
Jurisprudentie
AB1454
Datum uitspraak2001-05-02
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers40089 ha za 753-2000
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers40089 ha za 753-2000
Statusgepubliceerd
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ALMELO
zaaknummer: 40089 ha za 735 van 2000
datum uitspraak vonnis: 2 mei 2001 (c)
Vonnis van de arrondissementsrechtbank te Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
1. de Onderlinge Waarborgmaatschappij Amicon Zorgverzekeraar Ziekenfonds U.A. c.s.,
gevestigd en kantoorhoudende te Enschede,
2. [Eiser 2],
wonende te Enschede,
eisers,
hierna te noemen respectievelijk Amicon en [Eiser 2] ,
procureur: mr. T.J.H. Zwiers,
advocaten: mr. J.A. Holsbrink en mr. T.J.H. Zwiers,
tegen
1. de naamloze vennootschap Amev InterLloyd Schadeverzekering N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,
2. de Gemeente Enschede,
zetelende te Enschede,
gedaagden,
hierna te noemen respectievelijk Amev en de Gemeente ,
procureur: mr. Ph.C. Kleyn van Willigen,
advocaat: mr. Chr.H. van Dijk te Amsterdam.
Gehoord partijen.
Gezien de stukken, waaronder de processen-verbaal van het op verzoek van [Eiser 2] en Amicon op 14 september 1999 en 2 november 1999 voor de rechter-commissaris in deze rechtbank gehouden voorlopige getuigenverhoor in de zaak onder nummer 32164 haza 420-1999.
Overweegt:
Over het procesverloop:
Amicon en [Eiser 2] hebben voor eis geconcludeerd overeenkomstig de inhoud van de inleidende dagvaarding.
Amev en de Gemeente hebben hierna onder overlegging van producties geconcludeerd voor antwoord.
Vervolgens hebben partijen de navolgende processtukken in het geding gebracht:
de conclusie van repliek,
de conclusie van dupliek.
Tenslotte hebben partijen de processtukken overgelegd en vonnis gevraagd.
Over het recht:
1. In deze zaak staat als gesteld en erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken en/of blijkend uit niet betwiste overgelegde producties, het navolgende vast:
a. Op 5 januari 1998 omstreeks 18.42 uur vond op de kruising van de Boulevard 1945 met de Oldenzaalsestraat en de Brinkstraat, gelegen binnen de bebouwde kom te Enschede, een aanrijding plaats tussen een door [Eiser 2] bestuurde personenauto, merk Fiat, en een door [Bestuurder brandweerauto], hierna ook te noemen [Bestuurder brandweerauto], bestuurde brandweerauto. De brandweerauto was eigendom van de Gemeente.
b. [Eiser 2] reed over de Oldenzaalsestraat, gaande in de richting van de Brinkstraat. Naast hem zat zijn vriendin [Vriendin Eiser 2], hierna ook te noemen [Vriendin Eiser 2].
c. [Bestuurder brandweerauto] reed over de Boulevard 1945, gaande in de richting van de Gronausestraat. Vanuit zijn positie gezien kruist de Oldenzaalsestraat de Boulevard 1945 van links en de Brinkstraat deze weg van rechts. In de door [Bestuurder brandweerauto] bestuurde brandweerauto, hierna ook: de brandweerauto, zat [Inzittende brandweerauto] als inzittende. Achter deze brandweerauto reed een brandweerauto, bestuurd door een collega van [Bestuurder brandweerauto].
d. Beide brandweerauto’s waren op weg naar een uitslaande brand in een woonhuis en voerden vanaf het vertrek van de brandweerkazerne voortdurend optische en geluidssignalen.
e. Het was ten tijde van het ongeval donker en droog. Het wegdek was nog nat na regenval.
f. De rijbanen van de Oldenzaalsestraat, de Brinkstraat en de Boulevard 1945 zijn vóór de kruising verdeeld in voorsorteervakken voor linksafslaand, rechtdoorgaand en rechtsafslaand verkeer. De wegbreedte van genoemde wegen is circa 30 meter.
g. De voorrang op genoemde kruising wordt geregeld door verkeerslichten, die op het moment van de aanrijding in werking waren.
