
Jurisprudentie
AB1457
Datum uitspraak2001-05-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09-757169/00
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09-757169/00
Statusgepubliceerd
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09-757169/00
's-Gravenhage, 7 mei 2001.
De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de van de officier van justitie tegen de verdachte:
VERDACHTE,
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “De Dordtse Poorten” te Dordrecht.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 9 januari 2001, 13 maart 2001 en 23 april 2001.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr Martens, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Remmerswaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 telastgelegde medeplegen van moord, meermalen gepleegd, en het hem bij dagvaarding onder 2, 3 en 4 telastgelegde wordt veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting het verdachte bij dagvaarding onder 1 primair telastgelegde medeplegen van moord, meermalen gepleegd en hetgeen hem bij dagvaarding onder 3 is telastgelegd niet wettig en overtuigend bewezen, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken (zie t.a.v. feit 1 nader onder het hoofdstuk “Bewijsoverwegingen”).
Ten aanzien van het onder 3 telastgelegde feit overweegt de rechtbank dat zij wel de daarin weergegeven bedreigende handelingen bewezen acht, doch niet dat die handelingen zijn gepleegd met het opzet om het slachtoffer wederrechtelijk van haar vrijheid te beroven c.q. beroofd te houden, zodat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan
medeplegen van doodslag.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen is immers het volgende komen vast te staan:
de zoon wist dat zijn vader vaker een vuurwapen in de Ford Sierra verborg, tussen de zitting en de rugleuning van de achterbank, en hij vermoedde dat dit ook het geval was toen zijn zoon, zijn broer T en hij eerder op de avond in die auto van het woonwagenkamp naar de “Get Down” reden;
de zoon wist, dat verdachte zodanig onder invloed van drank verkeerde dat dit voor hem - “vader deed een beetje raar” - en voor zijn oom - “K had een kwade dronk over zich” - aanleiding was geweest met zijn vader vóór sluitingstijd uit discotheek de “O” weg te gaan;
ondanks het feit dat de aanleiding voor het voortijdig vertrek uit de “O “was dat verdachte (te) veel gedronken had en hoewel hijzelf niet in het bezit was van een geldig rijbewijs is hij vervolgens vrijwel onmiddellijk daarna met verdachte naar de binnenstad teruggekeerd om de Ford Sierra op te halen;
vanuit de binnenstad zijn de zoon en verdachte niet teruggekeerd naar het woonwagenkamp maar naar de “O “ gegaan waar zij rond sluitingstijd zijn aangekomen;
blijkens de verklaring van de zoon heeft hij, nadat hij beide slachtoffers op verzoek van verdachte een lift had aangeboden, verdachte - die op dat moment voorin de auto zat - gezegd dat hij achterin de auto moest gaan zitten, verdachte heeft dat ook gedaan;
nadat de latere slachtoffers al in de auto waren gestapt is de zoon vervolgens - zonder verdere vragen te stellen - op verzoek van verdachte naar het woonwagenkamp gereden om (nog) een vuurwapen op te halen. Op een vraag van de jongens waar zij heen gingen heeft de zoon slechts verklaard dat zij eerst langs het woonwagenkamp gingen om “iets” te halen, daarmee verzwijgend dat zij een vuurwapen gingen ophalen;
de zoon heeft verdachte geholpen de slachtoffers nadat zij in de auto waren neergeschoten uit de auto te dragen, waarna verdachte beide slachtoffers nogmaals door het hoofd heeft geschoten;
vervolgens hebben de zoon en verdachte bewust sporen uitgewist door gezamenlijk de Ford Sierra in brand te steken en door later samen de gebruikte vuurwapens elders in het water te gooien.
Op grond van voormelde feiten en omstandigheden, in hun onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat zowel van (voorwaardelijk) opzet op levensberoving als van bewuste, nauwe en volledige samenwerking bij de uitvoering daarvan, sprake is geweest.
De bewuste samenwerking tussen de zoon en verdachte blijkt met name uit het gezamenlijk ophalen van beide latere slachtoffers; het kiezen van positie in de auto waarbij één van de verdachten achter het stuur zat en de andere op de achterbank met gemakkelijke toegang tot het reeds aanwezige vuurwapen; het ophalen van een vuurwapen in het woonwagenkamp op het moment dat de slachtoffers al bij verdachte en zijn zoon in de auto zaten; het gezamenlijk uit de auto verwijderen van de slachtoffers, waarna verdachte vervolgens nog twee schoten lost; het verwijderen van de sporen door het in brandsteken van de auto en het laten verdwijnen van de vuurwapens.
