘studie voor een beroep’ hetzelfde als artikel 46, achtste lid, van de Wet (tekst 1997) doet. Dit betekent dat indien belanghebbende van zijn werkgever een vergoeding had ontvangen voor haar uitgaven ter zake van de cursussen Spaans, deze - bovenmatige - tegemoetkoming ingevolgde de Wet op de Loonbelasting 1964 belast zou zijn geweest. Er is derhalve geen sprake van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen. 5. Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. De uitspraak is gedaan op 7 december 2000 door mr. Goes, in tegenwoordigheid van mr. Jonk als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door de voorzitter de belastingkamer en de griffier ondertekend. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm. U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt u van de griffier een nota griffierecht. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.