h. Kort voor het ongeval stonden op de Brinkstraat vóór genoemde kruising een personenauto van het merk Opel, bestuurd door [Bestuurder 1], een bedrijfsauto bestuurd door [Bestuurder 2] en daarachter een personenauto, bestuurd door [Bestuurder 3], hierna ook te noemen [Bestuurder 3], te wachten voor het verkeerslicht dat voor hen op rood stond, alle in het voorsorteervak voor rechtdoorgaand verkeer.
i. Op de Oldenzaalsestraat stond op dat moment voor de kruising een personenauto, bestuurd door [Bestuurder 4] met als inzittende [Inzittende Bestuurder 4], in het voorsorteervak voor rechtsafslaand verkeer.
j. De brandweerauto was voorzien van een zogenaamd VETAG-systeem waarmee de werking van de verkeerslichten beïnvloed wordt, in die zin dat de verkeerslichten voor kruisend verkeer op rood worden gezet. Dit systeem treedt in werking als de optische en geluidssignalen worden gevoerd.
k. Bij nadering van de kruising door de brandweerauto’s zijn de bestuurders van de andere ter plaatse aanwezige auto’s dan die van [Eiser 2] stil blijven staan of hebben zij hun voertuig tijdig voor de kruising tot stilstand gebracht, omdat zij de nadering van de brandweerauto’s opmerkten.
l. [Eiser 2] is voornoemde kruising opgereden en zijn auto is vervolgens in de rechterflank geraakt door de brandweerauto. De brandweerauto heeft schade opgelopen aan met name de linker- en linkervoorzijde.
m. Er is materiële schade ontstaan aan de auto van [Eiser 2]. Bij het ongeval zijn [Eiser 2] en [Vriendin Eiser 2] gewond geraakt. [Eiser 2] heeft hersenletsel en diverse botbreuken en kneuzingen bekomen en een aantal dagen in coma gelegen.
n. De brandweerauto, die de optische en geluidssignalen voerde als bedoeld in artikel 29 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), was een voorrangsvoertuig in de zin van dat Reglement.
o. Er is een interne richtlijn van de brandweer die regels geeft voor het passeren van een kruising waar de brandweerauto voorrang moet vragen. In beginsel dient de snelheid van de brandweerauto bij rood verkeerslicht te worden teruggebracht tot 5 kilometer per uur.
p. Amicon heeft de door [Eiser 2] gemaakte ziektekosten aan hem vergoed. Amicon is op grond van de Ziekenfondswet gerechtigd deze te verhalen op degene die voor het ongeval aansprakelijk is. Amev is de aansprakelijkheidsverzekeraar van de Gemeente uit hoofde van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM).
2. Amicon en [Eiser 2] vorderen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
zakelijk weergegeven, een verklaring voor recht dat Amev en de Gemeente aansprakelijk zijn voor de gevolgen van het ongeval, alsmede om Amev en de Gemeente hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de door Amicon en [Eiser 2] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 januari 1998 en een hoofdelijke veroordeling van Amev en de Gemeente in de proceskosten. Zij baseren hun vordering op een beweerdelijk door de bestuurder van de brandweerauto, [Bestuurder brandweerauto], gepleegde onrechtmatige daad, voor de gevolgen waarvan zij Amev en de Gemeente aansprakelijk houden.
3. Amicon en [Eiser 2] stellen daartoe, samengevat, het volgende. Op het moment dat [Eiser 2] komende van de Oldenzaalsestraat de kruising overstak stond het verkeerslicht in zijn richting op groen. De bestuurder van de brandweerauto [Bestuurder brandweerauto] heeft zeer onvoorzichtig, onoplettend en onzorgvuldig gereden. Hij reed door rood licht, met een gezien de omstandigheden te hoge snelheid een onoverzichtelijke kruising op en heeft volgens Amicon en [Eiser 2] grotere risico’s genomen dan onder de gegeven omstandigheden aanvaardbaar was. [Bestuurder brandweerauto] handelde in strijd met de interne regels van de brandweer. Hij heeft niet op de verkeerslichten gelet en heeft onvoldoende rekening gehouden met de mogelijkheid dat medeweggebruikers de optische en geluidssignalen niet zouden waarnemen.