Of de hiervoor bedoelde bewuste en nauwe samenwerking gericht was op de uitvoering van een vooropgezet plan om de beide slachtoffers om het leven te brengen, kan niet met zekerheid worden vastgesteld. Met name dient, naar het oordeel van de rechtbank - in het licht van andere feiten, waaromtrent in het poces-verbaal is gerelateerd, zoals het onder 3 telastgelegde feit - rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat een plan heeft bestaan om de beide slachtoffers onder bedreiging met vuurwapens af te persen of anderszins te bedreigen.
Het is om deze reden dat de rechtbank - anders dan de officier van justitie - niet bewezen acht dat sprake was van medeplegen van moord.
Wel echter acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van doodslag. Bij verdachte was sprake van opzet, bij zijn zoon van voorwaardelijke opzet.
Het is immers een feit van algemene bekendheid dat de aanwezigheid van vuurwapens in combinatie met gebruik van aanzienlijke hoeveelheden drank kan leiden tot agressieve uitbarstingen waarbij zo’n vuurwapen jegens derden daadwerkelijk wordt gebruikt.
In het onderhavige geval komt daar, gelijk hiervoor vastgesteld, nog bij dat de zoon eerder die nacht verdachte uit de discotheek “O” had meegenomen teneinde problemen te voorkomen, omdat verdachte volgens de zoon “een beetje raar deed” en volgens zijn broer “een kwade dronk had”.
De zoon vermoedde bovendien, zoals hiervoor reeds overwogen, dat verdachte een vuurwapen in de auto had en heeft op diens verzoek zelf nog een tweede wapen uit het woonwagenkamp opgehaald.
De zoon zelf noemt verdachte een gevaarlijk man.
Hij wist kortom dat verdachte teveel gedronken had, hij vermoedde dat er een wapen in de auto in de achterbank verstopt zat, hij heeft zich op geen enkel ogenblik en op geen enkele wijze van het gebeuren gedistantieerd, maar daarentegen zelf op aangeven van verdachte nog een vuurwapen opgehaald en dat alles terwijl hij zelf verdachte beschouwde als een gevaarlijk man.
Door te handelen als hiervoor vermeld en onder genoemde omstandigheden heeft de zoon
willens en wetens de aanmerkelijke kans voor zijn rekening genomen dat verdachte in de toestand waarin hij verkeerde plotseling agressief zou worden en gebruik zou maken van het vuurwapen in die zin dat daarmee de slachtoffers van het leven zouden worden beroofd. Derhalve was sprake van voorwaardelijk opzet bij de zoon.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding onder 1 primair vermelde medeplegen van doodslag, meermalen gepleegd, en de bij dagvaarding onder 2 en 4 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank overweegt voorts met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf als volgt.
Verdachte en zijn zoon zijn verantwoordelijk voor de dood van twee jonge mensen, [slachtoffer 1]en [slachtoffer 2]. De slachtoffers kenden elkaar oppervlakkig van het Haagse uitgaansleven. Verdachte en zoon kenden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet, zij hadden hen die avond voor het eerst in discotheek de “O “ ontmoet.
Nadat hij en zijn zoon de discotheek (met een broer van verdachte) hadden verlaten, hebben zij samen de auto van verdachte in de Haagse binnenstad opgehaald. Daarna zijn zij in die auto opnieuw naar de “O” gereden, hoewel het tegen sluitingstijd was. Daar aangekomen heeft verdachtes zoon op aangeven van verdachte de beide slachtoffers uitgenodigd om in de auto plaats te nemen en mee te rijden. Verdachte ging op de achterbank zitten. Vervolgens heeft hij zijn zoon verzocht nog een vuurwapen op te halen in het woonwagenkamp, waar beiden woonachtig waren, hetgeen deze heeft gedaan. Kort hierna heeft verdachte de beide slachtoffers in de auto door het hoofd geschoten. Verdachtes zoon heeft vervolgens de auto gereden naar een parkeergarage in Loosduinen, waar de lichamen van de slachtoffers door verdachte en zijn zoon uit de auto zijn gesleept en op de grond zijn gelegd. Vervolgens heeft verdachte de beide slachtoffers nogmaals in het hoofd geschoten.
Het gaat hier om gruwelijke misdrijven, waardoor de rechtsorde zeer ernstig is geschokt.
Twee nietsvermoedende jonge mannen zijn na een avondje stappen eenvoudig ‘afgeknald’.
Niet is gebleken dat zij zelf daartoe enige aanleiding hebben gegeven.
Ondanks zeer uitgebreid en gedetailleerd onderzoek van de politie dienaangaande en ondanks twee dringende oproepen van de moeders van de slachtoffers aan verdachte en zijn zoon om daaromtrent opheldering te verschaffen zodat zij met hun rouwverwerking zouden kunnen beginnen, is van enig motief voor deze doodslagen in het geheel niet gebleken. Mede door de absolute zinloosheid van deze gebeurtenis is de afschuw en het gevoel van onveiligheid niet alleen in de onmiddellijke omgeving van de slachtoffers, maar ook in de rest van de samenleving, groot.
De rechtbank heeft begrip voor de stelling van nabestaanden, dat geen enkele straf het toegebrachte leed kan goedmaken. Die stelling kan echter niet zonder meer leiden tot de conclusie, dat dan alleen de bij de Wet toegestane maximumstraf een passende straf is.
De rechtbank dient ook rekening te houden met het gelijkheidsbeginsel of, anders benaderd, met de verhouding tot in andere zaken opgelegde c.q. op te leggen straffen.
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen voor het medeplegen van moord meermalen gepleegd tot het maximum van de daarop wettelijk gestelde straf: levenslange gevangenisstraf.
Nu de rechtbank - anders dan de officier van justitie - niet bewezen acht dat sprake was van medeplegen van moord, is zij gehouden aan het wettelijk maximum dat is gesteld op de bewezenverklaarde doodslag meermalen gepleegd: 20 jaar gevangenisstraf.
Voor de vraag wat in dit geval in relatie tot genoemd wettelijk maximum een passende straf is, neemt de rechtbank haar uitgangspunt in de zogenaamde oriëntatiepunten straftoemeting, over het gebruik waarvan - door de rechterlijke colleges in Nederland -afspraken zijn gemaakt. Die oriëntatiepunten hebben vooral betrekking op één aspect, dat voor de straftoemeting van belang is, namelijk de ernst van de gepleegde feiten. Indien alleen op dat aspect zou worden gelet, zou in het onderhavige geval moeten worden gedacht aan een gevangenisstraf in de orde van 12 tot 16 jaar.
Verdachte is degene geweest die zowel in de auto als later in de parkeergarage de schoten heeft gelost. Hij heeft bovendien samen met zijn zoon getracht de sporen van de misdrijven te verwijderen, onder andere door het in brand steken van de auto, waarbij ook nog eens gevaar voor goederen van anderen ontstond.
In de woning van verdachte zijn voorts drie geweren en een grote hoeveelheid munitie aangetroffen.
Voorts blijkt uit een op zijn naam staand uittreksel uit het algemeen documentatieregister dat verdachte eerder wegens geweldsdelicten en overtreding van de Vuurwapenwet tot (aanzienlijke) gevangenisstraffen is veroordeeld.
Met andere de verdachte persoonlijk betreffende omstandigheden heeft de rechtbank geen rekening kunnen houden, omdat de verdachte daarover ter terechtzitting heeft gezwegen en mede als gevolg van de processuele houding van verdachte rapportage ontbreekt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zich niet alleen vóór maar ook nà de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] samen met zijn zoon heeft beziggehouden met respectievelijk de uitvoering van bedreiging met een vuurwapen (telastgelegd feit 3) en het plannen van een gewapende overval op de werkgever van zijn zoon, waarbij diens dood geenszins werd uitgesloten. Daaruit valt af te leiden dat van spijt van het gebeuren op 14 mei 2000 geen sprake is en dat bij verdachte van een verontrustende gewetenloosheid sprake is.
De rechtbank acht, gezien het vorenstaande, het gevaar van deze verdachte voor de samenleving groot.
Het zijn dan ook - naast de bewezenverklaarde brandstichting en het wapenbezit - met name de gruwelijke zinloosheid van de doodslagen en het gevaar voor herhaling die de op te leggen straf hebben bepaald.
De rechtbank is van oordeel, dat de samenleving tegen verdachte zo lang mogelijk - en dat laatste bezien in relatie met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten - moet worden beveiligd. Zij vindt hierin aanleiding om naar boven toe van de oriëntatiepunten af te wijken.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank na te melden gevangenisstraf passend en geboden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen 47, 57, 157 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het bij dagvaarding onder 1 primair telastgelegde medeplegen van moord en bij dagvaarding onder 3 telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding onder 1 primair telastgelegde medeplegen van doodslag, meermalen gepleegd en de bij dagvaarding onder 2 en 4 telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
MEDEPLEGEN VAN DOODSLAG, MEERMALEN GEPLEEGD;
ten aanzien van feit 2:
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN GEMEEN GEVAAR VOOR GOEDEREN TE DUCHTEN IS;
ten aanzien van feit 4:
HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE, BEGAAN MET BETREKKING TOT EEN VUURWAPEN IN DE VORM VAN EEN GEWEER, MEERMALEN GEPLEEGD, EN BEGAAN MET BETREKKING TOT MUNITIE;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 3 oktober 2000,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 6 oktober 2000.
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Verheij, voorzitter,
Kortenhorst en Schaffels, rechters,
in tegenwoordigheid van Rietbroek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 mei 2001.