4. Amev en de Gemeente hebben zich tegen toewijzing van de vordering verweerd.
Zij betwisten dat het ongeval te wijten is aan een onrechtmatige gedraging van [Bestuurder brandweerauto]. [Bestuurder brandweerauto] was bezig met een dringende taak en reed zo snel als de omstandigheden toelieten. Volgens Amev en de Gemeente was de toedracht van het ongeval als volgt. [Bestuurder brandweerauto] reed in een voorrangsgerechtigd voertuig, dat gerechtigd is door rood licht te rijden. Hij reed met een snelheid van ongeveer 50 tot 60 kilometer per uur, doch heeft zijn snelheid bij nadering van het kruispunt verminderd. De kruising is zeer overzichtelijk en er was geen druk verkeer. [Bestuurder brandweerauto] constateerde dat het verkeer links en rechts stil stond en heeft zijn snelheid weer enigszins vermeerderd tot een snelheid van circa 30 kilometer per uur, althans tot ten hoogste 40 à 45 kilometer per uur.
De nadering van de brandweerauto was van verre hoorbaar en zichtbaar. Plotseling kwam [Eiser 2] de kruising oprijden. Volgens Amev en de Gemeente heeft hij niet tevoren voor het verkeerslicht staan wachten, maar is hij met forse snelheid door rood licht gereden. Het ongeval is volgens Amev en de Gemeente geheel te wijten aan de onoplettende en onvoorzichtige wijze van rijden van [Eiser 2], met welke gedragingen [Bestuurder brandweerauto] geen rekening kon en behoefde te houden, althans heeft [Eiser 2] een aanzienlijke mate van eigen schuld.
Zij betwisten dat de interne regels van de brandweer, inhoudende dat de snelheid van de brandweerauto bij het passeren van een rood licht wordt teruggebracht tot 5 kilometer per uur, ook geldt voor een overzichtelijke kruising. Overigens wordt betwist dat [Bestuurder brandweerauto] door rood licht is gereden.
5. Op verzoek van [Eiser 2] en Amicon hebben voorlopige getuigenverhoren plaatsgevonden in aanwezigheid van partijen op 14 september 1999 en 2 november 1999. Van de zijde van [Eiser 2] en Amicon zijn als getuigen gehoord [Bestuurder brandweerauto], [Bestuurder 3] en [Inzittende brandweerauto] en in contra-enquête is [Vriendin Eiser 2] als getuige gehoord. Voorts is een deel van het proces-verbaal van de politie Twente/District Zuid d.d. 30 april 1998 overgelegd. [Eiser 2], [Vriendin Eiser 2], [Bestuurder 3] en [Bestuurder brandweerauto] hebben tegenover de politie verklaringen over het ongeval afgelegd. Daarnaast is een aanrijdingsformulier van [Bestuurder brandweerauto] in het geding gebracht, alsmede een schriftelijke verklaring van [Bestuurder 4] d.d. 28 januari 1998. De rechtbank zal de in voorlopig getuigenverhoor afgelegde getuigenverklaringen in haar oordeel betrekken, nu partijen bij die verhoren aanwezig zijn geweest.
6. Vooropgesteld dient te worden dat [Eiser 2] krachtens het bepaalde in artikel 50 RVV 1990 aan de brandweerauto als voorrangsvoertuig voorrang had dienen te verlenen. Dat geldt ook indien [Bestuurder brandweerauto] door rood licht zou zijn gereden. Immers, bestuurders van een voorrangsvoertuig mogen afwijken van de voorschriften van RVV 1990 voor zover de uitoefening van hun taak dit vereist, zoals is bepaald in artikel 91 RVV 1990. Daarbij mogen zij zonodig door rood licht rijden en de maximum snelheid overtreden.
7. De rechtbank constateert dat de optische en geluidssignalen van de brandweerauto van [Bestuurder brandweerauto] ten tijde van zijn nadering voor andere weggebruikers waarneembaar waren. Zowel [Bestuurder 1] als [Bestuurder 2] hebben volgens het proces-verbaal van de politie hun voertuigen tijdig voor de stopstreep op de Brinkstraat tot stilstand gebracht in verband met de nadering van de brandweerauto’s. [Bestuurder 3] heeft tegenover de politie op 5 januari 1998, zakelijk weergegeven, verklaard dat hij, toen hij aansloot op beide voor hem staande voertuigen die voor rood licht wachtten, de beide brandweerauto’s hoorde en kort daarna zag aan komen rijden over de Boulevard 1945. Toen de brandweerauto’s naderden zag [Bestuurder 3] dat het verkeerslicht in zijn richting op groen sprong en dat zijn voorgangers stapvoets naar voren reden. Na de stopstreep kwamen beide auto’s tot stilstand omdat zij kennelijk hadden bemerkt dat de brandweerauto’s naderden. Als getuige gehoord in het voorlopig getuigenverhoor heeft [Bestuurder 3] deze verklaring bevestigd en daaraan toegevoegd dat de brandweerauto’s volgens hem nog minstens honderd meter verwijderd waren toen de auto’s voor hem voor het kruisingsvlak stopten. Voordat het stoplicht voor hem op groen sprong kon [Bestuurder 3] de geluidssignalen al horen.
Blijkens de schriftelijke verklaring van [Bestuurder 4] d.d. 28 januari 1998, die op de Oldenzaalsestraat voor het rode stoplicht stond te wachten, hoorde hij duidelijke geluidssignalen toen het verkeerslicht voor hem op groen sprong. Vervolgens zag hij lichtsignalen en hoorde hij duidelijk signalen van de brandweerauto die over de Boulevard 1945 naderde. [Inzittende brandweerauto] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat rondom de kruising nogal wat grote gebouwen staan waarin veel glas is verwerkt. Hierdoor was het bij nadering van de kruising door de brandweerauto’s één grote blauwe schittering.
Tenslotte heeft [Vriendin Eiser 2], die bij [Eiser 2] in de auto zat, op 13 februari 1998 tegenover de politie verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij op de Oldenzaalsestraat zag dat van rechts een brandweerauto over de Boulevard 1945 aan kwam rijden, die blauw licht voerde. Ze verklaart dat de radio aanstond, zij het niet hard, en dat ze geen geluidssignalen hoorde. [Vriendin Eiser 2] dacht dat [Eiser 2] de brandweerauto ook had gezien. De brandweerauto reed de kruising op, [Vriendin Eiser 2] schreeuwde nog iets, maar het was al te laat.
8. Uit deze verklaringen leidt de rechtbank af dat de optische signalen ten tijde van de nadering van [Bestuurder brandweerauto] van de kruising reeds van enige afstand goed zichtbaar waren en dat deze ook, gezien de verklaring van [Vriendin Eiser 2], vanuit de auto van [Eiser 2] konden worden waargenomen. Ook [Bestuurder 4], die zich eveneens op de Oldenzaalsestraat bevond, zag de signalen.
Daarnaast waren de geluidssignalen voor de weggebruikers ter plaatse hoorbaar. Indien [Vriendin Eiser 2] en [Eiser 2] deze niet hebben gehoord, hetgeen vooralsnog onwaarschijnlijk voorkomt, hebben zij wellicht de radio te hard aan gehad, hetgeen een omstandigheid is die voor risico van [Eiser 2] komt. Zelfs is niet ondenkbaar dat het geluid van de sirenes werd overstemd door het geluid van de motor van de auto van [Eiser 2], wat erop zou kunnen duiden dat [Eiser 2] over de Oldenzaalsestraat reed in plaats van dat hij daar voor het verkeerslicht stond te wachten. De rechtbank laat dit laatste voorlopig in het midden en komt hier zonodig in een later stadium op terug.
9. Nu [Vriendin Eiser 2] de brandweerauto heeft gezien en de nadering van de brandweerauto overigens ter plaatse goed waarneembaar was, ook voor [Eiser 2], moet geconstateerd worden dat [Eiser 2] in ieder geval onvoldoende oplettendheid heeft betracht. Immers, ook indien het verkeerslicht voor hem op groen stond, diende hij bedacht te zijn op de mogelijkheid van nadering van een voorrangsvoertuig. Er zijn daarbij geen aanwijzingen dat [Bestuurder brandweerauto] de kruising met een zodanige overschrijding van de maximumsnelheid naderde dat [Eiser 2] hem niet tijdig kon zien naderen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [Eiser 2] zonder de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid te betrachten, de kruising is opgereden en in strijd met zijn verplichting daartoe aan [Bestuurder brandweerauto] geen voorrang heeft verleend, door welke wijze van rijden [Eiser 2] schuld heeft aan het ontstaan van de aanrijding.
10. Het voorgaande neemt niet weg dat onder omstandigheden ook de bestuurder van de brandweerauto een verwijt kan worden gemaakt. Dat kan het geval zijn indien geoordeeld moet worden dat [Bestuurder brandweerauto] bij het naderen en/of oprijden van de kruising grotere risico’s heeft genomen dan gezien de omstandigheden ter plaatse aanvaardbaar was en daarbij ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat [Eiser 2] hem niet zou opmerken.
Vooropgesteld moet worden dat niet gebleken is dat [Bestuurder brandweerauto] bijzondere of gevaarlijke manoeuvres heeft uitgevoerd, zodat slechts sprake kan zijn van onrechtmatig handelen als vast komt te staan dat [Bestuurder brandweerauto] door rood licht reed en met een te hoge snelheid heeft gereden, dan wel anderszins onvoorzichtig heeft gehandeld. Amicon en [Eiser 2] menen dat die situatie zich voordoet.
11. Wat de verkeersituatie ter plaatse betreft, is de rechtbank voorshands van oordeel dat deze kruising als een overzichtelijke kruising dient te worden aangemerkt. Er is sprake van een grote kruising, waarbij de rijbanen ter plaatse zijn verdeeld in voorsorteerstroken en de wegen een breedte hebben van circa 30 meter. Zowel [Bestuurder brandweerauto] als [Inzittende brandweerauto] hebben verklaard dat zij bij nadering zagen dat het kruisingsvlak vrij was en dat links en rechts auto’s stil stonden, waarbij [Inzittende brandweerauto] nog opmerkt dat een auto op de Brinkstraat nog even was opgetrokken, maar voor de kruising stopte. Dit strookt met de verklaring van [Bestuurder 3]. Vanuit de positie van [Bestuurder brandweerauto] was de kruising dan ook overzichtelijk. Overigens geldt dit naar het oordeel van de rechtbank ook indien de situatie wordt bezien vanaf de Oldenzaalsestraat, waar immers [Bestuurder 4] en ook [Vriendin Eiser 2] de brandweerauto hebben zien naderen.
Daarnaast was er vrij weinig verkeer, zodat er geen sprake was van druk verkeer dat de situatie mogelijk onoverzichtelijk maakte.
12. Over de snelheid waarmee [Bestuurder brandweerauto] reed, kan voorshands het volgende worden opgemerkt.
Tijdens het technisch onderzoek van de politie zijn geen remsporen gevonden, zodat niet aan de hand daarvan een aanwijzing over de gereden snelheid kon worden verkregen. [Bestuurder brandweerauto] heeft op 5 januari 1998 tegenover de politie het volgende verklaard:
“Ik zag dat we de kruising met de Oldenzaalsestraat en de Brinkstraat naderden. Ik weet niet precies wat mijn snelheid was, ik remde af voor de kruising. […] Ik keek naar rechts en zag dat het verkeer komende van de Brinkstraat stilstond. Ik keek vervolgens naar links en zag dat het verkeer komende vanaf de Oldenzaalsestraat ook stilstond. Ik zag dat de kruising geheel vrij was en vermeerderde mijn snelheid, ik weet niet precies hoe hard ik op dat moment reed. Ik zag opeens een grijze personenauto aan mijn linkerzijde opduiken, komende vanaf de Oldenzaalsestraat. Ik remde krachtig af maar kon een aanrijding niet meer
voorkomen.” Tegenover de rechter-commissaris heeft [Bestuurder brandweerauto] daar nader over verklaard. Zakelijk weergegeven schat hij zijn snelheid vóór nadering van de kruising op 50 tot 60 kilometer, waarna hij gas terugnam en vervolgens, toen hij zag dat de kruising vrij was, zijn snelheid weer wat heeft verhoogd, naar schatting reed hij toen 40 tot 45 kilometer. Eerder, bij het invullen van het aanrijdingsformulier, heeft hij zijn snelheid op ongeveer 30 kilometer per uur geschat.
[Inzittende brandweerauto] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard, zakelijk weergegeven, dat [Bestuurder brandweerauto] bij een eerdere kruising naar schatting 60 tot 65 kilometer per uur reed. Bij nadering van de kruising met de Oldenzaalsestraat en de Brinkstraat remde [Bestuurder brandweerauto] behoorlijk af. Zowel aan de linkerzijde als aan de rechterzijde stonden de auto’s stil. Vervolgens trok [Bestuurder brandweerauto] op tot naar schatting 30 kilometer per uur toen het ongeval plaats vond.
[Bestuurder 3] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat de brandweerauto’s wel met een flinke snelheid naderden, maar voor de kruising behoorlijk snelheid minderden, zodat ze zeker niet met 50 of 60 kilometer per uur over de kruising zijn gegaan.
[Bestuurder 4] zegt in zijn schriftelijke verklaring dat de brandweerauto met hoge snelheid aankwam rijden. Een schatting van het aantal kilometers geeft hij niet.
De rechtbank leidt uit deze verklaringen voorlopig af dat [Bestuurder brandweerauto] in ieder geval niet met een snelheid hoger dan de toegestane 50 kilometer per uur de kruising opreed. Vermoedelijk reed hij, nadat hij zijn snelheid had verminderd en weer vermeerderd, met een snelheid van ongeveer 30 kilometer per uur, doch deze zou ook circa 45 kilometer per uur kunnen zijn geweest.
13. Voorts is de vraag of [Bestuurder brandweerauto], zoals Amicon en [Eiser 2] hebben aangevoerd, door rood licht is gereden. De brandweerauto voerde het VETAG-systeem dat automatisch de verkeerslichten voor kruisend verkeer op rood zet. In dit geval kan echter betwijfeld worden of het systeem dit tijdig heeft gedaan. Kennelijk werkt dit niet altijd snel genoeg als er weinig verkeer is, zoals in casu het geval was. Zonder meer kan op basis van dit gegeven dan ook niet worden aangenomen dat [Bestuurder brandweerauto] groen licht had.
De gehoorde getuigen geven geen uitsluitsel over de vraag of [Bestuurder brandweerauto] door rood of door groen licht reed. [Bestuurder brandweerauto] heeft verklaard dat hij niet op de verkeerslichten heeft gelet, terwijl ook [Inzittende brandweerauto] de stand van het verkeerslicht niet heeft waargenomen. Volgens [Vriendin Eiser 2] reed [Eiser 2] door groen licht. Uit de verklaring van [Bestuurder 3] tegenover de politie kan worden afgeleid dat het verkeerslicht in zijn richting op groen ging, doch kort voordat de brandweerauto de kruising opreed weer op rood sprong. Tegenover de rechter-commissaris verklaart hij daar niet nader over.
[Bestuurder 4] heeft schriftelijk verklaard dat het licht voor rechtsaf, waarvoor hij stond te wachten, op groen ging toen hij de brandweerauto’s hoorde naderen en vervolgens weer op rood. De bestuurder van de van achteren naderende auto, [Eiser 2], gaf, zo meent [Bestuurder 4], nog extra gas om het groene licht te halen.
14. Uit de verklaringen van [Bestuurder 3] en [Bestuurder 4], welke door [Eiser 2] worden betwist, zou kunnen worden afgeleid dat het verkeerslicht voor [Bestuurder brandweerauto] juist weer op groen stond. In dat geval is het naar alle waarschijnlijkheid zo geweest dat [Eiser 2] niet voor het rode verkeerslicht op de Oldenzaalsestraat heeft staan wachten, maar aan kwam rijden en met verhoogde snelheid trachtte nog snel het kruispunt over te steken. De verklaring van [Vriendin Eiser 2] tegenover de politie, dat zij voor rood licht stonden te wachten en bij groen licht zijn opgetrokken, heeft zij tegenover de rechter-commissaris niet herhaald en wordt niet door andere bewijsmiddelen bevestigd. Verder valt op dat [Bestuurder 4] noch [Bestuurder 3] [Eiser 2] voor het verkeerslicht hebben zien staan wachten. Daarnaast heeft [Bestuurder brandweerauto] verklaard dat hij auto’s heeft zien stil staan, maar dat [Eiser 2] ineens voor hem zat en [Inzittende brandweerauto], dat de auto van [Eiser 2] “uit het niets kwam”. Als deze gang van zaken juist zou zijn, valt naar het oordeel van de rechtbank aan [Bestuurder brandweerauto] geen enkel verwijt te maken. Dan zou [Eiser 2] immers, kennelijk geconcentreerd op het snel oversteken van de kruising, volstrekt geen aandacht hebben besteed aan het verkeer om hem heen en zich zeer onvoorzichtig hebben gedragen Met een dergelijk gedrag zou [Bestuurder brandweerauto] geen rekening hoeven te houden.
15. Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat thans niet is aangetoond dat [Bestuurder brandweerauto] door rood licht en te hard heeft gereden. Voor zover Amicon en [Eiser 2] hun stelling handhaven, dat [Bestuurder brandweerauto] door rood licht, met te hoge snelheid en onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden, dan ligt het voorshands op de weg van Amicon en [Eiser 2] om het bewijs van die stelling te leveren.
16. Alvorens daarover te beslissen, acht de rechtbank echter het volgende van belang.
Er is kennelijk een interne instructie van de brandweer over de wijze van rijden door brandweerauto’s. Deze zullen naar de rechtbank aanneemt met name zijn gegeven uit het oogpunt van verkeersveiligheid. Onder omstandigheden zal immers rekening moeten worden gehouden met de mogelijkheid dat andere weggebruikers de brandweerauto’s niet altijd tijdig kunnen waarnemen, door de verkeerssituatie ter plaatse of door verkeersdrukte, en bij het passeren van rood licht voor de brandweerauto kan extra voorzichtigheid vereist zijn.
Wat die instructie precies inhoudt acht de rechtbank onvoldoende duidelijk. [Bestuurder brandweerauto] heeft verklaard dat hij onoverzichtelijke kruisingen dient over te steken met een snelheid van 5 kilometer per uur en dat dit ook geldt wanneer er druk verkeer is. Hij zegt dat hij die snelheid ook dient aan te houden als een verkeerslicht voor hem op rood staat. [Inzittende brandweerauto] meent dat dat niet zonder meer het geval is bij een rood verkeerslicht, in die situaties moet je je gezond verstand gebruiken. Amev en de Gemeente hebben aangevoerd dat de regel, dat een kruising moet worden overgestoken met een snelheid van 5 kilometer per uur, niet geldt als een kruising overzichtelijk is.
17. De rechtbank acht het van belang dat over de inhoud van deze instructie duidelijkheid ontstaat, omdat met een dergelijke instructie een nadere invulling van de in acht te nemen zorgvuldigheid kan zijn gegeven. Niet uitgesloten is dat [Bestuurder brandweerauto], ook al zou hij ongeveer 30 kilometer per uur hebben gereden, indien hij door rood licht reed, in strijd met de instructies handelde. De rechtbank zal Amev en de Gemeente dan ook in de gelegenheid stellen bij akte genoemde instructie van de brandweer, zoals die in januari 1998 gold, in het geding te brengen. Amev en de Gemeente kunnen bij die akte zonodig tevens een toelichting geven op de ratio en de inhoud van die instructie, waarbij ook kan worden aangegeven of de inhoud van de instructie nog is aangepast naar aanleiding van het invoeren van het VETAG-systeem.
[Eiser 2] en Amicon zullen vervolgens, eveneens bij akte, in de gelegenheid worden gesteld zich over die instructie nader uit te laten.
18. De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden tot na bedoelde aktewisseling.
19. Uit oogpunt van proceseconomie zal worden beslist dat van dit vonnis geen hoger beroep mogelijk is dan tegelijk met hoger beroep van het eindvonnis.
RECHTDOENDE:
Draagt Amev en de Gemeente op om de in rechtsoverweging 17 genoemde productie bij akte in het geding te brengen en zich over de inhoud daarvan uit te laten;
Verwijst de zaak daartoe naar de civiele rolzitting van deze rechtbank van woensdag
30 mei 2001, ambtshalve peremptoir.
Bepaalt dat van dit vonnis geen hoger beroep mogelijk is dan tegelijk met hoger beroep van het eindvonnis.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Verdoold en is op woensdag 2 mei 2001 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.